De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 652]
| |
F.E. Frenkel
| |
[pagina 653]
| |
heden plus een waarderingsoordeel dat zijn oorsprong vindt in het feit dat de handelende mens als het ware ‘in het brandpunt staat’ van de door hem aangetroffen, ervaren situatie in relatie tot een door hem gewenste situatie als doeleinde. Deze doeleinden roepen uiteraard voortdurend waardevragen op die geworteld zijn in een mens- en maatschappijvisie die zelf van deels feitelijke, deels normatieve structuur is. Deze ingewikkelde kwestie laat ik verder liggen, omdat het hier voldoende is vast te stellen dat dergelijke waardevragen voortdurend gesteld kunnen worden, en dat ingenomen standpunten, mede op grond van ervaring, voortdurend aan revisie onderworpen kunnen worden.Ga naar eind4. De kennisverwerving blijkt veelal mede te brengen dat aanvankelijk eenvormig lijkende fenomenen in toenemende mate gecompliceerd blijken en gedifferentieerder ‘oplossingen’ vragen; termen als wetmatigheden, samenhangen en syndroom krijgen om deze reden alleen al voorkeur boven het een simplisme suggererende woord causaliteit (nog daargelaten de herkomst van dit begrip uit de rechtspleging).Ga naar eind5.
Al naar gelang gestelde doelen zullen in relatie daartoe individueel of meer collectief menselijke tekorten ervaren kunnen worden, van meer psychische aard, van somatische aard, van kennisniveau of gebrek aan overeenstemming met betrekking tot die doelen. Deze problematiek roept geen wezenlijk andere benadering op dan de problematiek van natuurwetenschappelijke aard: analyse van de feiten en omstandigheden die tot dat tekort leiden en op basis daarvan pogen wijziging daarin aan te brengen, indien dat ‘technisch’ en ingevolge toetsing van de benodigde middelen aan beleden waarden mogelijk is. Door de frustratie opgeroepen emoties zullen als gevaarlijke stoorzenders worden herkend; hoewel althans dierlijk en menselijk gedrag wel door ervaren emoties van anderen beinvloed kunnen worden zal de spontane emotie of ‘afreactie’ vaak niet als impuls tot het gewenste resultaat fungeren. ‘Peebles had never gotten angry at a machine - a rare trait in a born mechanic - and in fifty-odd years he had learned it was even less use getting angry at a man. Because no matter what, you could always fix what was wrong with a machine.’Ga naar eind6. Gnostiek daarentegen is in zijn wezen, ongeacht eventuele versluiering onder een begrip als dialectiek, dualistisch. Het bestaande en onherroepelijk tot voltooiing komende ‘Plan’ - per definitie ‘Het Goede’ - wordt door andere ‘krachten’ - per definitie ‘Het Kwaad’ - weerstreefd. De gedragsregels, of die nu van rituele dan wel meer herkenbaar sociale aard zijn, zijn in principe niet (gemakkelijk) wijzigbaar en het in twijfel trekken van de juistheid ervan zelfs een ernstiger zaak dan simpele overtreding ervan. Doordat in dit systeem de functionele positieve en negatieve waarderingsoordelen tot machten van Goed en Kwaad aan de aanvang van het bestaan zijn gereificeerd, tendeert alle verklarende arbeid tot reducerende monocausaliteit: uit reeksen factoren ‘de wortel van het Kwaad’ blootleggen. Voor zover het menselijke gedragingen betreft waarbij regels worden geschonden of in twijfel getrokken is deze blootgelegde wortel ‘de schuld’: de mate van vervallenheid aan- of geinspireerdheid door het Kwaad die na aftrek van andere factoren (verklaringen van gedrag die als ‘verzachtende omstandigheden’ worden aangemerkt) blijkt. Deze schuld, de zonde, is een categorie sui generis, en moet (weer een onwrikbaar gedragsvoorschrift) met een ingrijpen sui generis, ‘straf’ genoemd, worden beantwoord. Dat kan variëren van totale vernietiging tot het toebrengen van een ‘in maat’ in overeenstemming geachte hoeveelheid leed. In het systeem wordt de mens als ‘geneigd’ zoal nietuitsluitend dan toch goeddeels ‘tot het Kwaad’ beschouwd. ‘My duty towards my neighbor is to do my best to prevent him from doing unto me what I should like to do unto him’.Ga naar eind7. De reificatie van goed en kwaad zet zich in detailuitwerking voort. Begrippen als recht en gezondheid zijn niet slechts (ad hoc) waardeoordelen die worden gebruikt bij toetsing van een bestaande, ervaren situatie aan enig geprojecteerd doel, doch zijn als ‘Gerechtigheid’ en ‘Gezondheid’ onveranderlijk door in een Jenseits in een feitelijke ordening vastliggende criteria, die wij op dit ondermaanse eigenlijk zelfs nooit in hun ware schittering kunnen vatten ondanks ons voort- | |
[pagina 654]
| |
durend zoeken hen te benaderen. Zo ook leiden negatieve waarderingsoordelen over menselijke capaciteiten niet tot een motivation research teneinde de middelen op het spoor te komen om er, zo mogelijk en toegelaten, versterking in aan te brengen; het waardeoordeel wordt daarentegen tot ‘eigenschappen’ gereificeerd als luiheid, valsheid of eigenwijsheid (wat dat ook moge zijn) - welker simpele vaststelling dan dient tot verklaring van alles wat daaruit voortvloeit. Dat hierop dan alleen ‘pijnlijke sancties’ als bestrijdingsmiddel in aanmerking komen spreekt na het hiervoor opgemerkte uiteraard vanzelf. De termen zedelijkheid en moraliseren zou ik, voor zover nodig, voor het terrein van deze denk- en werkwijze willen reserveren, terwijl ik de waardenproblematiek in de wetenschappelijke denk- en werkwijze ethiek zou willen noemen.Ga naar eind8.
Ik ben mij er uiteraard van bewust dat de door mij gegeven schematisering de indruk zou kunnen wekken, dat ik zelf ‘dualistisch’ aan de gang ben. Uiteraard is het zo, dat zelfs in de meest vóórwetenschappelijke fasen van het menselijk bestaan (in historische diepte dan wel geografische breedte) in feite reeds wetenschappelijk handelen plaatsvindt (bijvoorbeeld in het begieten van gewassen), en dat in een historisch verloop als het onze, Westeuropese, een tegenstelling als door mij geschetst, nauwelijks te vinden is.Ga naar eind9. Ik beoog slechts de beide uitersten van een continuüm te schetsen, en dan betekent dat natuurlijk niet dat ‘de waarheid in het midden ligt’, maar dat het schema dienstig is - waar wij immers de wetenschappelijke werkwijze onderschrijven - om onze eigen cultuur van disfunctionele atavismen te zuiveren. Wanneer wij - eveneens schematiserend - de positie van de bestaande disciplines op het continuüm zouden moeten aangeven, dan staan de natuurwetenschappers het dichtst bij de wetenschappelijke pool, en de theologen het dichtst bij de gnostische pool. Voor zover de mens voorwerp van wetenschap uitmaakt, staan in de huidige tijd de medici wat dichter bij de wetenschappelijke pool, en de juristen bij de gnostische, hoewel de medische discipline nog sterk doortrokken lijkt van gnostische elementen, terwijl bij juristen een begin van wetenschappelijkheid is te constateren. Een verbindend element wordt gevormd door de ‘paramedici’ als psychiaters en psychologen, vergezeld van sociale wetenschappers - tegemoetgekomen door terwille van het systeem dan maar ‘parajuristen’ te noemen criminologen en sommige strafrechtmensen. Nu ik op dit punt aangeland de reeds volgeschreven vellen overzie, en tegelijkertijd het oog sla op de bladen met gemaakte aantekeningen en voor citaten gereed liggende boeken, besef ik dat ik mijn plan om een interactie tussen het medische en het juridische denken zelfs maar te schetsen, als te ambitieus zal moeten laten varen. Ik zal mij moeten beperken tot enkele min of meer losse opmerkingen en vergelijkingen met de hoop dat na al het voorgaande de goede verstaander aan een half woord genoeg heeft. In onze eigen geschiedenis heeft ook de somatische geneeskunde zich eerst zijn plaats op de toenmalige theologen moeten veroveren. Ziekte was symptoom of gevolg van zonde - of in het gunstigste geval een genade Gods voor zover men lijden als een zedelijk goed aannam, en als zodanig het voorwerp van bemoeienis voor de geestelijkheid.Ga naar eind10. Horror sanguinae en wederopstandingseisen belemmerden het opdoen van anatomische kennis, terwijl de verworvenheden van de antieke oudheid eerst via kruistochten en confrontatie met de Arabieren in Spanje in het Westeuropese kennisarsenaal belandden, waar zij voordien onder invloed van de toenmalige kerk uit waren verdreven of weggehouden. Desniettemin is ‘geneeskunst’ een activiteit, die deels ritueel en deels empirisch (kruiden, bepaalde operaties) ook in voorwetenschappelijke culturen beoefend pleegt te worden. Dergelijke activiteiten droegen in ons eigen verleden, als concurrerende of tegen de leer van de kerk ingaande zaken, in principe het stigma van ketterij of toverij. Ook voor de moderne onderzoeker doet trouwens de eerste fase van de Westeuropese geneeskunst eerder aan magie dan aan wetenschap denken (zo goed als overigens ‘chemie’ niet van een of ander Grieks woord stamt, zoals fysica, maar eenvoudig een verkorting is van het Arabische ‘alchemie’). De ‘theorievorming’ | |
[pagina 655]
| |
was als het ware van een altematieve, maar even zeer ‘gnostische’ herkomst. Wederom met reductie van een bonte werkelijkheid, die ik mede op gezag van Querido (o.c. p. 36-38 p. 207) als verantwoord durf aan te brengen, kan men stellen dat ‘ziekte’ een gevolg was van een verstoring van evenwicht tussen de vier lichaamsvochten (bloed, slijm, gele en zwarte gal, die op hun beurt gerelateerd waren aan de vier ‘elementen’ water, vuur, lucht en aarde) en dat aderlaten als heilzaam voor alle kwalen gold. Waarschijnlijk - als vaker - is het eerder de empirie van de niet gestudeerde barbiers die ontsnapping uit de gnostische dwangkaders naar een meer wetenschappelijke theorievorming op gang brengt. Reeds voordien heeft echter de onttrekking van behandeling van ‘ziekte’ aan de geestelijkheid tot op zekere hoogte de ziekte aan ‘morele categorieën’ en veroordeling onttrokken. Althans voor wat betreft de somatische geneeskunde; de psychiatrie zal eerst veel later volgen, terwijl op dit terrein zelfs vandaag de dag nog onder meer de roomskatholieke en Anglicaanse geestelijkheid zich met exorcismeformulieren expressis verbis als concurrent stelt, terwijl in het in noot 9 geciteerd Herderlijk Schrijven de uitdrijving van demonen uit bezetenen geenszins is losgelaten.
Toch heeft, globaal gezien, de geneeskunst ook hier wel degelijk terrein veroverd, met name omdat hier de strijd in feite ook niet zozeer meer tegen de geestelijkheid gevoerd behoefde te worden, maar tegen de (straf)juristen. Van duidelijk als zodanig herkenbare ‘krankzinnigen’ hadden deze de handen wel afgehouden, maar bij vele thans duidelijk als ‘ziekte’ erkende psychotische toestanden, waarbij de betrokkene toch ‘gewoon’ bleek te kunnen denken en reageren, was dat bepaald niet het geval. De befaamde Engelse ‘Mc Naughton rules’, die tot voor vrij kort nog een ruim geldingsbereik hadden als criterium voor ‘(on)toerekeningsvatbaarheid’, markeerden in het midden van de vorige eeuw een terugdringen door juristen van reeds veroverd terrein. Mc Naughton, een gewoon burger, leefde in de waan door Premier Peel vervolgd te worden. Daar hij de man niet eens kende schoot hij ten departemente echter een secretaris neer. Op grond van het door psychiaters naar voren gebrachte waansysteem werd hij niet veroordeeld, maar dit bleek de toenmalige juristen te ver te gaan. Vast stond dat Mc Naughton wist wat hij deed, en wist dat de wet dat handelen verbood, en voor het vervolg zouden deze criteria moeten verhinderen dat een dergelijk onjuist vonnis zou worden geveld.Ga naar eind11. In geval van als ongewenst bevonden menselijk gedrag kon men al naar gelang van dergelijke criteria het ingrijpen inroepen van de dominee/exorcist, de rechter/beul dan wel de dokter/aderlater. Naarmate de geneeskunst zich als medische wetenschap in de door mij bedoelde zin ontwikkelde, het aanvankelijk nogal simplistische begrip ‘ziekte’ gaandeweg vervangen werd door een steeds verder gedifferentieerd scala van alle mogelijke diverse ‘pathologische verschijnselen’ met een navenant gedifferentieerd scala van ‘therapieën’, kon juist door de tegenstelling tot de gnostisch moraliserende geestelijken en juristen de medische stand zich als zuiver wetenschappelijk beschouwen en met het tovercriterium ‘ziek’ slachtoffers uit de straffend wrekende handen trekken. In dit licht dient dan ook de nu een eeuw geleden verschenen satire van Samuel Butler, Erewhon geplaatst te worden.Ga naar eind12. Naast veel andere bijzondere zaken is in Erewhon de zorg voor zieken en onfortuinlijken aan de strafrechter overgelaten, terwijl de delinquenten als ‘moreel zieken’ zich aan ‘straighteners’ toevertrouwen. De held, geschokt als hem blijkt dat hij gaat logeren bij een vooraanstaand man, die zojuist een weduwe opgelicht heeft, wordt ernstig gekritiseerd over zijn ‘discriminerende’ houding. Aangekomen op zijn plaats van bestemming blijkt hem, dat de behandeling, de therapie, die zijn gastheer ondergaat nogal pijnlijk is, maar de man draagt dat goed, zoals ook ten onzent men zich ter wille van gezondheid pijnlijke en onaangename zaken moet laten welgevallen en daar ook bereid toe is, gesteund door sympathie en stoffelijke blijken van medeleven in de vorm van bloemen enzovoort van de zijde van familie en vrienden. Nog leerzamer is het bezoek van de held aan een strafzitting waar een jonge man van drieëntwintig jaar terecht staat ter zake van het ernstige | |
[pagina 656]
| |
feit aan t.b.c. te lijden. Het door zijn raadsman gevoerde verweer dat de man dit simuleert teneinde een verzekeringsmaatschappij op te lichten - wat zou neerkomen op verwijzing naar het morele hospitaal - wordt verworpen; de man kan al nauwelijks meer op zijn benen staan. De straf kan alleen maar zwaar zijn, gezien de uitgebreide recidivelijst: nog geen jaar geleden een veroordeling voor zware bronchitis en voordien reeds veertien andere veroordelingen voor min of meer ernstige ziekten. Het beroep op de slechte constitutie van de ouders en een de gezondheid ondermijnend ongeluk in de vroege jeugd zijn irrelevante excuses: ‘I am not here to enter upon curious metaphysical questions as to the origin of this or that - questions to which there would be no end were their introduction once tolerated, and which would result in throwing the only guilt on the tissues of the primordial cell’. De vraag is niet hoe verdachte ‘misdadig’ werd, maar of hij het is - en dat laatste staat vast. De veroordeling tot levenslang gaat gepaard met het advies ‘to repent... and to entirely reform the constitution of your whole body’. (p. 91-94). Daargelaten dat wij hier al herinnerd worden aan het de gnostiek kenmerkende ‘Frageverbot’ dat het systeem in stand houdt, blijkt uit het voorbeeld ook dat het er maar vanaf hangt wat je onder ‘morele categorieën’ brengt, terwijl dat voor de gevolgen voor de betrokkene uiterst belangrijke consequenties heeft. De vraag naar eventuele effectiviteit van de bejegening is in ieder geval aan deze vraag ondergeschikt, hoewel men ook in Erewhon in het besef van die ineffectiviteit op aandringen van hervormers behandeling tijdens de detentie met Haarlemmerolie, laudanum of betten met verdund zwavelzuur heeft mogelijk gemaakt, al naar gelang het ziekten van romp, hoofd of ledematen betreft. Onnodig te zeggen dat een kleine groep als extremisten beschouwde hervormers die nog verder willen gaan in de publieke opinie als ondermijners van de zedelijkheid beschouwd worden (p. 99). Met dit beeld zijn wij dan bij de tegenvoeter strafrechtspleging aangeland. Opgemerkt moet worden dat wanneer ik hier verder gemakshalve maar weer over opinies van (straf)-juristen spreek, ik daarmee bedoel het ‘wezen’ van het Strafrecht zoals dat in de publieke opinie in het algemeen ervaren wordt, en zoals het in de kern ook wel degelijk, ongeacht moderniserende stoplappen en diverse sociologiserende theorievormingen in feite in het systeem beleden wordt.Ga naar eind13. Het handhaven van het begrip ‘straf’ als categorie sui generis - onderscheiden van zaken als instructie, therapie e.t.q. als ingrepen op menselijk gedrag - brengt nu eenmaal consequenties mee. Zoals in wezen een kerk die primair Christus belijdt als de Verlosser met zijn bloed van onze zonden, die in de oerzonde verankerd liggen, aan het boek Genesis vastgeklonken is en een evolutieleer niet kan aanvaarden, al zijn er natuurlijk niet veel geestelijken te vinden die die leer dan ook expliciet verwerpen.Ga naar eind14. In feite heb ik in het begin van dit artikel bij het noemen van enkele kenmerken van ‘gnostisch handelen’ en ook daarna de strafrechtelijke ‘theorievorming’ al geschetst. Ik wil er nog een paar willekeurige aspecten van aanstippen om dit beeld te adstrueren. Ik heb al eerder terloops vermeld dat het begrip causaliteit - voordat het als geëxpliciteerd beginsel in de wetenschap geïntroduceerd werd - reeds gehanteerd zou zijn in - en afkomstig was uit de rechtspleging. In zijn oudste vorm draait het recht om een kern van ‘manslag’: het vallen van doden waarbij geen naar de stand van kennis ‘natuurlijke’ oorzaak voor aanwezig is. Het ‘opsporingsonderzoek’ is gericht op het vinden van een menselijke auctor; lukt dat, dan is deze in de oudste rechtsvormen schadeplichtig, later ‘strafrechtelijk verantwoordelijk’. In de oudste vormen geldt ook de man die van een dak valt boven op een ander, die dientengevolge overlijdt, als doodslager - vanuit de vraag naar schadeplichtigheid ook niet zonder meer onbegrijpelijk. Later, als er zoiets als strafrecht met moraliserende categorieën ontstaat, gaat men verder uitsplitsen. Zaken als opzet (intentionele kwaadgezindheid met betrekking tot het ‘ge- | |
[pagina 657]
| |
volg’) en schuld (slordigheid in gedragingen met betrekking tot het gevolg)Ga naar eind15. dienen in de ‘doodslager’ te worden aangetoond om tot veroordeling te geraken. Deze bedoeld en bewust selectieve aandacht voor de uit laakbare gezindheid voortspruitende handeling van een menselijke auctor leidt eo ipso tot een ‘monocausaal’ denken; voor zover de dood van een mens daar immers niet op terug te voeren is, is het gebeuren irrelevant. De neiging om die overigens wél te vinden is echter dermate sterk dat als men géén (bekende, d.i. ook: aanvaarde) natuurlijke oorzaken aantreft, de menselijke auctor alsnog boven water gehaald wordt via de constructie van hekserij of toverij. Dat gaat ook weer in een grotere algemeenheid op: alle rampen komen over ons door de niet onder controle gehouden verbreiding van ‘Kwaad’ onder de mensen: ‘Alle straffen/welke God ons in de H.Schriften dreigt/komen na 't gemeene seggen van de Toveraars’; ‘Om Sodomier komen ons Hongher, Pestilentie, Oorloghen, Eertbevinghe, Inondacien etc.’ of in een meer moderne vorm: de problemen van een natie kunnen eerst worden aangepakt wanneer prioriteit wordt gegeven aan het tegengaan van zedenverval door een krachtige en strenge (!) criminaliteitsbestrijding.Ga naar eind16. Dat, wanneer men eenmaal met de introductie van opzet en schuld de aandacht op het ‘kwaadheidsgehalte’ van de handelende mens heeft gericht, het ook wel degelijk de gereificeerde ‘slechtheid’ is, die het ankerpunt voor de straf moet bieden, blijkt uit het mechanisme dat ‘andere’ verklaringen van het gedrag de ‘schuld’ uitsluiten of verminderen; dat dergelijke verklaringen afdoen aan het terrein waarop het ‘zedelijk oordeel’ betrekking heeft. Pas in deze context kan verklaard worden dat begrippen als determinisme en wilsvrijheid ook heden ten dage als relevante leerstukken nog voorkomen in Strafrechthandboeken.Ga naar eind17. De volstrekte inhoudsloosheid van deze zogenaamde strijdvraag heb ik reeds elders onder de loep genomenGa naar eind18.; hier kan volstaan worden met het duidelijke feit dat deze kwestie als strijdvraag alléén - en zelfs dan au fond nog ten onrechte - betekenis kan krijgen in een gnostisch dualistisch mens- en wereldbeeld, waarbij wat wetenschappelijk verklaard kan worden buiten het zedelijk oordeel valt. In deze context is significant dat een uitspraak van Madame de Staël in een vervalste versie een gevleugeld woord geworden is: ‘Tout savoir c'est tout pardonner.’ Terwijl de uitspraak luidde: ‘Tout comprendre rend très indulgent.’ In de eerste versie wil ‘pardonner’ natuurlijk zeggen: afzien van straf, omdat daar geen basis meer voor gevonden wordt. Dit stemt overeen met het feit dat het onderzoek zich uitsluitend bezighoudt met het verleden, waarin ‘schuld’ aangetroffen moet worden. Om, indien dat het geval is, daar met die alsdan ritueel verankerde en verplichte actie op te reageren: de leedtoevoeging onder de noemer ‘straf’. Omdat alleen in die context van ‘zedelijk oordeel’ gesproken wordt is de misvatting begrijpelijk dat ‘verklaren’ uiteindelijk een waarderingsoordeel onmogelijk zou maken. In de tweede, oorspronkelijke versie ligt dat heel anders. ‘Rend très indulgent’ heeft of hoeft althans niet meer te betekenen dan dat de emotionele reactie teweeggebracht door het betrokken gedrag, dat ons in eerste instantie ‘onbegrijpelijk’ (en dus als het ware toch alleen maar op ‘puur kwaad’ reduceerbaarGa naar eind19.) voorkomt, zijn kracht verliest. Maar het zegt niet dat met het ‘comprendre’ nu ook het waarderingsoordeel, en zelfs een op grond daarvan te ondernemen actie zou moeten wegvallen. Alléén de eerdergenoemde ‘stoorzender’ komt te ontbreken. Ik kom daar straks nog op terug, maar geef eerst nog een moderne versie van het zojuist beschreven mechanisme, aan te treffen in het gezang van de ‘juvenile delinquents’ uit West Side Story, waaruit ik citeer: ‘Our mothers are all junkies, our fathers are all drunks, Golly Moses - natcherly we're punks... we ain't no delinquents, we're misunderstood, deep down inside us there is good!’ waarop de reactie van de rechter ‘this boy don't need a judge, he needs an analyst's care! It's just his neuroses that oughta be curbed!’ Na doorverwijzing zijdens de psychiater ‘juvenile delinquency is purely a social disease’ wordt aan de sociale werkster voorgedragen: ‘it's not I'm anti-social, I'm only anti-work’ waarop de reactie komt: ‘this boy don't need a job, he needs a year in the pen. It ain't just a question of misunderstood; deep down inside him, | |
[pagina 658]
| |
he's no good!!’Ga naar eind20. Slechts schijnbaar is afgedaan aan het ‘positivisme’ van de Erewhon-rechter: er wordt enige verklaring toegelaten die dan ook onmiddellijk correspondeert met ‘treatment’ psychiatrisch of anderzins (en het woord social disease spreekt weer boekdelen voor het feit dat in ons eigen ‘zedelijk’ systeem juist au fond alleen ‘ziekte’ als schuldontlastende verklaring in aanmerking komt) maar met de verklaring ‘I'm anti-work’ is de ‘diagnose’ onmiddellijk weer gereificeerd vastgesteld met de bij die categorie behorende bejegening ‘a year in the pen’. De rituele handeling is hierbij tevens rationaliserend getransformeerd in een ook op andere aspecten effectieve (‘he needs’) welke uiteraard even ‘monocausaal’ is: slechtheid bestrijdt je adequaat met de leedtoevoeging; wie niet horen wil, moet voelen.
In feite correspondeert dit met het nog gnostische medische model: ziekte is harmonieverstoring van de lichaamsvochten en aderlaten is in alle gevallen heilzaam. Eén oorzaak, één therapie. Een laatste opmerking nog over het door zijn strafrechtelijke binding zo gevaarlijke begrip causaliteit. Gevaarlijk omdat het op voor wetenschappelijk onderzoek ontregelende wijze naar monocausaliteit tendeert, doordat het zo selectief gericht is. Voor een ‘wetenschappelijk voorbeeld’ denk ik nu maar eens aan de gevonden samenhang van thalidomide en foetusmisvorming. In de bestaande situatie kon men zeggen dat thalidomide van de misvormingen ‘de oorzaak’ was. Gesteld echter, dat thalidomide door niet optreden van andere nevenwerkingen aanzienlijk beter was dan andere sedativa; en dat men het niet zou hebben kunnen missen (zoals per saldo, ondanks incidenteel gevaarlijke werking, narcose niet wordt afgeschaft). Niet alle vrouwen die in de gevaarlijke periode thalidomide toegediend kregen, bevielen van misvormde kinderen. Vermoedelijk zouden kosten noch moeite gespaard zijn om de factor op te sporen die in sommige gevallen die vernietigende werking precipiteerde. Wanneer die factor gevonden en behandelbaar gebleken was, bijvoorbeeld een overigens onbetekenende hormonale afwijking, dan zou deze voor behandeling in aanmerking komen en voortaan als ‘oorzaak’ van de misvormingen worden aangemerkt. Al naar gelang doeleinden en feiten (een optimaal sedativum, met de minste onvermijdbare nevenwerkingen) beschikbare middelen enzovoort kan in de structuur van het totaal generaal waarin zich een ongewenst fenomeen voordeed, ten dienste van het gewenste resultaat een ander aangrijpingspunt voor actie (ingrijpen) gevonden worden. Als contrast een voorval beschreven in de Nederlandse jurisprudentie van 1970. Een persoon C. wordt dodelijk gewond door glasscherven. De scherven zijn afkomstig van een etalageruit die brak. De ruit brak omdat een ander persoon B. met enige kracht door die etalageruit geslingerd werd. Hetgeen op zijn beurt geschiedde omdat een auto eerst slipte, vervolgens een verkeerszuil op een vluchtheuvel ramde, over de kop sloeg en doorschoot naar een trottoir, daar nog een lichtmast en tevens óók nog die persoon B. raakte. De bewuste automobilist was ‘oorzaak’ van de dood van C.Ga naar eind21. Men ziet hier in optima forma hoe vanuit ‘een lijk’ wordt teruggeredeneerd tot men een laakbare menselijke auctor gevonden heeft. Wanneer men nu uitroept dat het toch duidelijk is dat de ‘automobilist schuld had aan de dood van C.’, dan kan men zich realiseren hoe diep het ‘gnostische denken’ in ons allen is verankerd. Want de vraag zou natuurlijk moeten luiden: Welk effect is er te verwachten van het leggen van deze verbanden? Dat autorijders ‘geprogrammeerd’ - zo men wil geinstrueerd - worden om niet te slippen, of, indien zij dat doen, niet tegen vluchtheuvels op te rijden, alsdan tenminste zorg te dragen niet over de kop te slaan, enzovoort? Als de slip op zichzelf aan een bestuursfout of slechte banden kan worden toegeschreven, zou daar op zichzelf misschien een zinnige actie op gebaseerd kunnen worden, hoewel ook bij dat soort zaken - verkeersveiligheid in het algemeen - het ingrijpen op de menselijke factor lang niet altijd het meeste effect zal sorteren. Men kan in het algemeen stellen dat er situaties zijn waarin mensen vrijwel zeker (voorspelbaar) fouten zullen maken, terwijl dan voor het vermijden van het ongewenste effect van die fouten niet die inderdaad aanwezige fouten (als ‘schuld’) maar die bewuste | |
[pagina 659]
| |
situaties aangrijpingspunt voor ingrijpen zouden moeten opleveren. Men kan in dit verband ook denken aan het verschil dat gemaakt werd toen enige tijd geleden onze misdrijven tegen de menselijkheid in Indonesië ter sprake kwamen: ‘men’ wenste wèl een historisch, maar geen strafrechtelijk onderzoek. Kennelijk inderdaad uitgaande van de maxime dat dat verschillende zaken zijn eo ipso, wat natuurlijk alléén maar zo is als men strafrecht in zijn gnostische kader verankert.Ga naar eind22. In de zin dat een historisch onderzoek situaties schildert zonder dat daaruit onmiddellijk dwingende consequenties voortvloeien om actie tegen individuele mensen te ondernemen, terwijl dat bij een strafrechtelijk onderzoek reeds door de aard daarvan wel het geval zal zijn. Terecht overigens, omdat aan het begrip ‘straf’ als een sui generis reactie die consequentie nu eenmaal verbonden is, waar immers in iedere ongewenst bevonden situatie, hoe complex ook, altijd ook wel menselijk falen aan te wijzen zal zijn, terwijl het daar juist ook om te doen is. Op welke basis, met welk criterium immers zou men van alle acties, alle ingrijpen die wij ons dagelijks individueel of groepsgewijs jegens medemensen permitteren, een aantal apart als ‘straf’ categoriseren? Indien het niet was dat het daarbij ging om het toebrengen van leed óók ongeacht enig verderstrekkend doel? Om maar weer eens een verband met medisch optreden te leggen: het straffen doet denken aan het krabben op een ontstoken plaats. Op zijn best geeft het gevoelsmatig een ogenblik verlichting van de jeuk en gebeurt er verder niets ernstigs. Genezing wordt echter zeker niet bevorderd en de kans op uitbreiding van de infectie is allerminst denkbeeldig. Het feit dat een arts niet direct een remedie bij de hand heeft impliceert dan ook allerminst dat men dan toch maar krabben moet.
Ik heb hierboven reeds opgemerkt dat natuurlijk wel degelijk aanzetten van wetenschappelijk denken ook in de juridische wereld te vinden zijn, hoewel daarvan weinig te verwachten is zolang men zich niet van het dwangbuis van het inherent gnostische karakter van strafrecht en het daarbij behorende begrippensysteem bevrijdt, zomin als de medische wetenschap zou staan waar zij nu staat als men de lichaamsvochten en het aderlaten niet achter zich gelaten had. Maar ik heb ook al een paar gnostische elementen besproken die in het medisch hand- en denkwerk wel degelijk voorradig waren en nog zijn. Ik zal mij hier beperken tot slechts enkele, vrij willekeurig gekozen voorbeelden van somatische geneeskunde, en daarna van de psychiatrie.Ga naar eind23. Het zou uiteraard een wonder zijn indien de arts, immers ook maatschappelijk mens, ongeacht de wetenschappelijke aspecten van zijn handwerk, niet mede beïnvloed zou worden door het opinieklimaat van zijn tijd, waarin de strafrechtspleging zoal niet de gnostische elementen introduceert dan toch bepaald in stand houdt. In een aantal opzichten vertoont de werkzaamheid (en autoriteit!) van de arts gelijkenis met die van de rechter. Hij ontneemt aan de patiënten stukken vrijheid door voorschriften en verboden (om over de minder vaak voorkomende kranzinnigverklaring of quarantaine niet te spreken) en in een aantal gevallen is wat hij te behandelen krijgt op regelovertreding terug te voeren. Zijn ingrepen zijn daarnaast soms ook pijnlijk voor de patiënt, en het is maar de vraag of een opzettelijk karakter daar altijd aan ontbreekt. Narcose is niet dan na uitvoerig verzet in medische kring doorgevoerd, terwijl nog lang daarna dit ‘voorrecht’ bij bevalling werd onthouden.Ga naar eind24. Gnostisch rituele voorschriften betreffen vaak ‘lijfelijke’ aspecten: bepaalde operaties moeten worden uitgevoerd, er zijn voorschriften omtrent wat men al dan niet eten mag of juist moet, omtrent reiniging, kleding en vooral ook seks. Uiteraard kunnen dergelijke voorschriften gemakkelijk worden geinterpreteerd als - of beter gerationaliseerd tot hygiënische voorschriften, hoewel zij dat van huis uit niet zijn. Morele categorieën werden aldus - via referte aan het begrip ‘Natuur’ - gedachten- en kritiekloos ‘verwetenschappelijkt’. Juist bij dergelijke regelovertredingen kreeg de medische behandeling vaak een duidelijk pijnlijk aspect: ‘Wenn die Depression aus “schlechten Gewohnheiten” oder ausschweifender Lebensart zu entspringen scheint, findet man schnell zwingende Gründe zu peinlich quälende Massnahmen.Ga naar eind25. Wel- | |
[pagina 660]
| |
iswaar slaat dit citaat op min of meer psychiatrische behandelingen in de vroege negentiende eeuw, maar de ‘behandeling’ van ‘onanie’ met allerlei martelinstrumenten tot ver in deze eeuw was gewoon een zaak van de huisarts. Zo komt, naar mij is meegedeeld, het ook heden ten dage nog wel voor dat behandeling van een geslachtsziekte onnodig wordt gerekt en/of onaangenaam gemaakt. Opmerkelijk is ook hier de transformatie van morele categorieën in schijnbaar wetenschappelijke, zonder dat er in wezen iets verandert; de verschillende benoeming versluiert dat laatste aspect. Overtreding van de seksuele regels (bij voorbeeld masturbatie) wordt van zonde tot ziekte met ook duidelijk somatische afwijkingen als gevolg, vervolgens, als die schade gefalsifieerd wordt, trekt men zich terug op ‘psychoseksuele schade’ terwijl het tenslotte nog een tijdje figureert als symptoom van ongerijptheid. Een en ander wordt versterkt door de neiging ‘Gezondheid’ te reificeren en daarmede tot norm te verheffen, wat dan tevens een plicht tot handhaving daarvan dan wel tot genezing impliceert. Mede door inschakeling in het maatschappelijk systeem (bijvoorbeeld controle-arts) dreigt hier voor de arts het gevaar tenslotte zelfs weer geheel naast de jurist te belanden. Het beroep op ‘Gezondheid’ voor deze als voor gene op ‘Gerechtigheid’ maakt het mogelijk om te ontkennen dat deze standaarden aldus met impliciete maatschappijopvattingen geladen zijn, terwijl de activiteit, het ingrijpen wel degelijk gerelateerd wordt aan wat die maatschappij gewenst acht - aan doeleinden heeft en als norm hanteert. Dienovereenkomstig kan men dan ook weer een versterking constateren van de neiging tot hanteren van ‘monocausaliteit’; de arts die een ‘Schiphol-bewoner’ niet eenvoudig als ‘ziek’ wenst te beschouwen en zich met een aktiegroep inlaat wordt pejoratief als ‘politiserend’ gequalificeerd. Slechts via een dergelijke branchevervaging is de zotte discussie te plaatsen die in april 1973 in het Maandblad van Geestelijke Volksgezondheid werd gepubliceerd, waarbij de vraag aan de orde werd gesteld of je een pedofiel moest zien als een geval van pathologische ontwikkeling of als een variant. Pathologische ontwikkeling heeft hier duidelijk de suggestieve betekenis van ‘schuldig’ en moeten ‘genezen’ terwijl ‘variant’ een hands off impliceert. Om het eenvoudig te houden citeer ik mijzelf ongeveer met een tegenvoorbeeld: Iedereen met een min of meer uitgesproken voorkeur voor ‘blond’, grote belangstelling voor antiek of een of andere geestelijke roeping als beroepsofficier of pater zal dezelfde weerstand gevoelen tegen een dergelijke persoonlijkheidsanalyse, laat staan als dat gebeurt met de opzet hem van die voorkeuren af te helpen, wanneer hij zelf daaraan niet de minste behoefte heeft. Het feit dat men al deze vormen van ‘zo zijn’ op hun wordingsgeschiedenis kan naspeuren, vormt op zichzelf uiteraard geen legitimering deze vormen af te wijzen en een diepgaande wijziging van de betrokken persoonlijkheid te eisen of af te dwingen. In al deze gevallen zal men bij zorgvuldige behandeling wel resultaten kunnen boeken. Al naar gelang ‘the eye of the beholder’ zal men dan in het ene geval van therapie en in het andere van hersenspoeling spreken.Ga naar eind26.
Wij zijn aldus haast ongemerkt weer vrijwel geheel in het strafrechtkader terechtgekomen (een ‘gemoderniseerd’ kader dan) - waarbij de vraag naar wat afgekeurd moet worden en met welke dwangmiddelen op de afkeuring actie genomen mag worden (aangenomen uiteraard dat effectiviteit in ieder geval verzekerd is, en analyse van de situatie niet een ander aangrijpingspunt als gemakkelijker of effectiever heeft opgeleverd) nu juist de hamvraag is. Terzijde moge worden opgemerkt dat het begrip ‘deviantie’ uit de sociologie precies dezelfde vragen en gevaren oproept. Voor wat tenslotte de psychiatrie betreft verwijs ik slechts kort naar de nog niet zo lang geleden bestaande versie, waarbij ‘het karakter’ inclusief verder alle zedelijkheidsoordelen daarover het antwoord op alle vragen vormde en daarachter geen vragen meer toeliet. De combinatie van strafrecht en psychiatrie is heden ten dage zelfs te vinden bij een Gronings lector in het eerste, die haarfijn uit zijn psychiatrische doeken wist te doen langs welke criteria the mad and the bad konden worden onderscheiden.Ga naar eind27. Een andere bijdrage leverde dr. H. Güppert uit Freiburg in 1958, die stelde met | |
[pagina 661]
| |
betrekking tot de neuroticus ‘von Antriebsimpulsen beherrscht, die ihm unbewusst seien und die er gerade darum nicht beherschen könne, in sofern sei er behandlungsbedürftig. Andererseits sei aber seine Zustand eine Folge von Verdrängungen, also eines Ausweichens vor den Schwierigkeiten, und in sofern doch seine eigene Schuld. Er dürfe darum nicht vom Richter exkulpiert werden, sondern sei zu bestrafen...’Ga naar eind28. Schijnbaar wetenschappelijker maar in werkelijkheid minstens zo geladen met gnostiek is tenslotte de zogenaamde aversietherapie. Opmerkelijk is immers dat men zich daarbij primair op het standpunt stelt dat er iets ‘afgewend’ moet worden, en dan wel op basis van precies dezelfde versmalde versie van het pain-pleasure principle als het Strafrecht hanteert. Een versmalde versie waarbij men er blijkbaar van uitgaat dat het ongewenste op zichzelf en als zodanig drijfveer voor het handelen vormt, waarmede dan ook slechts de pijntoebrengende middelen van de beïnvloedingsmogelijkheden in aanmerking komen. In eerste instantie zou ik reeds menen dat het wegwerken van ongewenst gedrag vermoedelijk heel vaak zal kunnen worden bewerkstelligd door een alternatief ervoor aan te bieden en dat eventueel met positieve ‘reinforcements’ aan te leren. Bovendien komt het mij zo voor dat het zonder deze bijzondere kunstgrepen vertonen van gewenst gedrag en nalaten van ongewenst gedrag meer voorkomt uit relatievorming tot andere mensen wier positief affectieve gevoelens men op prijs stelt, dan uit vreze voor sancties. Uiteraard kan men dit, als dit zo is, uiteindelijk ook op een pleasure principle reduceren, maar het is een toch wat gedifferentieerder beeld dan het gewraakte simplistische. Er kan echter meer aan ten grondslag liggen, als gedemonstreerd in A Clockwork Orange - bij mijn weten op dit aspect niet door aversieadepten gekritiseerd.Ga naar eind29. In de eerste plaats wordt eigenlijk nergens - ondanks de monologue interieur - duidelijk gemaakt waaròm de held van het verhaal zo onmenselijk gewelddadig is. Veel meer dan dat hij het nu eenmaal leuk vindt, zelfs juist omdat hij wéét dat het ‘niet mag’, komt er niet uit. Behalve, deels tenminste, op één ogenblik gedurende zijn aversietherapie. Het vertonen van geweld, concentratiekampen en dergelijke maakt hem niet alleen - ten gevolge van zijn behandeling - misselijk; er blijkt ineens iets van een ‘schok van herkenning’, van een zich voor het eerst realiseren wat hij doet en wat de draagwijdte daarvan is. Het vinden van een mogelijke ‘oorzaak’ van het gedrag en de daarin gelegen aanzet voor een andere behandeling verstoort de aversisten echter geenszins, zij gaan voort met hun peinlich quälende Massnahmen tot het gewelddadig gedrag van de held via psychosomatische mechanismen onmogelijk gemaakt is. En - merkwaardigerwijze - als aan het einde van het verhaal door een tegeningreep de aversietherapie ongedaan gemaakt is, staat de held weer op, geheel en al onveranderd. Noch zijn ‘schok van herkenning’, noch überhaupt de hele ervaring op zichzelf hebben ook maar enig merkbaar effect, wat dan ook, nagelaten. Aan deze ‘Zienswijze’ kan maar één theorie ten grondslag liggen: De mens in het algemeen of sommige mensen door een onvoldoende strenge (!) opvoeding in het bijzonder zijn bezeten van het Kwaad. Dat Kwaad kan geboeid worden, maar blijft onder die boeien onveranderd en onveranderlijk het Kwaad. De vraag of deze gnostische ‘theorie’ drijfveer voor ons handelen jegens anderen vormt of slechts de onmisbare legitimatie voor dat handelen, is in eerste instantie niet eens erg belangrijk. De behoefte aan legitimatie is vermoedelijk niet of nauwelijks minder sterk dan de impulsen die dan aan dat handelen ten grondslag zouden liggen. Zodat in beide gevallen de ontmaskering van die ‘theorie’ veel zinloos en zinneloos mishandelen zou kunnen voorkomen. Om nu aan het slot nog weer eens bij Woutertje Pieterse terecht te komen: ‘Ook dit is een van onze eigenaardigheden, dat we gaarne iemand mishandelen, wiens ziel anders is bewerktuigd dan de onze. ... Zo ook willen volwassen kinderen van de soort die wij kortheidshalve mensen noemen...meestal niet (rusten) voor ze hun gebrek aan werktuigkunde hebben gewroken op 't ongelukkige voorwerp dat zich verstoutte ietwat te verschillen’ (p. 71). Ter bevrijding van onze schuldgevoelens - aldus stelde ik eerder in ‘Spiegel der Deugd’ - verankeren wij daarbij onze | |
[pagina 662]
| |
eigen deugd nog eens voor alle zekerheid in die der Gerechtigheid. En uit ‘Gerechtigheid’ vloeit uiteraard alles voort wat wij medemensen ‘om hun bestwil’ aandoen. Ook bij verlossing van somatisch ‘kwaad’ zegt althans het spreekwoord ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’. |
|