De Gids. Jaargang 137
(1974)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Sybren Polet
| |
[pagina 39]
| |
- De meeste mannen willen binnen een kwartier onder de lakens, zei ze. - Dat weet ik, zei hij, maar zo ben ik niet. - Ik weet het, zei ze, anders zou ik het niet doen. Ze ging naast hem liggen in het tweepersoonsbed. - Heb je je manusje gewassen? - Ja natuurlijk, dat doen ik altijd. Ik ben altijd schoon op me lichaam geweest. - Je hebt er soms grote viezerikken bij, zei ze, en er wordt gezegd dat je er baarmoederkanker van kunt krijgen. - Heb je er dan veel zo meegemaakt? - Nee, een paar. Maar ik heb vriendinnen die hebben vaker kennismakingsadvertenties geplaatst en als je dat hoort. Er was er een die wou dat ze hem ongewassen in de mond nam. - Hou op, zei hij en kuste haar op haar mond die naar het taartje smaakte dat ze zojuist gegeten had, lekker zoet en met nog iets van mokka. Daarna hongeriger. Tegelijk begon hij haar tussen de benen te strelen, over haar borstelige onderbuikkapsel. Ze pakte zijn lid en begon te pompen. - Niet zo hard, zei hij, anders kom ik klaar voor ik er in ben geweest. Zo ja. Aah. Weet je dat het verrekte lekker is, ik weet nauwelijks meer wat het is, zo lang is het geleden. En jij, doe ik het goed? - Uit de kunst, zei ze. - Zullen we? - Ja, zei ze, kom maar. Hij wentelde zich op haar, frommelde een beetje onhandig tot zijn lid er eindelijk in zat en slaakte een zucht van opluchting. - Er zijn mannen die een hulpstukje gebruiken, zei ze, of een klein harnasje wanneer ie niet lang genoeg stijf wil blijven. - Dat heb ik niet nodig, zei hij, nog niet tenminste. Maar een mooi stel vriendinnen heb je, dat moet wel gezegd zijn. - Die hebben het ook maar gelezen. - God-Jezus, het is toch wel lekker, zei ze. - Dat wou ik ook gezegd hebben, zei hij vergenoegd. Heb je 't liever vlug of langzaam? - Langzaam, zei ze. En toen ineens was het of zijn lid met de snelheid van een slang door haar lichaam schoot; het werd langer en langer, kronkelde en snuffelde met zijn bolvormige kop in alle hoeken en gaten van haar lijf, buik, keel, bilhelften, dijen, voeten en zelfs via haar schouderkommen tot in haar armen en handen. Het was een krankzinnige maar hoogst bevredigende ervaring. Daarna kromp het lid abrupt weer ineen, zich bewust van zijn vergissing. Met een laatste stoot kwam hij klaar, zonder de gelegenheid te hebben haar te vragen of ze er ook aan toe was. - Jezus, zei hij. En even later, toen hij op zijn rug naast haar lag, tevreden naar het plafond kijkend, zijn rechterhand op haar onderbuik: - Ik heb in mijn leven nog nooit zo lekker geneukt. - Daar ben ik oprecht blij om, zei ze. Voor mij was het even goed als bij mijn eerste man en die kon er wat van. - Goed zo, zei hij, dat doet een man genoegen te horen. - Dat is mijn bekend, zei ze, zo zijn de mannetjes. Zeg eens, ben je echt tweeënzestig of heb je er een paar jaar afgelogen? - Nee hoor, zei hij, waarom zou ik, het zou toch uitkomen op de duur. En jij? - Ik ben vorige week negenenvijftig geworden, maar ik was achtenvijftig. - Dat heet ik geen liegen, zei hij. Het is je trouwens niet aan te zien, al zit je wat je noemt lekker in het vlees. - Vind je me niet te dik? - Nee hoor, beter dan zo'n mager scharminkel. - Dank je, zei ze, je lijkt me een aardige man. - Ben ik ook, zei hij, als ik niet getreiterd word, want dan wil ik wel eens opvliegen. - Op de tram ook? - Nee, want dat zou me mooi m'n baan kosten, ik kijk wel uit. Als ze me beledigen, wat niet vaak voorkomt want uit mezelf geef ik geen aanleiding, waarom zou ik, dan zeg ik: meneer, of mevrouw, 't hangt er van af wie het is, als u | |
[pagina 40]
| |
iemand wilt beledigen dan doet u het uw eigen vrouw of uw eigen man maar, en als u iets niet aanstaat dan schrijft u maar naar de directeur, en dan is het meestal gepiept. Ze knikte. - Verstandig. En over drie jaar ga je dus met pensioen - - Ja, zei hij, blij toe. - Naast je A.O.W. heb je nog een aanvullend pensioen, is het niet? - Gelukkig wel, zei hij, anders zou er niets voor m'n hobby's overschieten. - Wat voor hobby's heb je? - Duiven houden en vissen, zei hij, ik hoef niet de hele avond naar de tevee te kijken. Jij? - Ik ook niet hoor, zei ze, sommige programma's ja, andere daar zeg ik nee tegen, maar dat kun je altijd met mekaar afspreken. - Zo is het, zei hij. - Jij kunt tenminste een veer wegblazen, zei ze. - Zo is het, zei hij, ik hoef me niet veel te ontzeggen, al is het geen rijkdom. - Ik zie wel wat in je, zei ze. En jij? Hij knikte. - Ik ook in jou. We zouden het altijd eerst een tijdje kunnen proberen, het huis aanhouden, niet meteen wegdoen, het is misschien zonde van de dubbele huur, maar je weet nooit. - Heb je het al aan je kinderen voorgelegd? - Ze weten dat ik doende ben, zei hij, en voor de rest beslis ik. Ze knikte goedkeurend. - Jezus, zei hij, dat was lekker net. Ik zou best nog een tweede keer willen, maar ik heb gewoon geen zaad meer zo vlug. - Het is de leeftijd, zei ze. Speel nog maar wat met je vingers tussen m'n benen, misschien komt het dan wel weer, lieverd. - Je bent een fijn wijf, zei hij. - Dank je, zei ze. Ze boog zich half over hem heen. - Ken je die van die freule die voor het eerst met een jonkheer naar bed ging? - Nee. - Toen ze het voor het eerst gedaan hadden, in hun bruidsnacht natuurlijk, toen zei ze: Hoe heet dit eigenlijk, bestaat er een woord voor? - Cobiteren, zegt de jonkheer, of zoiets tenminste, maar het plebs noemt het neuken. Het plebs, zegt de freule. Ik wist niet eens dat ze een woord hadden voor zoiets heerlijks. Hij lachte. - Je bent zeker rood hè? - Nou rood, rood. Mijn man stemde Partij van de Arbeid, ik ben niet zo politiek onderlegd. En jij? - Ik ben lid van het N.V.V., zei hij, en meestal stem ik PvdA als ik stem. - Nou dan, zei ze, dan is er toch niks an de knikker. | |
[pagina 41]
| |
GeluidshinderNa opening van de kastdeur werd een luikje zichtbaar in de achterwand vlak boven de bodem van de kast. In de ondiepe ruimte erachter rolde de ene helft van de zware ensuite-deuren wanneer deze van elkaar geduwd werden. Waarschijnlijk was het luikje daar aangebracht voor reparatiedoeleinden, als de deur klem zat of een wieltje uit de rails was gelopen. Stof, het oudste maximaal tachtig jaar, het jongste van vandaag. Hij lichtte het luikje uit de wand en stak zijn arm ver in de opening - de linker ensuite-deur gesloten -, haalde een tweetal kleine dozen te voorschijn die hij op tafel zette, pakte de onderdelen eruit en monteerde ze in elkaar, wat snel en gemakkelijk ging. Het geheel zag eruit als een soort kruising tussen een microscoop en een gezwollen geweerloop; niet onder de loop maar op de zware voet van het statief zat een schuiftrekker die millimetersgewijs overgehaald kon worden. Geen knal, geen enkel geluid, behalve -/ Hij luisterde
Hij zou ze eerst een dreigbrief schrijven. Een crackpot zouden ze denken. Daarna als laatste waarschuwing eerst éen motor stilleggen, en als dat niet hielp -/ Misschien, als hij betrouwbare
Hij schoof het raam omhoog en plaatste het theetafeltje voor de vensterbank. Luisterde even naar de betrekkelijke stilte die in de nachtelijke straten hing, boven de stad, in de vorm van een ook nu niet aflatend geruis dat zo nu en dan onderbroken werd door het geluid van een scheurende auto, een warmlopende motor of het nauwelijks storende gebrom van motorvoertuigen verderop. De tot rust gekomen ademhaling van de stad, bijna normaal. Het langwerpige parkje. Daarachter twee verdiepingen waar nog licht brandde. / Toen hoorde hij
Maanlicht. Kort erop kwam de brom- | |
[pagina 42]
| |
fietser aangereden, een jongen van een jaar of vijfentwintig met een zwarte jekker aan en een Duits petje op 't hoofd. Huiswaarts kerend van de nachtploeg waarschijnlijk. Hij richtte de loop nog wat bij en haalde langzaam de trekker over. De uitwerking was onmiddellijk en duidelijk zichtbaar. Het gezicht van de jongen verkrampte van pijn en zijn ogen werden groot van angst. De bromfiets begon te slingeren. Hij voerde de sterkte van de stralen nog wat op. De bromfiets schoot uit, viel om. De jongen lag nu als een adder op de grond te kronkelen, waarschijnlijk met overdadig speeksel om zijn lippen. Hij richtte de loop even op de motor die door was blijven razen, waarna deze afsloeg en vervolgens opnieuw op de jongen. Tien, twintig, dertig sekonden. Daarna duwde hij de trekker terug. / Pakte het apparaat op en borg het weer
Hoorde hoe in de
Zette het tafeltje
Zag hoe een man in
Sloot het raam. Ik hoop nu
| |
[pagina 43]
| |
TafeltafreelHuiskamer van een arbeidersgezin met groot, ouderwets t.v.-toestel, radio en aquarium met goud- en zilverachtige vissen van blik. Deze voorwerpen zijn net iets te groot van proportie om realistisch te kunnen zijn. Om de eettafel: een man, twee zonen, een dochter en een klein kind van een andere ongehuwde dochter. Als het licht opgaat blijven ze enige tijd in bevroren eethouding zitten, de een zijn vork met een stuk vlees naar zijn mond brengend, de ander in zijn voedsel prikkend, een derde met een aardappel achter zijn ene bolle wang, enzovoort: een stereotypisch schilderij. Dan een droge korte klik en het tafereel komt tot leven: de man veegt zijn lippen met de rug van zijn hand af, de vork vervolgt zijn weg naar de open mond, kaken beginnen te malen, iemand slikt het voedsel dat hij reeds in de mond had door. Ze eten enige tijd zwijgend, eventueel met vertraagde tot sterk vertraagde bewegingen. Langzaam naar de mond brengen - tuinboontjes, aardappelen, vlees - langzaam kauwen, fijnmalen - boontjes, vlees, aardappelen - herkauwen - aardappelen, boontjes, vlees - langzaam doorslikken, enzovoort. Stilte. Een aardappel schiet van het bord van het kind, de man kijkt er misprijzend naar, even stoppend met het eten tot de jongen de aardappel weer aan zijn vork heeft geprikt en naar zijn mond gebracht. Korte stilte. Man (tegen kind): Wat heb je vandaag gedaan op school? Kind: Niks. Man: Niks? Ga dan je schoolgeld maar terughalen. 1e zoon: Wat weet een kind nou van schoolgeld af. Man (steekt stuk vlees in mond): Het wordt anders wel voor hem betaald. Dochter: Allicht. Iemand moet het toch betalen. Man (koppig): En dat geeft mij het recht om te vragen wat hij er voor geleerd heeft. Of niet soms? Niemand antwoordt. Men eet zwijgend verder: aardappelen, groente, vlees. Man: Of niet soms? Idem. Man steekt met driftige beweging aardappel in mond. 2e zoon: En wat heb jij vandaag gedaan? Man (verslikt zich in aardappel): Ik heb gewerkt. 2e zoon: Wou je daar soms mee beweren dat ik niet gewerkt heb? Man: Dat heb je mijn niet horen zeggen. 2e zoon: Maar je bedoelt het wel. Man: Dat zeg jij. 2e zoon: Maar je hebt het ook niet ontkend. Man: Hoe kan ik nu iets ontkennen dat ik niet gezegd heb. En als ik zeg dat ik heb gewerkt dan heb ik gewerkt, dat hoeft niemand mij af te strijden. Dochter: Niemand heeft je dat toch afgestreden? Man (verongelijkt): Nee, dat moest er nog bijkomen ook. (Naar 1e zoon wijzend) Maar hij heeft gezegd - 1e zoon: Nou godverdomme nog mooier, ik heb helemaal nog niks gezegd. Man: Je hebt gezegd dat dat kind z'n schoolgeld niet terug hoefde te halen dat ik met hard werken verdiend heb. 1e zoon: Ik heb alleen gezegd dat ie niet weet wat schoolgeld is en dat je een kind daar niet mee aan z'n hoofd moet zeuren. Man (tegen kind): Weet je wat schoolgeld is? Het kind knikt. - Ja. Man (triomfantelijk): Zie je nou wel! 1e zoon maakt een handbeweging van ‘laat maar zitten’. Tegen kind, zachtjes: - Jou krijg ik nog wel. Geen kwartje zakgeld meer van mij.
Korte stilte. Kind doet plotseling mond open. Kind: Mijn moeder is een hoer. Consternatie, 2e zoon barst in lachen uit. 2e zoon: Heb je dát soms op school geleerd? | |
[pagina 44]
| |
Kind: Ja, en hier. 2e zoon: Van wie? Kind wijst op man, die in elkaar duikt. 1e zoon: En we hadden je nog wel verboden het woord in bijzijn van het kind te gebruiken. Dochter: Schandelijk, als moeder nog leefde was het niet gebeurd. Vader slaat driftig met vuist op tafel. Man: Laat moeder erbuiten. Een bierglas danst en valt om. Kind: Daar gaat weer voor drie stuiver. Gegrinnik. Man: En verder laat ik me door niemand de les lezen. Als moeder nog leefde zou zoiets nooit gebeuren. Dochter: Nee. Alleen begrijp ik niet goed waarom u altijd zo op dat kind zit te hakken. Hij kan er toch niks aan doen dat - Man: Hij is er de oorzaak van. 2e zoon: Jezus man, er zijn toch duizenden ongehuwde moeders, 't komt in de beste families voor - juist in de beste families mag ik wel zeggen. En als 't niet gebeurt dan hebben ze geluk gehad, want doen doen ze 't allemaal, getrouwd of niet. Man: Van zo'n opvatting ben ik niet gediend, zeker niet waar de koter in kwestie bij zit. In mijn tijd was het een zaak van zelfbehoud dat een meisje geen kind kreeg voor haar huwelijk, anders was ze voorgoed verloren, kwam ze nooit boven haar klasse uit. Het wil er bij mij niet in dat het nu anders is. 2e zoon: We leven nu eenmaal niet meer in uw tijd. Man (schudt z'n hoofd): Het is nog steeds ook mijn tijd en het wil er bij mij niet in dat het vandaag de dag anders is, tenminste niet voor meiden als Maria - over die anderen kan ik niet oordelen, die hebben misschien iets meer om op terug te vallen, hoewel ik zo m'n twijfels heb...(Tegen 2e zoon) Of zou jij als man zijnde soms met Maria willen trouwen? 2e zoon: Met m'n zuster? (Lacht hard, samen met de anderen.) Dat is godverdomme helemaal mooi. (Naar het kind wijzend) En dat moet dan zeker ook van mij zijn. Man (opnieuw op de tafel slaand): Neeneenee, dat heb ik niet gezegd. Ik bedoel: iemand als Maria, dat weet je best. 2e zoon: Jaja, dan moet je 't ook zeggen. Weet ik wat er allemaal in dat koppetje omgaat. Man (streng): Ik verbied je hierover grapjes te maken, daarvoor is het onderwerp te ernstig. - Maria staat nu in een cafetaria in Amsterdam en wie weet wat er allemaal met haar gebeurt. 2e zoon: Misschien wel niks en da's veel erger. 1e zoon: Het ergste dat haar kan overkomen is dat ze bij Verkade terecht komt. Man: Dat zeg jij. Verkade is tenminste een bekende firma. Ik wou dat ze daar maar zat, dan hadden we zekerheid. 1e zoon: Zekerheid voor wat? Man: Zekerheid, zekerheid zeg ik toch. Of wil jij soms geen zekerheid? 1e zoon: Goed goed, zekerheid. Van mij mag het. Man: Ze is anders nog steeds niet getrouwd; die zekerheid mist ze ook. (Verongelijkt) Maar 't is ook nooit goed wat ik zeg. Ze eten weer zwijgend verder. De man prikt agressief in een aardappel. 1e zoon: Heb je weer avondploeg? 2e zoon: Nee, ik heb geruild, ik wou m'n auto voor 't weekend nog klaar hebben. 1e zoon: Ik dacht dat dat niet meer kon, zelf ruilen. 2e zoon: Altijd. Ze kunnen de moord stikken; iets moeten we zelf kunnen uitmaken, anders kun je net zo goed oplazeren. 1e zoon: Het is het minste wat ze je aan zelfbestuur kunnen geven. 2e zoon: Ze mogen toch al blij zijn dat we niet méér vragen. Man: Aan zelfbestuur? 2e zoon: Ja. Man: Waarom doen jullie dat dan niet? 2e zoon (schouderophalend): Lood om oud ijzer, afbeulen moet je je toch. De man lacht schamper. Man: Afbeulen. Het liefst zou je helemaal niks uitvoeren. | |
[pagina 45]
| |
2e zoon: Hoe raad je het. Man: Ze kunnen jullie beter op stukloon zetten in plaats van op uurloon. 1e zoon: Ik zou er niet eens op tegen zijn. Komt er tenminste wat onder je handen vandaan en als je het tempo niet teveel drukt vang je nog meer ook. 2e zoon: God wat een uitslover. Mij niet gezien voor dat beetje meer. Dat krijgen we er zo ook wel bij via jullie vakbond - als je je bek maar opendoet. Man: Je kunt niet blijven vragen. 2e zoon: O nee? Daar heb je hem weer; de schijtlaars. Als jullie meer gevraagd hadden, hadden wij meer gehad. Man: 't Geld moet ergens vandaan komen. 2e zoon: Ik weet verdomd goed waar 't vandaan moet komen. Man: Jaja. Je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk krijgen. 2e zoon: Waarom niet? Man: Waarom niet, waarom niet? Dat spreekt toch vanzelf. 2e zoon: Dat spreekt niet vanzelf. Waarom moet meneer de directeur zoveel meer hebben als ik? Man: Ze hebben verantwoordelijker werk dan jij en ze hebben andere behoeften. (Citeert) ‘Aan een ieder naar zijn behoefte, van een ieder naar zijn vermogen.’ 2e zoon: Laat me niet lachen, jij met je ouwerwetse Communiestisch Manifest. Ik heb godverdomme evenveel behoeften als hij - als hij behoefte heeft aan een zeiljacht en een auto dan heb ik het ook en als meneer de directeur zonodig verantwoordelijk werk op zich moet nemen dan doet ie dat omdat ie er gein in heeft. Ik kan niet eens kiezen. 1e zoon: Kees bedoelt, waar die man gein in heeft daar wordt ie nog goed voor betaald ook, terwijl hij werk doet waar ie geen gein in heeft en slecht betaald wordt. En daar heeft ie gelijk in. Man: Die man werkt ook voor jullie. 2e zoon (lachend): Voor ons? M'n reet. Van mijn hoeft het niet. Man: Nee, van jou hoeft niks. 2e zoon: Van jou wel? Man: Je bent niet eens lid van de vakvereniging. 2e zoon: Nee, ik kijk wel uit. Die verraden je waar je bij staat. Man: Ze kunnen niet blijven vragen; dat kunnen die bedrijven niet opbrengen. 1e zoon: Dan moeten ze maar meer automatiseren of als ze de poen niet hebben met anderen fuseren. Dat geklooi met die familiebedrijfjes. Dochter: Ik dacht dat je liever op stukloon stond. 1e zoon: Dat doen ik ook, maar 't gaat meer om 't principe. 2e zoon: Ik heb anders m'n buik vol van principes. Neem nou weer dat gesodemieter over die duikboten voor Zuid-Afrika die wij niet willen bouwen. Weg werkgelegenheid. En ondertussen maakt Engeland ze wèl en als Engeland niet wil dan doet Frankrijk het wel. En wie pissen er weer naast? Wij. Man: 't Is een grote rotzooi in de wereld. 1e zoon: De arbeiders kennen geen solidariteit meer. 2e zoon: Solidariteit m'n reet. Kind: Als ik groot ben wil ik tramconducteur worden. 2e zoon: Kun je helemaal kreperen. Dochter: Laat dat kind toch tramconducteur worden als ie dat in z'n hoofd heeft. Man: Ik wou dat ie voorlopig wat anders in z'n hoofd had. Dochter: Zeker het zelfde dat jij erin hebt. Man (driftig): Ja, en dat is goed genoeg. De anderen beginnen te lachen. Man: Of niet soms? (Als niemand reageert met zijn vinger tegen zijn slaap tikkend) Met mijn koppie isser niks an de hand.
Ze eten zwijgend verder, prikken in aardappelen en boontjes, snijden in vlees. Dochter: Het wordt al weer donker. Man: Dat komt van die kolereboom, die neemt al het licht weg. | |
[pagina 46]
| |
1e zoon (ironisch): Die boom is groen. Die levert zuurstof. Man: Kan wel zijn, maar 't blijft oneerlijk. Iemand heeft twintig jaar geleden 's een stekkie in z'n tuin geplant omdat ie dat leuk vond - een groen stekkie of een takkie - en tien jaar later mag ie niet meer omgehakt worden omdat het een boom is geworden. 1e zoon (ironisch): U hebt geen milieubewustzijn. Man (lacht smalend): Dan zeker alleen het milieu van anderen. Maar ondertussen hebben wij al in geen jaren meer een straaltje zon in de kamer gehad. 2e zoon: Tweehoog en driehoog ook niet. En bij Van Dijk hiernaast en bij De Groot zitten ze ook eeuwig op die rotboom te kankeren; ze kunnen geen groen meer zien, en ook geen vogeltjes. Man: En dat noemen ze bewustzijn. Nou, bewustzijn voor mij is iets anders; niet één hobbyboom van een privaatpersoon waarvan zes of meer gezinnen de dupe zijn; dat heet ik gewoon asociaal. O zo. Dochter: Pa heeft gelijk. In die tuinen groeit niks omdat die boom met z'n wortels alle vocht opzuigt en omdat er te veel schaduw is. Man kijkt vergenoegd. Knikt bevestigend. Man: Ik kan geen groen meer zien. Dochter: Ik zou best wat meer licht in huis willen hebben. 2e zoon: Laân we 'm dan met z'n allen 's nachts omhakken. Man: En dan een zware boete krijgen. Minstens een paar duizend gulden heb ik horen verluiden. 1e zoon (ironisch): En dus blijft die boom daar staan, met schaduw en al. Man haalt machteloos z'n schouders op. Eet. Kind: En toch zijn vogeltjes leuk. Man (kwaad, brult, met zijn vork naar de jongen wijzend): Eten jij! Ze eten zwijgend verder. Het licht wordt nog een schaduw donkerder. 1e zoon: Dat vlees had ook wel wat gaarder gekund. Dochter: Is 't weer niet goed. 1e zoon: Dat heb ik niet gezegd. Dochter: Nee, maar je bedoelde het wel. 1e zoon: Ik heb alleen maar gezegd dat het vlees wel wat gaarder had gekund. 2e zoon: Daar heppie gelijk in. Gisteren was 't ook al half rauw. Dochter: Als jullie 't niet aanstaat dan kook je zelf maar of jullie gaan buiten de deur eten. Man (sussend): Nou nou. Kind: Ik vind 't wel lekker. 1e zoon: Hou je bek, jou werd niks gevraagd. (In de richting van het kind knikkend) Hij vreet het liever helemaal rauw. Man (sussend): Nou nou, Lina kan ook geen ijzer met handen breken, en ze heeft ook nog de hele dag die koter om zich heen. Dochter: Bertje. Man: Goed, Bertje. 1e zoon: Ik geef anders zestig ballen in de week voor de kost, daar kun je wel wat mee doen. 2e zoon: Een arbeider wil een goed stuk vlees in z'n maag, 't liefst goed doorbakken. Man: Die slager kan geen vlees snijden. 1e zoon: Laat ie dan z'n vlees zelf maar opvreten. (Schuift het restant van zijn vlees op bord van het kind) Hier, voor jou, lekker stukje vlees. Kind: Nee, ik wil niet meer. 1e zoon: En straks vond je het wel lekker. Kind: Nou niet meer. Dochter: Dat heb je van al dat gekanker van jullie, nou vindt hij 't ook al niet lekker meer. 1e zoon: Goed, 'k zal m'n mond wel weer houden. Man: 't Vlees is zeker niet goed genoeg voor meneer. Meneer heeft liever biefstuk. Dochter: Laat 't kind met rust. Iedereen heeft liever biefstuk. Man: Jaja. Verdedig hem ook nog maar. 2e zoon schuift bord van zich af. 2e zoon: Wat hebben we na? Dochter: Yoghurt. 2e zoon: Daar heb ik geen trek in. Geef mijn portie maar aan Stinkie. | |
[pagina 47]
| |
Kind: Ik heet geen Stinkie. 2e zoon (sarrend): Ik zeg toch niet dat 'k het over jou heb, wel? (Staat op) Kom, ik gaan maar weer eens wat aan m'n auto sleutelen. Dochter staat ook op, zet de borden op elkaar. Kind: Ik lust geen yoghurt. Dochter: Dat heb je van al die woorden. Jullie lullen te veel. Nou lust ie ook al geen yoghurt meer. Man (duwt eveneens bord van zich af): Dat kind wordt hier grondig verpest; hij wordt veel te veel verwend. (Blijft enkele seconden stil zitten, staat dan abrupt op.) Ik kan er ook allemaal geen wijs meer uit worden. Ik wéet het niet meer, ik weet het niet meer. (Plotseling weer driftig) En verder zeg ik wat ik wil zeggen, begrijp je dat! Ik laat me door niemand de les lezen - door niemand. (Machteloos van woede trekt hij het tafellaken omhoog, zodat alles wat erop staat op de grond valt.) Door niemand! De anderen reageren verschrikt, waarna allen weer bevriezen in hun bewegingen, waar ze staan of zitten. Stilte. Na een lang gerekt ogenblik dooft het licht. |
|