De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
A.L. Constandse
| |
Gecomprimeerde kennisNu is onze tijd zo vervuld van machtige partijen en regeringen, die een democratische, fascistische of marxistische filosofie zeggen te vertegenwoordigen, dat ze dagelijks de oplettendheid vragen van krantelezers en televisiekijkers. Het is voornamelijk het onbehagen in deze bestaande structuren dat de begeerte wekt kennis te nemen van andere denkbeelden. Wat nu het socialisme aangaat hebben de twee meest voorhanden zijnde typen velen teleurgesteld. De sociaal-democratie is de linkervleugel geworden (en soms zelfs de behoudende fractie, zoals bleek in de onwil om koloniën te ontvoogden in Frankrijk, Engeland, Nederland, ook bij notoire ‘socialisten’!) van de burgerlijke democratie in | |
[pagina 246]
| |
de ontwikkelde industriële wereld. Aangezien deze samenleving zeer vruchtbaar is geworden wat de bevrediging aangaat van allerlei behoeften heeft men het systeem zelf op de koop toe genomen: de wanstaltige bewapening als een vorm van onmisbare industrie; de uitbating en uitbuiting van arme volkeren en hun bodemrijkdommen; de naar het monopolisme gaande concentratie van bedrijven en de accumulatie van kapitalen in handen van een nieuwe oligarchie; de wreedheid en agressiviteit, die samengaat met de angst zulke voorrechten te verliezen; en de toenemende neurose. Aan de andere kant heeft het staatssocialisme, dat onder de naam van communisme weliswaar de particuliere eigendom van de produktiemiddelen grotendeels heeft opgeheven, vele vragen opgeworpen. Het gevoel van bedreigdzijn moge sommige uitwassen van dictatoriale aard verklaren, de dwingende macht van de bureaucratie en de technocratie, hun angst voor een grotere vrijheid van meningsuiting hebben duidelijk gemaakt, dat ook in zulk een systeem de volkssoevereiniteit niet tot uitdrukking komt. Bovendien bleken er herhaaldelijk - het ergst onder Stalin - vormen van tirannie mogelijk, terwijl het systeem die juist had willen uitsluiten. En een persoonsverheerlijking, die moeilijk te rijmen viel met de beginselen van volksmacht en van ‘dictatuur van het proletariaat’, veeleer met een exclusieve autoriteit van een monopolistische partij en regering. Wanneer de exploitatie van de voornaamste produktiemiddelen ontnomen wordt aan particuliere ondernemers rijst de vraag, welke organen van het werkende volk er dan de controle over zullen uitoefenen. Daarvoor vond het ‘communisme’ geen bevredigende oplossing. Vandaag de aandacht voor een theorie die socialistisch wil zijn, zonder dat de gemeenschap wordt vertegenwoordigd door de supermacht van een staat. Zulk een samenleving zou veelvormig moeten zijn, met gespreide en gedecentraliseerde macht, grote vrijheden voor minderheden, een federatieve structuur. Zo komt men terecht bij het libertaire socialisme, het vrijheidlievende communisme, het anarchosyndicalisme. Aan de vraag naar informatie daarover is nu behoorlijk voldaan, zij het dat steeds in één of twee boeken de hoofdzaken van de theorie en haar geschiedenis behoorden te worden samengevat. Want bereidheid om er nog eens bibliotheken vol over te lezen, is ook nu nog schaars. De oorzaak is duidelijk: nergens bestaat er een min of meer duurzaam voorbeeld van zulk een vrije samenleving, en de historie van het anarchisme is tot nu toe de geschiedenis van een reeks van nederlagen. De experimenten zijn niet gelukt. En afgezien van de zeer ongunstige omstandigheden (die voor het doorvoeren van revoluties overigens altijd zeer moeilijk zijn) is het probleem van de macht onopgelost: het probleem hoe machtsvorming voor offensieve doeleinden, eventueel voor een guerrilla of burgeroorlog, toch de voorwaarden kan redden om die macht later (na de overwinning, en wanneer dan?) te verspreiden over autonome, federaal verbonden deelgemeenschappen. Het ideaal van het anarchisme is zeer revolutionair. Maar het is de vraag, of het door een revolutie verwerkelijkt kan worden. Tenminste als zo'n omwenteling slechts kan worden doorgevoerd met macht en geweld. Kortom: de meeste boeken vatten ontzaglijk veel samen in een beperkt bestek, omdat de markt nu ook weer niet onbegrensd is, zonder zulke vragen te kunnen beantwoorden. Daarvan uitgaande is vooral het boek van George WoodcockGa naar eind1. leerzaam te noemen. Hij ontkomt niet aan het aantrekkelijke systematiseren: Godwin als man van de rede, Stirner als egoïst, Proudhon als paradoxist en dialecticus, Bakoenin als de geest der destructie, Kropotkin als vorser en ontdekker van een natuurlijke moraal, Tolstoi als profeet. Maar de essays met hun portretten verschaffen veel kennis. Zo ook de beschrijving der bewegingen in de tijd van de Eerste Internationale (waarin tot 1872 de anarchisten een overwegende invloed hadden) in Europese en andere landen, het relaas van hun optreden in 1848, de Parijse Commune van 1871, de Russische revolutie en de Spaanse | |
[pagina 247]
| |
burgeroorlog. Men moet daarnaast noemen het werk van James JollGa naar eind2. dat meer beschouwend en essayistisch te noemen is. En vooral dat van Daniel Guérin,Ga naar eind3. die over een grote feitelijke kennis beschikt. Toen ik in 1969 daaraan een geschrift toevoegdeGa naar eind4. was het mijn bedoeling uit te gaan van het feit dat in rebelse stromingen van arbeiders en studenten, voornamelijk beheerst door de theorieën van het marxisme, in de periode van 1965 tot 1968 weer vele elementen uit het anarchisme naar voren traden, zoals bij Dutschke, Cohn-Bendit, zelfs in het werk van Marcuse. Afgezien van een korte samenvatting der ideeën van de voornaamste ‘voorgangers’ schonk ik vooral aandacht aan de ideeën die mijns inziens voor de toekomst positief beoordeeld konden worden: de directe democratie, zonder volledige overdracht van bevoegdheden aan afgevaardigden, zoals in de Parijse Commune; de poging vrije sowjets op te bouwen (raden, die zowel de wetgevende, uitvoerende als juridische macht konden uitoefenen) in de Russische revolutie; de collectivisatie in Catalonië tijdens de Spaanse burgeroorlog; de ‘reformistische’ organisatievormen, zoals produktieve associaties, communes, kolonies, of andere ‘alternatieve’ methoden van samenleven van ‘marginale’ minderheden; en niet te vergeten de strijdmiddelen van het anarcho-syndicalisme, de ‘directe actie’ en ‘les bras croisés’: staking, civiele en militaire ongehoorzaamheid en dienstweigering, bedrijfsbezetting; met als einddoel het socialistische zelfbeheer. Tot de instructieve overzichten moet men vooral rekenen de bloemlezing met toelichting, die onder redactie van L. Horowitz is tot stand gekomen.Ga naar eind5. Weliswaar vindt men hier een aantal vrijheidlievende auteurs, die in eigenlijke zin geen anarchisten zijn (zoals Denis Diderot, of Albert Camus) en zelfs fragmenten van schrijvers die het beslist niet waren (zoals Dostojewski), maar alle teksten zijn de moeite waard, evenals de inleiding. Wat er nog over is van anarchistische bewegingen is grotendeels samengevat in de bundel essays, die David E. Apter en James Joll hebben verzameld.Ga naar eind6. Natuurlijk wordt daarin veel aandacht geschonken aan de studentenstromingen, zoals in Berlijn en Parijs, terwijl Rudolf de Jong wat Nederland betreft met name de Provo's en Kabouters noemt. Geciteerd wordt overigens hier Horowitz met dit oordeel: ‘Maar anarchisme als een sociale beweging is niet in staat geweest uit zijn as te herrijzen. In deze zin moet men instemmen met recente historici van het anarchisme, die van zijn herleving geen sporen vinden, behalve in het uitgebreide rijk der ideeën.’ | |
Het Rijk der ideeënDit wordt overigens merkwaardig bevestigd door het kleine boekje van Robert Paul Wolff, die geen enkele theoreticus noemt van het sociale of individualistische anarchisme - noch dus Bakoenin, noch Stirner - maar die wel uitvoerig ingaat op denkbeelden van Rousseau (inzake de ‘algemene wil’, die eventueel een ‘dictatuur der meerderheid’ zou kunnen worden) en Locke. Bij Rousseau vindt men aan de ene kant, dat het volk er goed aan doet zijn macht niet aan afgevaardigden af te staan en te ‘delegeren’. Met graagte heeft bij voorbeeld Domela Nieuwenhuis zulke passages geciteerd. Aan de andere kant wordt de volkssoevereiniteit geacht te berusten op een algemene wil, die hier een autoritaire mythe dreigt te worden. Wolff echter stelt de vrijwilligheid van overeenkomsten zo hoog, dat hij geen ‘legitieme staat’ kent. Hij vraagt zich af of er geen alternatieve methoden zijn om ‘een vereist peil van sociale coördinatie te verwezenlijken’ buiten de staat om. De mogelijkheid wordt geopperd om de staatsmacht zo afhankelijk te maken van de wil der bevolking, dat ze ophoudt dwingend te zijn. ‘Ik persoonlijk zou me zeer veilig voelen in een Amerika, waarvan de soldaten vrij zouden zijn te kiezen wanneer en waarvoor ze zouden vechten.’ En wat de economie aangaat: ‘Alleen uiterste economische decentralisatie zou het soort van vrijwillige economische coördinatie veroorloven, dat overeen zou komen met de idealen van anarchisme en welvaart’. De | |
[pagina 248]
| |
auteur eindigt aldus: ‘Deze opmerkingen zijn ver verwijderd van een samenhangend ontwerp ener anarchistische maatschappij, maar ze mogen er toe dienen het ideaal een beetje minder te doen lijken op een zuivere fantasie van een utopische politieke filosofie.’Ga naar eind7. Wijsgerig blijft de verhandeling niettemin wel allereerst. Allicht geldt dit voor de studie van Edgar WindGa naar eind8. over de verhouding van de kunst tot de vrijheid, die nodig is om de realiteit artistiek te herscheppen. In verscheidene van de reeds genoemde werken wordt trouwens aandacht geschonken aan de sympathie van kunstenaars voor het anarchisme, met name in Frankrijk. In een studie over Henry Miller heeft ook Walter SchmieleGa naar eind9. erop gewezen, welke invloeden deze schrijver heeft ondergaan van de Amerikaanse (uit Rusland geëmigreerde) anarchiste Emma Goldman. Het verbaast niet dat in ontelbare religieuze en wijsgerige tijdschriften aandacht wordt besteed aan het anarchisme. In ons land bij voorbeeld in Voorlopig (november 1971) en in Wijsgerig Perspectief (nummer 6, 1972/73) waarin de verhouding van het vrijheidlievend socialisme tot de godsdienst, de moraal, het onderwijs, het zelfbeheer, de milieuzuivering enzovoort worden besproken. De naam van Rousseau kan hier weer op een andere wijze te berde worden gebracht, namelijk wegens diens cultuurpessimisme en zijn verlangen terug te keren naar natuurlijker relaties van de mens tot zijn omgeving. Op velerlei wijzen speelt het begrip ‘natuur’ een rol in de anarchistische wijsbegeerte. De natuur der mensen staat hen toe - als ze niet geperverteerd is - op grond van onbedorven driften en instincten samen te leven in een behoorlijke vrijheid, met erkenning van de noodzaak van dezelfde vrijheid voor ieder ander; de ethiek van het wederkerig hulpbetoon (Kropotkin) wortelt in de aard der mensen, zelfs in het wezen van bepaalde in gezelligheid levende dieren; stad en industrie (aldus vooral Tolstoi) hebben niet alleen het natuurlijke leefmilieu gevaarlijk aangetast, ook de slavernij der mensen verhoogd, door hun afhankelijkheid van de mechanische arbeid en hun opgedreven behoeften; alternatieve gemeenschappen, produktiemethoden en levenswijzen zijn derhalve nodig om de lichamelijke en psychische gezondheid te redden. Het is op dit terrein dat de provo's en kabouters in ons land zeer actief zijn geweest.Ga naar eind10. Het betreft hier de reeds gesignaleerde neiging en behoefte om zonder te denken aan een (waarschijnlijk gewelddadige) sociale revolutie allerlei elementen van het anarchisme in te voeren binnen het kader van een grondig hervormde burgerlijke democratie, waarin ruimte zou zijn voor meer individuele vrijheden om inzake huwelijk, opvoeding, arbeid en levensgemeenschappen eigen, niet-conventionele wegen te gaan. In zulk een sfeer kan men ook Noam Chomsky plaatsen,Ga naar eind11. die moedig in het voetspoor is getreden van Bertrand Russell wat het bestrijden aangaat van militarisme, dictatuur, autoritaire wreedheden, imperialisme, kolonisatie en monopolisatie, overal waar zich die voordoen: in Vietnam, Zwart Afrika, Latijns-Amerika, de Verenigde Staten, de Sowjet-Unie. Hij citeert met kennelijke instemming (zoals uit andere publikaties blijkt) deze woorden van Bertrand Russell: ‘Anarchisme is het uiteindelijke ideaal, dat de maatschappij behoort te benaderen’. En hij voegt daaraan toe: ‘Voor het heden beschouwde Russell een of ander variant van het gilde-socialisme (zelfbeheer in autonome bedrijven, C.) als een redelijk perspectief voor de ontwikkelde industriële gemeenschappen, met arbeiderscontrole over de nijverheid, en een democratisch parlement dat de gemeenschap vertegenwoordigt; zekere beperkte vormen van staatsbeheer; een garantie voor allen van de materiële benodigdheden voor een behoorlijk bestaan; en de “organisatie van burgers met bijzondere belangstellingen”, in groepen die vastbesloten zijn hun autonomie te bewaren, wat de interne aangelegenheden betreft en bereid elke inmenging van buiten te weerstaan, indien nodig door te staken; en machtig genoeg (of uit zichzelf of door hun vermogen om een beroep te doen op de | |
[pagina 249]
| |
openbare sympathie) om in staat te zijn de georganiseerde machten van een regering met succes te weerstaan, als ze strijden voor een zaak die in veler ogen rechtvaardig is’.
Opgemerkt moet overigens worden dat soms in dit ‘rijk der ideeën’ een aanzienlijke onbekendheid valt waar te nemen met anarchistische publikaties. Het valt bij voorbeeld op bij Herbert Marcuse. In diens Reason and revolution (1941) wordt het woord ‘anarchie’ gebruikt in de zin van ordeloosheid, onder andere in een citaat: ‘Internationale anarchie is het gevolg van nationale soevereiniteit’, terwijl er aan wordt herinnerd dat volgens Hegel de staten dat soort anarchie verwekken, doordat ze niet ondergeschikt zijn aan enig recht of aan een hen overkoepelende moraal. Het andere begrip anarchie wordt betrekkelijk terloops genoemd, als wordt verwezen naar ‘Système des contradictions économiques’ van Proudhon, die juist de anarchie - als bron van vrijwillige samenwerking - de ‘moeder der orde’ noemde. Het thema van de staat en de revolutie is overigens door geen wijsgerige school zo veelvuldig behandeld als door de gevarieerde anarchistische denkwijze. Ook in zijn Eros and civilization (1968) worden door Marcuse typische onderwerpen van het libertaire socialisme genoemd, zonder dat naar deze bronnen wordt verwezen. Het positieve aanvaarden van de lijfelijke lusten, tegenover de christelijke onthoudingstheorieën, is in het overwegend atheïstische anarchisme sterk op de voorgrond gesteld, en zo dus ook de leuze ‘Eros tegen de dood!’, die Marcuse aanheft. Het stopzetten van de produktie van overbodige en schadelijke artikelen was een oud anarchistisch ideaal van ‘verantwoordelijk produceren’, en zo natuurlijk ook het staken van de voortbrenging van vernietigingsmiddelen. Daaraan verwant is wat Marcuse noemt de idee van ‘een mens met een gerust geweten, die het leven tot doel op zichzelf zou kunnen maken, die zonder angst en in vreugde zou kunnen bestaan’. Evenmin gaat Jürgen Habermas terug tot de voor de hand liggende libertaire bronnen als hij in een polemiekGa naar eind12. schrijft: ‘Geweld kan slechts in die mate legitiem gewild zijn en bevrijdend werkzaam worden, als het wordt afgedwongen door het drukkende geweld van een situatie, die algemeen als ondraaglijk in het bewustzijn wordt ervaren’. Juist in de theorie van het anarchisme wordt de revolutie slechts gerechtvaardigd, indien zij tevens een devolutie is, een afwentelen van gezag en geweld. Nog een voorbeeld van geringe bekendheid met de anarchistische literatuur levert de verhandeling van C.J.M. SchuytGa naar eind13. over de burgerlijke ongehoorzaamheid, die een der hoekstenen is van de libertaire theorieën. Er worden naar verhouding heel weinig anarchistische bronnen genoemd. En welk een rol heeft het ideaal van staatloos socialisme niet gespeeld in het propageren van stakingen, dienstweigering, belastingweigering, het lijdelijk verzet! Men kan echter zulk een afwezigheid van een verwachte bronvermelding ook wel weer verklaren uit het ontbreken van hedendaagse libertaire politieke bewegingen van enige betekenis. | |
Impressionistische portrettenAan de andere kant is het begrijpelijk dat auteurs van werken over schilderachtige historische figuren en ‘romantische’ stromingen dieper zijn doorgedrongen in de vrijheidlievende bewegingen. Dit gebied is nog lang niet uitgeput. Vrijwel geen enkele propagandist voor het anarchisme is buiten gevangenissen of ballingsoorden gebleven; uit vreedzame milieus zijn ‘terroristen’ voortgekomen die hun ‘oorlog met de maatschappij’ individueel wilden uitvechten’; men vond onder de uitdagende individualisten - zoals Libertad - verwoede vijanden van democratie, voor zover deze beduidt dat de meerderheid haar beslissingen zou mogen opleggen aan dissidente minderheden; de ‘autobandieten’ van de ‘bande à Bonnot’ vervielen tot criminaliteit en doodslag, nadat ze eenmaal hadden besloten het offensief te openen tegen de militaire, autoritaire en kapitalistische | |
[pagina 250]
| |
orde...voor hen de hoogste wanorde; uit de kringen van Emile Armand kwamen de theorieën over afschaffing van het huwelijk als duurzame sociale band en als economisch contract, om te worden vervangen door desnoods tijdelijke, maar altijd vrijwillige relaties van erotische kameraadschap en sociale verbondenheid zonder dwang. Welk een braakliggend terrein! Daarbij komen de overdrijvingen. In sommige werken wordt veel aandacht geschonken aan Max Stirner en zijn extreme individualisme. Hij opponeerde tegen de autoritaire, bureaucratische en militaire Pruisische staat uit de dagen van Hegel, en nam uitdagend het standpunt in dat er geen enkele rechtsbasis is om de enkeling en zijn natuurlijke vermogens (‘Der Einzige und sein Eigentum’) te dwingen tot gehoorzaamheid en staatsslavernij. ‘Mij gaat niets boven Mij’ en ‘Ik heb mijn zaak op niets gesteld’ zijn bekende leuzen uit zijn wijsgerige verhandeling. Nu is echter dit individualisme geheel onbruikbaar als grondslag van een theorie over de socialistische samenleving, omdat daarin de gemeenschappelijke krachten en behoeften gebundeld behoren te worden. Wat ‘einzig’ is, moet juist als zuiver persoonlijke eigenaardigheid buiten beschouwing blijven in akkoorden over samenwerking op terreinen, waarop gezamenlijke inspanningen en vormen van arbeidsverdeling allen binden. Het kan dus niet zo zijn, dat het egoïsme van Stirner een der grondslagen is van het sociaal-anarchisme. En in zoverre heeft Henri ArvonGa naar eind14. in zijn populair bedoeld boekje in de serie ‘Que sais-je?’ ongelijk, als hij Stirner zo naar voren brengt. Dit zou nog wel redelijk zijn geweest, als hij er de nadruk op had gelegd dat deze ‘enkeling’ ook wel degelijk de noodzaak van gebondenheid en van akkoorden erkent, als hij die beperking van zijn vrijheid aanvaardt om met anderen macht te vormen en de bevrediging van behoeften te vergemakkelijken. Dan spreekt hij over ‘een verbond van egoïsten’, en zulk een verbond is ook in de liefde de band tussen twee mensen die elkaar ‘verbruiken’ tot wederzijdse vreugde. Nog méér wordt Stirner bij het sociaal-anarchisme betrokken, als hij zich duidelijk wendt tot het proletariaat en dit opwekt veel egoïstischer te zijn ten aanzien van de uitbuiters, die het altruïsme als deugd prediken, terwijl zij zelf super-egoïsten zijn. Dit zijn trouwens ook God, de staat, de kerk, die generlei wederkerigheid kennen en die willekeurige schenders en overtreders zijn van de moraal, die zij zelf aan het volk willen opleggen. In het libertaire socialisme speelt - naast de afwijzing van het gezag, dat ook Stirner hekelde - het beginsel der federatie, dus der gebondenheid, een veel grotere rol dan Arvon onderstreept. Het is ook nutteloos te herhalen dat het anarchisme werd aangehangen door ‘kleinburgers’, die hun particuliere belangen wilden verdedigen als zij ‘de gemeenschap wilden reconstrueren op basis van de autonomie van de individuele wil’. Want die wil is natuurlijk weer gedetermineerd, onder andere door sociale verhoudingen en de opvoeding. Wat de ‘kleinburgers’ aangaat: de zelfstandige ambachtslieden en intelligente ‘kleine luiden’ hebben in alle vormen van socialisme in de vorige eeuw een hoofdrol gespeeld...als dit niet geschiedde door theoretici van burgerlijke afkomst! Proudhon was in elk geval zo'n vakman (typograaf) die in staat was een kleine drukkerij te leiden in woelige tijden. En vanwaar had de voorhoede van een analfabeet en verpauperd proletariaat anders kunnen komen dan uit de kringen van de bewuste arbeidersklasse, die ontstond uit de stand van onteigende ambachtslieden, die niet alleen konden lezen en schrijven maar ook cultuur hadden! Hoezeer overigens het anarchisme erin slaagde het authentieke proletariaat te mobiliseren werd bewezen in de Romaanse landen. In Spanje omhelsden agrarische arbeiders van Andalusië en industriële werkers uit Catalonië de theorieën van Proudhon en Bakoenin. In Frankrijk heeft de overwegende vakbond, de C.G.T., hoewel nu onder min of meer marxistische leiding, haar meest agressieve en succesrijke periode van klassenstrijd gekend in de periode van de anarcho-syndicalistische ideologie. En | |
[pagina 251]
| |
die is nog niet gestorven: de wekenlange bedrijfsbezettingen en de directe acties uit de meidagen van 1968 waren wapenen uit het oude niet-parlementaire arsenaal. Om nog een opmerking te maken over Stirner, aan wie P. Spigt nog vrij kort geleden een doorwerkte studie wijddeGa naar eind15.: die komt natuurlijk ook voor in het werk van André NatafGa naar eind16. over de ‘anarchistische revolutie’. Het is een merkwaardig boek vol improvisaties, met allerlei opmerkingen en paradoxen van Nataf, naar aanleiding van Stirner, Bakoenin, Proudhon; in verband met de Parijse Commune (1871) de opstand van de sowjet van Kronstadt (1921) en de Spaanse burgeroorlog. Afgezien van de vaak ingewikkelde en quasi-filosofische beschouwingen is ook het feitenmateriaal onoverzichtelijk geordend, al kan men er natuurlijk evenveel uitspraken in vinden die men kan aanvaarden als die men moet afwijzen. In het werk wordt ook verwezen naar Nietzsche, van wie een citaat de verhandeling zelfs opent: ‘Eerst moet men een chaos verwekken voordat men een dansende ster kan baren.’ Dat is wel enigszins in overeenstemming met Bakoenins vermaarde regel: ‘De drift der vernietiging is tegelijk een scheppende drift’. Maar voorop staat dat in Nietzsche allereerst de individualist wordt gezien, zoals in Stirner. En beider ‘nihilisme’ komt dan ter sprake. Men vergisse zich echter niet: Nietzsche, ook als hij de staat eens hoont, is een aristocratische individualist, en Stirner een man die zich tot het proletariaat richt. Stirner wijst de moraal en de godsdienst af in naam van de drang tot zelfhandhaving van degenen die ‘in het leven slecht terecht zijn gekomen’. Maar Nietzsche ziet in die schipbreukelingen de verwekkers van een ‘slavenmoraal’, die hij afwijst in naam van zijn Uebermensch. Beider nihilisme betreft de bestaande normen, het is niet identiek met de afwijzing van elke regel en van elke gedragscode. Voor beiden is God dood, en moet de mens leven. Maar Stirner wenst dit recht voor elke kleine mens, die hij opwekt egoïstisch te zijn; terwijl Nietzsche met zijn ‘herwaardering van alle waarden’ het oog heeft op een nieuwe elite, die hij soms als utopische Uebermensch, soms als ‘de goede Europeaan’ ziet. Bij Nietzsche treft men overigens veel mythen aan, zoals de utopie van die nieuwe, hogere mens, die te voorschijn zou kunnen komen - met de macht om de soort te veredelen - uit de ‘voornaamste’ elementen van de Romaanse, Germaanse, Slavische en joodse leidende kringen.
Kan men het boek van Nataf impressionistisch noemen, dit geldt in niet mindere mate voor dat van Rudolf Krämer-BadoniGa naar eind17. dat enigszins ‘wild’ aandoet. Het begint met beschouwingen over anarchistische terreur, dan over de theorie; het maakt een uitstapje naar Mao en zijn culturele revolutie, naar de helden van 1968, om dan weer bij de geschiedenis van de anarchistische bewegingen terug te komen. Bepaald vriendelijk voor de stromingen van het libertaire socialisme is de auteur niet, maar hij is dat nog minder voor het marxisme en hij ziet in het anarchisme toch wel een tegenwicht tegen het communisme. ‘De rekening is opnieuw geopend: in de ganse wereld vormen zich opnieuw anarchistische en anarchiserende bewegingen in verzet tegen het staats-kapitalisme, tegen de Lenins, Stalins, Chroestsjows, Brezjnjews...en ze zullen onder bepaalde omstandigheden een sterke bondgenoot vinden in Mao’. Dit laatste bewijst de emotionele aard van het boek. De auteur is overigens een groot voorstander van de burgerlijke democratie: ‘Ik ben van mening dat de economische en politieke vrijheid der enkelingen zich binnen onze - in transformatie zijnde - samenleving eerder laat verwerkelijken dan in het versteende bolsjewistische autoritaire systeem’. Maar er zijn ook andere vergelijkingen denkbaar dan met het bolsjewisme, dat overigens steeds minder een uitdaging vormt voor de burgerlijke democratie. Wat de opvoeding in communes aangaat - ook in het vrije socialisme vaak aanbevolen - onderschrijft hij: ‘De “burgerlijke” opvoeding bestaat niet daarin, dat men het kind het “bezitten” aanleert, maar | |
[pagina 252]
| |
daarin dat men het vroegtijdig leert om dingen met anderen te delen...Wendt men het in de communes voorkomende opvoedingsrecept consequent aan, dan zal men via een ont-individualisering waarschijnlijk juist bereiken, wat men eigenlijk probeerde te vermijden: namelijk de gemakkelijk manipuleerbare mens.’ De auteur ziet in de commune niet een middel tot anti-autoritaire opvoeding, maar tot opvoeding in een gemeenschapspatroon, waarin de persoonlijkheid juist verloren gaat, omdat er geen echt persoonlijke relaties meer zouden blijven bestaan. Geconcentreerd op portretten van personen is het boek van J.F. WittkopGa naar eind18. over degenen die strijden ‘onder het zwarte vaandel’. Gezien de veelheid van schetsen en de betrekkelijke beknoptheid van de schilderingen kreeg het geheel iets encyclopedisch, waarbij vaak een zekere willekeur in de keuze van het materiaal niet kan uitblijven. Overigens zijn de teksten over ‘Aktionen und Gestalten’ met sympathie geschreven. In ons land publiceerde A.C.J. de Vrankrijker een overwegend anekdotische geschiedenis over de tijd van Domela Nieuwenhuis, de vorming van kolonies en produktieve associaties zoals Walden van Frederik van Eeden, met veel materiaal uit Amsterdam en het Gooi, in de trant van het feuilleton. Een aantal algemene oordelen over anarchisten en bepaalde formuleringen zijn uit de pen gevloeid van een amateur, en dit hier beschreven vreemde en overwegend vreedzame wereldje - stellig interessant - was toch in de internationale anarchistische beweging wel ‘marginaal’.Ga naar eind19. | |
Duitsland en Spanje.Duitsland en Spanje zijn twee landen waarin thans het anarchisme nauwelijks nog kan bestaan. Maar het grote verschil is, dat het in Duitsland nooit tot enige omvang kon komen, terwijl het in Spanje een sociaal-politieke macht was van de eerste orde. In de twee delen van het werk van Günther BartschGa naar eind20. wordt nauwelijks naar een verder verleden verwezen. De studie betreft de jaren van 1945 tot 1965 en voorts van 1965 tot 1973, en die laatste periode is wel arm. Kort na de eerste wereldoorlog waren twee bekende anarchisten, Gustav Landauer en Erich Mühsam, betrokken geweest bij de proclamatie van de Beierse Radenrepubliek in het voorjaar van 1919. Daarover heeft Tankred Dorst een bloemlezing en een toneelstuk samengesteld, en deze bundel documenten is wel uniek te noemen.Ga naar eind21. Landauer kwam om in deze tijd, dat zich ook de eerste verschijnselen van nationaal-socialisme openbaarden. Erich Mühsam redde zijn leven, totdat hij door de nazi's in 1933 werd gearresteerd en het jaar daarop in een concentratiekamp werd vermoord. Zijn vrouw Zensl week uit naar de Sowjet-Unie in de verschrikkelijke jaren van Stalins schrikbewind en haar lot is ten dele in het duister gebleven. Hoewel zij communistische verklaringen en protesten heeft ondertekend heeft zij van 1936 tot 1947 in Russische gevangenissen en Siberische ballingschap vertoefd. Zij stierf in 1962 in de D.D.R. In datgene wat er nog over was van de anarchistische beweging in Duitsland hadden na de laatste oorlog twee gevoelens de overhand: haat jegens het nationaal-socialisme en grote afkeer van het bolsjewisme. De enige man van internationaal formaat was Rudolf Rocker, die tijdelijk uit Amerika terugkwam (hij stierf in 1958) om te proberen aan te knopen bij de gedachte van de Europese federatie van volkeren, waarbinnen dan de gemeentelijke autonomie de basis moest leveren voor een vrijheidlievend socialisme. Uit de emigratie kwam ook Helmut Rüdiger, een anarcho-syndicalist van internationaal aanzien, en men hoopte nog in staat te zijn een beweging van omstreeks 15000 geestverwanten te organiseren. Dit viel erg tegen. De kleine groepjes die overbleven hielden - meestal op basis van geweldloosheid - met bescheiden blaadjes en bijeenkomsten ideeën levend die binnen de burgerlijke democratie nog wel mogelijkheden hadden: idealen van federalisme, vrije opvoeding, mensenrechten. De weinigen die probeerden in de D.D.R. hun ide- | |
[pagina 253]
| |
alen te verkondigen, maakten kennis met de tirannieke kanten van het Ulbricht-regime: hun centrum in Zwickau stortte in, een aantal propagandisten kwam in strafkampen terecht. Onder zulke omstandigheden had het voor Duitsers weinig zin de burgerlijke democratie van de Bondsrepubliek in het bijzonder aan te vallen! Een nieuwe impuls kreeg het anarchisme - maar dan van enigszins andere aard dan het klassieke - in de propaganda van Dutschke en Cohn-Bendit die beiden de beste elementen uit marxisme en vrij socialisme probeerden te verzoenen. De term ‘anarcho-marxisme’ kwam niet alleen in Frankrijk voor. De jongeren, die nieuwe wegen zochten, toonden niet zoveel belangstelling voor het oude traditionele anarchisme. Dat bleek op het congres te Carrara waar in het bewogen jaar 1968 veel meningsverschil tot uiting kwam. Günter Bartsch, die ijverig reeksen van stencils en klein materiaal heeft verzameld, staat niet stil bij de Baader-Meinhof-groep, die door de tegenstanders anarchistisch wordt genoemd wegens haar aanslagen en overvallen. De kleine ‘stoottroep’ is kennelijk niet traditioneel anarchistisch, evenmin als bij voorbeeld de Tupamaros in Zuid-Amerika. Maar het zou van belang zijn te weten in hoeverre hun staatsvijandige ‘oorlogsdaden’ iets gemeen hebben met bij voorbeeld het Bakoeninisme. Dit verband werd ook gezien tussen het optreden van Che Guevara en dat van Spaanse anarchisten. Beide thema's: de ideologie van de Baader-Meinhof-groep (die nog steeds berecht moet worden, na een uitputtende periode van rechteloze gevangenschap) en de theorie van de guerrilla in het licht van het anarchisme zijn nog hangende onderwerpen. Wat de guerrilla betreft in Zuid-Amerika hebben we wel een aanwijzing van anarchistische invloeden. De uit Spanje uitgeweken anarchist Abraham Guillén zocht in Argentinië naar een soort synthese met marxistische denkbeelden, en hij heeft theorieën ontworpen over de guerrilla die in Uruguay onder de Tupamaros bekend waren.Ga naar eind22. Guillén distantieerde zich echter van de Tupamaros omdat die volgens hem het contact met de arbeidersklasse verwaarloosden. Wat Spanje aangaat is de laatste tien jaar de literatuur over het anarchisme zo overstelpend geweest, dat ze hier niet kan worden behandeld. Bovendien is ze grotendeels van historische aard, en houdt ze zich veel minder bezig met de theorie en strategie der toekomst. Gesprekken daarover vinden echter in de ondergrondse beweging in Spanje - waarin een jonge generatie het anarcho-syndicalisme herontdekt heeft - rijkelijk plaats. Wat literatuur van de laatste tijd aangaat kan men raadplegen de uitstekende studie van Piet EimersGa naar eind23. over de Spaanse burgeroorlog, en de bundel lezingen over hetzelfde onderwerp die gehouden zijn in Leiden.Ga naar eind24. Hoe fascinerend het Spaanse drama blijft wordt bewezen door de historische roman die Enzensberger (zelf geen anarchist) wijdde aan leven en dood van de held van de anarchistische militie DurrutiGa naar eind25., een inspirerende aanvoerder, die echter verward raakte in de onopgeloste problematiek van vrijheid, macht en geweld, en die ten slotte bij zijn samenwerking met de strijdkrachten van de staat zijn ideologische basis verloor. Hij is in november 1936 gedood door een verraderlijk schot in de rug, aan het front van Madrid. Het kan geweest zijn door de vijfde colonne van Franco, de communisten of...door anarchisten in verzet tegen zijn leiding. De beste historische verhandeling over leven en dood van Buenaventura Durruti is de uitvoerige studie van Abel PazGa naar eind26. die in dezen niet gelooft aan anarchistische schuld, en veeleer de communisten van de moord verdenkt. Een half jaar later hebben de bolsjewiki de aanval geopend op de anarchisten in Catalonië en geholpen hen te verwijderen uit alle leidende posities in geheel Spanje. In dit licht had Durruti hen in de weg kunnen staan. Het is alles van een weergaloze dramatiek, en voor de anarchisten was Spanje het toneel van een uiterst bloedig avontuur. Een van de beste en uitstekend gedocumenteerde recente werken | |
[pagina 254]
| |
over hun strijd in de republiek is het boek van César M. Lorenzo.Ga naar eind27. Vermeld moet worden de boeiende reportage van Herbert L. MatthewsGa naar eind28. over de burgeroorlog, zij het niet in het bijzonder over de anarchisten. Matthews was verslaggever geweest in Ethiopië, toen dit door Mussolini werd aangevallen, dan in Spanje, voorts op verscheidene fronten van de tweede wereldoorlog. En later maakte hij naam door de eerste publikaties over de guerrilla in Cuba, waar hij in verbinding stond met Fidel Castro. In zijn werk over Spanje vermeldt hij veel over de Amerikaanse brigade, die de republiek hielp verdedigen, over de pro-Franco-houding van de Amerikaanse ondernemingen, en de ‘neutraliteit’ van de regering der Verenigde Staten die weigerde toestemming te geven (en dat nog wel onder het presidentschap van Franklin Roosevelt!) tot uitvoer van wapens naar de legale strijdkrachten van de republiek. | |
Marx en de anarchistenOmdat de verhouding van anarchisten tot communisten nog altijd hachelijk is gebleven - men denke aan het naoorlogse Oost-Duitsland - blijkt onverflauwd de belangstelling voor hun geschillen in het verleden, zoals in Rusland en Spanje. De radengedachte paste het best in de anarchistische zienswijze omtrent ‘directe democratie’, omtrent de macht van het soevereine volk, vertegenwoordigd door autonome ‘associaties van vrije en gelijke producenten’. We weten hoe Lenin, Trotski en Stalin, na zich te hebben aangesloten bij de beweging voor ‘Alle macht aan de raden’, vervolgens hun regerende monopolistische partij zo machtig hebben gemaakt dat de sowjet slechts een uitvoerend orgaan werd van de partijleiding. Het verzet daartegen van Nestor Machno in de Oekraïne, de klassieke guerrillaleider in de strijd tegen de bezettende Duitsers en Oostenrijkers, evenals de witgardisten, is geleidelijk tot een epos geworden. Omdat Machno weigerde zich te onderschikken aan het gezag van de bolsjewisten, werd zijn groep verstrooid en vernietigd, terwijl hij zelf ziek en verarmd in ballingschap overleed. Even grote aandacht wordt er - bij voorbeeld ook door Cohn-BenditGa naar eind29. - geschonken aan de opstand van de sowjet van Kronstadt tegen de partijdictatuur van de bolsjewiki. Wat Spanje aangaat: de tragische meidagen van 1937, de strijd van marxisten (behalve dan van de POUM, die zelf slachtoffer werd) tegen de anarchisten zijn al veelvuldig beschreven. Intussen zou men toch kunnen denken dat in de Atlantische wereld, buiten het bereik van de traditionele communisten, bij marxisten die nu vrijwel allen los staan van Moskou, deze tegenstellingen van het verleden geen rol meer behoeven te spelen. De zogenaamd communistische regimes hebben niet kunnen verwezenlijken wat toch ook de marxistische ‘aartsvader’ nog voor ogen stond: een economisch hoog ontwikkelde en democratische vorm van gemeenschappelijk beheer der produktiemiddelen. Ook wanneer er werd gesproken over ‘dictatuur van het proletariaat’ werd daaronder verstaan het uitoefenen van de macht door een meerderheid van het volk, ‘het veroveren van de democratie’. Welnu, daarvoor zou volgens Marx het socialisme moeten voortkomen uit het eindstadium van het kapitalisme dat een talrijk en bewust proletariaat zou kennen. Maar deze fase van de burgerlijke maatschappij baarde nergens een revolutionaire beweging van betekenis, wel de bevrediging door de Welfare State, de verzorgingsstaat van burgerlijk karakter. De grote revoluties kwamen echter in de semi-feodale en minder ontwikkelde landen, waar de coṃmunisten hùn verzorgingsstaat schiepen op basis van het staatssocialisme, en (historisch verklaarbaar uit het autoritaire verleden) met een dictatoriaal regime. Noch de westerse sociaal-democratie, noch het Oosteuropese en Aziatische communisme (of dat van Cuba) vertegenwoordigden wat Marx en Engels zich hadden gedacht. Moge het anarchisme een utopie zijn geweest, dan was het marxisme dat niet minder. Als sociale filosofieën van de vorige eeuw, en door die | |
[pagina 255]
| |
periode in de historie bepaald, kunnen zij het best de nog houdbare elementen (uit beide) leveren voor de toekomst. Dit zou men denken. De moeilijkheid lijkt evenwel dat de studie van het marxisme onophoudelijk confronteert met de obsessies van Marx en Engels jegens het anarchisme, hun boosaardige aanvallen op Proudhon en Bakoenin, wier denkbeelden aan de marxisten de controle onthielden over de Eerste Internationale. Ook door schrijvers van marxistische huize (Brupbacher, Mehring, Bernstein) is bewezen, hoe persoonlijk, lasterlijk, hysterisch die campagne tegen de anarchisten geweest is. Een hoogtepunt van rancune heeft Marx bereikt tijdens de Frans-Duitse oorlog. Hij schreef toen (20 juli 1870) dat het wenselijk was dat de Fransen verslagen zouden worden. Dan zou een Duits rijk worden geschapen, waarin de arbeidersklasse gecentraliseerd kon worden. En ook op het terrein van het socialisme zou dan het overwegende aanzien van de Fransen verdwijnen. ‘Het Duitse overwicht zal verder het zwaartepunt van de Westeuropese arbeidersbeweging verleggen van Frankrijk naar Duitsland. En men behoeft maar de bewegingen in de beide landen van 1866 tot heden te vergelijken om te zien, dat de Duitse arbeidersklasse theoretisch en organisatorisch superieur is aan de Franse. Haar overwicht over de Fransen op het wereldtoneel zou tegelijk het overwicht wezen van onze theorie over die van Proudhon.’
Maar als men zich losmaakt van deze felle controverse van het verleden valt het niet moeilijk te ontdekken hoevele elementen de beide stromingen gemeen hadden. Paul AnsartGa naar eind30. heeft in zijn studies over Saint-Simon, Marx en Proudhon geschetst wat de Duitse socialist aan de Fransen te danken had. En Jean Barrué,Ga naar eind31. die de actualiteit van het anarchisme sinds 1968 op de voorgrond wil stellen, heeft dit eveneens gedaan. Niet minder Daniel Guérin in zijn boekGa naar eind32. over de mogelijkheid van een ‘libertair marxisme’. Tot 1844 is Marx een bewonderaar geweest van Proudhon. Aan hem heeft hij allerlei ideeën ontleend: dat de sociale tegenstellingen een gevolg waren van de eigendomsverhoudingen; dat eigendom diefstal was van arbeid van het proletariaat, en de theorie omtrent de ‘meerwaarde’; dat nieuwe normen moesten worden gezocht om de arbeid te ‘meten’, de ruil op een socialistische basis te doen plaatsvinden; dat de staat een instrument is van klasseheerschappij en de verdediger van de eigendom der bourgeoisie; dat het kapitalisme in de evolutie een negatieve factor is geworden, die culturele ontwikkeling verstoort, remt en in haar tegendeel doet verkeren. Kortom: de punten van overeenstemming zijn manifest. Daarbij komt dan het eerbetoon (dat overigens niet voortvloeit uit zijn direct voorafgaande publikaties) van Marx aan de Parijse Commune in zijn Bürgerkrieg in Frankreich. Niet weinige marxisten hebben opgemerkt hoezeer Marx hier een beweging heeft geprezen die geheel gebaseerd was op denkbeelden van Proudhon en Bakoenin, zoals de afwijzing van de centrale staat en het ideaal van ‘een federatie van autonome communes’. In 1872 moest in een nieuwe voorrede van Marx en Engels op het Communistisch manifest een correctie worden aangebracht op de oude tekst. De Commune had bewezen, zo heette het, dat men de burgerlijke staatsmachine niet eenvoudig kon overnemen als instrument van een ‘dictatuur van het proletariaat’. In zijn verhandeling over ‘Het ontstaan van de familie, de eigendom en de staat’ (1884) heeft Friedrich Engels nog eens onderstreept, dat de staat zou ‘afsterven’ nadat de klassen zouden zijn opgeheven. En in 1917 heeft Lenin een buiging gemaakt aan het adres der Russische anarchisten in zake hun ijveren in en voor de sowjets. In zijn Staat en revolutie heeft hij dan nog eens bezworen dat ook de marxisten niet alleen de burgerlijke staat, maar ten slotte ook de staat als zodanig wilden liquideren en (naar de woorden van Engels) wilden bijzetten in het oudheidkundig museum, naast het spinnewiel en de bronzen bijl. | |
[pagina 256]
| |
De vraag moest dus steeds sterker worden gesteld, of marxisten en anarchisten, los van de bezwarende erfenissen van het verleden en vrij staand tegenover kapitalistische en zogenaamd communistische regimes geen gemeenschappelijk platform zouden kunnen vinden. Vooral sinds 1968 is dit probleem actueel. Met name het radencommunisme zou een schakel kunnen vormen. En de heruitgave van een studie over het radencommunismeGa naar eind33. was dus wel nuttig. De invloed van deze ‘libertair-marxistische’ denkbeelden in Joegoslavië is bekend. Met een beroep op de Commune van Parijs is daar het zelfbestuur ingevoerd over produktiemiddelen van de gemeenschap. Daniel Guérin wijdt er terecht aandacht aan. Het zoeken naar een soort evenwicht tussen het staatsgezag en de macht van de basis heeft geleid tot een reeks van experimenten, die veel meer aandacht verdienen dan ze hebben gekregen. Want voor de theorie van het socialisme zijn de Joegoslavische ervaringen van grote betekenis. In dit licht is het dan wel teleurstellend dat Kursbuch 19 (Suhrkamp, 1969) met zijn kritiek op het anarchisme zo negatief is uitgevallen. Het ‘narzissmus’ van het anarchisme; de zogenaamde verklaring van de theorieën van Bakoenin uit de feodale Russische verhoudingen (hij heeft het grootste deel van zijn actieve leven in West-Europa doorgebracht); de afwijzing van het vertrouwen op boerenopstanden (terwijl nota bene alle grote revoluties, de Russische inbegrepen, in eerste instantie boerenrevoluties zijn geweest!); het ‘nihilisme’ van de anarchisten of hun ‘burgerlijkheid’ (hoewel de westerse arbeidersklassen onder grotendeels marxistische leiding tot verburgerlijkte massa's zijn geworden); de eenzijdige analyse van de provo-beweging: dat alles zou men niet verwachten in studies uit deze kringen. In zake het anarchisme in China weet Joachim Schickel weinig anders te doen dan uit te gaan van Lao-tse, die het ‘niet-doen’ aanprees om terug te keren tot de oorspronkelijke en natuurlijke harmonie, waarin hij geloofde. Dat Mao Tse-toeng zelf een jaar lang door het moderne | |
[pagina 257]
| |
anarchisme beïnvloed is geworden; en welke gevolgen dit kan hebben gehad voor zijn opvattingen in zake de boerenrevolutie en de guerrilla op het platteland: zulke problemen zijn onbesproken gebleven. | |
SlotopmerkingenAls men een gedeelte van de publikaties raadpleegt die de laatste jaren zijn gewijd aan het anarchisme, is het duidelijk dat deze variatie van het socialisme in toenemende mate de gemoederen bezighoudt. Het had geen zin te noteren wat er aan zulke geschriften te verbeteren zou zijn in zake jaartallen, formuleringen, de essentie van bepaalde beschouwingen enzovoort, omdat geen enkel boek foutloos verschijnt. Men kan zich ook amuseren met de literaire sensatiezucht van emotionele ontdekkers, zoals Krämer-Badoni, die zulke mooie titels heeft gevonden als: ‘Bakunin oder Der revolutionäre Eros’; ‘Kropotkin, der stille Desperado’ en dergelijke, en die graag lang stilstaat bij de ‘terroristen’. Het meest positieve element in een aantal van de genoemde publikaties is - zo meen ik - tweeledig. Aan de ene kant betreft het de mogelijkheden om vrijheidlievende idealen toe te passen op de terreinen van zelfbeheer, autonomie der samenstellende delen, opvoeding, huwelijksverhoudingen, eerbied voor een levensstijl van kleine minderheden en dergelijke. Aan de andere kant is daar het streven merkbaar, om los te komen van marxistische en anarchistische utopieën, van tegenstellingen uit het verleden en van dienstbaarheid jegens bestaande regimes, of die nu burgerlijk-democratisch of autoritair-communistisch heten. En een enigszins bruikbare synthese na te streven als theorie van een socialisme der toekomst. Maar zulk een ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen. |
|