| |
| |
| |
Leo Ross
Vijf gedichten
Aan de Maan
Onschatbare! ik verdraag het niet, wij zijn van u
afvallig geworden, kom Maan, lief Lief, niet
treuren nu, niet spoken vannacht lijkwit
maar verzen lispelen, uw nachtegaal op uw schouder, gij
die de dampkring veredelde, de eenhoorn haast uit zijn woud
lokte, de zee waar gij uw blik op sloeg
deed ademen dat zelfs een boot vol duitse passagiers
vergeestelijkt scheen en een zilveren stroom
van verzen kronkelde uit ons hart, Moeder van onze
hooglopende erekties, zullen wij nooit meer samen
zwerven zo laat de nacht in? gij doopte onze gedachten
om in beelden, zangen, der Mond ist aufgegangen of
la lune blanche / luit dans les bois of Cynthia!
why so pale? hoe zongen wij voor u
onsterfelijke liederen en ook mijn ziel
werd soms het lied van iemand die liefheeft,
hoe vaak, hoe gretig lagen wij aan uw borst
bijna gelukkig, als de wereld ons miskende,
van een gesprek met u werden wij wijzer
dan van 1000 boeken, weemoed
woei dan over de snaren van ons hart -
verblind door tranen roep ik u
eeuwig Wandelende tussen de sterren, witte
Godin op wollen voeten, open
de glazen deuren van de nacht
leg weer uw hand op ons voorhoofd
lik onze verdroogde lippen
vul onze aderen met honing
maak onze ogen weer groot en glanzend!
purperen bloemen ontblader ik op uw graf.
| |
| |
Avondgebed
Heer, geef mij een goede vangst!
de dag was warm genoeg om naakt te gaan
slapen, maar met geen mogelijkheid
kan ik er tegenop, het is
een hoofd groter, het sleept me bij de haren
de stad in - 's nachts zijn alle steden prachtig,
maar welke stad staat mij te wachten?
Heer, geef mij een goede, niet te dure raad!
gij bestudeert ons door uw zilveren
face à main, gij weet: ik heb niets
te verdedigen, niets te verliezen,
laat mij geen kattekwaad uithalen
laat mij geen ongeluk overkomen
hoor hoe mijn stem zich uitzet, verjongt, verijlt,
universeel wordt zij, niets betekenend,
een vliegtuig klautert over de sterren, tuimelt
in zee, lees: hoe ontdaan worden de bomen
van bladeren, vernietigd mijn jeugd, het verdriet
gezuiverd tot een droom van herfst en vissen,
voel: hoe de nacht als een machtige gorilla
zijn lippen in mijn nek drukt,
Heer, laat mij deze avond mislopen
laat deze avond aan mij voorbijgaan
ik ben gewillig, als gij het wilt -
Heer, geef mij vanavond een goede vangst!
maar laat mij niet op de stad los
ronddobberen als een kurk.
Nakaarten
Dit was mijn harten heer,
de kaart waarop ik alles zette,
ik vergeleek mijn hart zelfs met een roos
waar hij als een pijl dwars doorheen stak!
zo wil het mijn toenmalige beeldspraak:
mijn buik wees hem met de vinger na!
ik hield van hem, vond ik, schreef in mijn dagboek:
‘zuigen doet hij op mij als een baby
op zijn duim’, of nog poëtischer:
‘wij zwerven rond op de tandem der liefde’ of
‘69 keer’ (minstens!) ‘dronken wij broederschap,
onze harten kloppen als een bus, er is
geen speld tussen ons te krijgen’, enz.
al is het allemaal heel erg lang geleden
ja! deze is wel mijn harten heer geweest,
ik heb naast hem gelopen zoals je naast
je schoenen loopt, ik schreef in mijn dagboek:
‘ik ben een gelukkig speler’ - en was het niet.
| |
| |
Münster
Om de dikke halzen van de Dom
Bachs bloedkoralen; langs Prinzipalmarkts beeldschone
stadhuis (er zijn nog stukken authentiek) bereikt u
de Promenade, geëikt, geïept, bezwangerd met geur
van onze bloeiende linden, op de gazons
wordt het geluk als op een dienblad aangeboden
door rozen, rhododendrons, zonnebloemen,
eenden ziet u er en een paar fantastische
flamingo's, door de stad daar aangeplant
naast onze stevige fontein, wij hebben weet
van maanlicht, minnepijn en mooie dingen,
wij dragen bloemen als een tennisracket
waar je vliegen mee in spinnewebben slaat
langs onze Aasee met zijn bankjes
en studentes die diepblauwe ogen van hun boeken
opslaan, met een gouden vulpen schrijven wij dan
geen gedichten! onze schemering valt,
hond en wolf begroeten elkaar, dan neemt
de Gaststätte ons gastvrij op, het getuigt van diepgang
als je soms vastloopt, de Asen werpen met dobbelstenen
ons lot, ons bier schuimt, tussen onze billen
botert het, wij lijken stuurs maar zijn vriendelijk volk,
u zult zien, het bevalt u in Münster,
wij houden van elkaar, wij hebben dezelfde vijand
hoor hoe de huismus, tureluurs en wulps,
probeert te zingen als een nachtegaal.
Aan de Maan (2)
Vriendelijk waren uw maanmannetjes, uiterst vriendelijk!
zouden ze even vriendelijk geweest zijn als ze wisten
wat hun aardse gasten met de Vietnamezen doen?
Maan, iedereen vindt het prachtig, maar mij spijt het
elke keer dat de afschuwelijke Yank
zijn stinkende sigaar in uw gelaat drukt
ik zal blij zijn als de eerste astronauten
verongelukken en lijk poppen eeuwig blijven zweven
waar zij niets te zoeken hadden.
|
|