in de opbouw van een socialistische samenleving speelt. In augustus werd de Korcula Summer School opgericht door filosofen en sociologen uit Zagreb en Belgrado, met het doel tijdens de zomermaanden open, internationale discussies over actuele maatschappelijke problemen te organiseren.
1964. Door dezelfde groep werd het tijdschrift Praxis opgericht. Een nieuwe reeks discussies, deze maal over onderwerpen die in de Joegoslavische samenleving uiterst gevoelig lagen: betekenis en perspectieven van het socialisme, bureaucratische en autoritaire tendensen in de partij en het staatsapparaat, voordelen en feilen van de bestaande vormen van zelfbestuur en de mogelijkheden om deze verder te ontwikkelen, het recht van een minderheid om zijn opvattingen te blijven verdedigen in plaats van zich aan de inzichten van de meerderheid aan te passen.
Het merendeel van deze kritische opvattingen en ideeën scheen in overeenstemming met het liberale programma van de Bond van Communisten in Joegoslavië (erkend op het Zevende Congres, 1958), maar in werkelijkheid stonden de geschrokken partijleiders allerminst verdraagzaam tegenover deze nieuwe geluiden. De overgang van de kritiek op het stalinisme naar een concrete, kritische analyse van de Joegoslavische samenleving leidde tot een vrijwel totale breuk tussen partijleiding en leidende marxistische filosofen die zich met politiek en maatschappij bezighielden.
1965-1967. Hoewel een politiek systeem werd gehandhaafd dat in wezen meer elitair en autoritair was dan in een hoogontwikkeld systeem van participerende democratie aanvaardbaar is, voerde de politieke leiding een economische hervorming in die op een totale mislukking zou uitlopen: de terugkeer naar een negentiende-eeuwse laissez-faire economie, waardoor de Joegoslavische economie werd overgeleverd aan de genade en willekeur van grote buitenlandse ondernemingen in de ‘vrije concurrentiestrijd’ op de internationale markt, hetgeen massale werkloosheid en grote buitenlandse schulden tot gevolg had, speculatie in onroerend goed en een snelle toename van de sociale ongelijkheid veroorzaakte en de groei van autarchische tendensen in de zes republieken waaruit de Joegoslavische federatie bestaat stimuleerde, hetgeen later een materiële basis zou vormen voor de opkomst van sterke nationalistische bewegingen.
Ten aanzien van openlijk kritiek op deze ontwikkelingen (die later door de Partij zelf als uitingen van ‘liberalisme’ en ‘nationalisme’ veroordeeld zouden worden) nam de partijpers een steeds vijandiger houding aan. Kritische filosofen en sociologen werden gebrandmerkt als ‘abstracte humanisten’, ‘utopisten’, ‘revisionisten’, ‘anarcho-liberalen’, ‘nieuwlinksen’, ‘links-extremisten’ en ten slotte als ‘politieke oppositie die hunkert naar politieke macht’.
1968. In juni bezetten de studenten van de Universiteit van Belgrado zeven dagen lang alle universiteitsgebouwen. Zij eisten afschaffing van bureaucratische privileges, verdere democratisering, een oplossing voor de massale werkloosheid, vermindering van de sociale ongelijkheid en universitaire hervormingen.
In één van zijn toespraken tijdens de crisis loofde Tito de studenten, willigde al hun eisen in en verklaarde dat hij zou aftreden als hij niet in staat zou blijken zijn beloften te realiseren.
Later, toen deze ernstige politieke crisis tot het verleden behoorde, kwamen de politieke leiders en Tito zelf tot de conclusie dat het de filosofen waren geweest die voor de crisis verantwoordelijk waren, omdat zij door hun colleges ‘hun studenten gecorrumpeerd’ en ‘met verkeerde ideeën vergiftigd’ hadden en zo de studentenbeweging op gang hadden gebracht. De partijorganisatie in de Faculteit van Wijsbegeerte en Sociologie in Belgrado werd ontbonden. Voor de eerste maal gaf Tito te kennen dat verdere corruptie ‘van studenten door hun hoogleraren voorkomen dient te worden’ en dat hoogleraren die zich daaraan niet hiel-