De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Laurens Vancrevel
| |
[pagina 454]
| |
rond Sima. Op het atelier van Sima ontmoet Cramer in 1927 de voortvarende jonge schrijvers René Daumal en Roger Gilbert-Lecomte, beiden ongeveer twintig jaar oud. Zij zijn vervuld van het surrealisme, al willen zij de verbeelding nog veel verder dwingen dan André Breton. Hendrik Cramer woont, samen met Véra, enkele bijeenkomsten bij van de groep rond Daumal en Lecomte, en hij neemt deel aan de door hen opgerichte beweging Le Grand Jeu. De door Roger Gilbert-Lecomte geredigeerde beginselverklaring wordt ook door Cramer ondertekend, samen met Daumal, Harfaux, Henry, Minet, Rolland de Renéville, Sima en Vailland. Een citaat uit het manifest: ‘Wij willen niet schrijven; wij laten ons schrijven.’ Een ander: ‘Kunst, literatuur, zijn voor ons niet meer dan middelen van onderzoek,’ - wat door hen ‘onderzoek’ werd genoemd, was de actie, de revolte, de ondervinding en het experiment die alle inzichten en zekerheden omverwerpen. In 1928 verschijnt het eerste nummer van het tijdschrift Le Grand Jeu, waarin het verhaal ‘In een mosselschelp’ van Cramer wordt gepubliceerd. Kort daarna vertrekt hij met Véra voor twee jaar naar New York, waar zij gaan wonen bij Véra's moeder. Inmiddels verschijnen in het tweede nummer van Le Grand Jeu (voorjaar 1929) drie korte verhalen van hem, onder de titel ‘Folklore’. Als hij op 1 september 1930 weer in Parijs is, verkeert Le Grand Jeu in een soort crisis: het is tot een conflict gekomen met de groep rond André Breton; Daumal heeft zich gestort op de oosterse mystiek en de ideeën van Gurdjeff; Lecomte maakt in toenemende mate gebruik van drugs, afgewisseld met alcohol; er is geen geld voor nieuwe uitgaven van het tijdschrift. Cramer houdt geregeld contact met Daumal en Lecomte; Daumal draagt zijn vertalingen van vedateksten uit het sanskriet aan de kapitein op; voor Lecomte schrijft Hendrik Cramer zijn moeilijke, maar zeer fascinerende verhaal ‘Vizioen en geboorte’. Enkele korte verhalen van hem worden gepubliceerd in het gezaghebbende tijdschrift Cahiers du Sud (augustus 1931), en ook in de jaren daarna werkt hij aan dit tijdschrift mee. Tegen het einde van 1930 is de romance met Véra afgelopen; de kapitein gaat samenleven met een Engelse, en Véra wordt de metgezellin van Daumal. Op 30 november 1932 woont hij de laatste bijeenkomst bij van de Grand Jeu-groep. Het daar besproken plan voor een vierde nummer van het tijdschrift is nooit gerealiseerd - deels door financiële moeilijkheden, deels door de innerlijke verdeeldheid van de voormalige groep.
In die tijd schrijft Cramer een filmscenario voor een ‘documentaire’, getiteld Un pied cassé dat in 1933 verschijnt in het tijdschrift Les Cahiers Jaunes. In het voorjaar van 1933 is de kapitein, samen met Monny de Boully en diens Nederlandse vrouw, in Nederland, waar zij Storm van Leeuwen opzoeken en vermoedelijk logeren bij Monny's schoonouders in Den Haag. Over deze tijd schrijft Monny de Boully, door Cramer bijgenaamd Salomon de Babylone, het gedicht L'accueil au capitaine, dat in 1936 is verschenen in Cahiers du Sud. In dat gedicht zijn een aantal karakteristieke uitspraken van Hendrik Cramer bewaard gebleven: ‘Soms dacht ik de ziel van een vriend te betrappen, maar het was slechts zijn dubbelganger.’ - ‘De zin van elk teken heeft altijd twee kanten, een goede en een slechte, een gunstige en een ongunstige, een gezegende en een gevloekte, maar eeuwig en altijd dubbel.’ - ‘Europa vervult me van een gevoel van zachte verschrikking. En toch, door van Europa te vertrekken, ben ik thuis gebleven, bij jullie thuis, mijn vrienden, want al wat ik ben, al wat ik achtervolg, dat blijft stil staan op de wegen die ik ontvlucht.’ Als hij daarna weer in Parijs is, stelt hij Arthur Adamov voor samen met een wederzijdse vriendin naar Portugal te gaan, waar zij voor een paar maanden ergens in een kustplaatsje hun intrek nemen. Adamov is een van de laatst gekomen deelnemers van Le Grand Jeu; hij is tot 1944 een van Cramers naaste vrienden. In 1936 vertrekt de kapitein, opnieuw met Adamov, naar Ierland, waar zij in het zuidwesten aan de kust, in het dorpje Bag bij Glengariff een vissershut huren. Adamov houdt het ascetische leven niet lang uit (zij voorzien in hun levensonderhoud door het vangen van mossels en | |
[pagina 455]
| |
makreel). Cramer blijft alleen achter, maar hij krijgt zo nu en dan bezoek: van Gilbert-Lecomte, Monny de Boully, en van de auteur en jurist A. Mout en diens vrouw; Cramer had Mout in 1933 ontmoet in verband met een alimentatiegeding. Tegen het einde van 1938 is de kapitein weer terug in Parijs, waar hij gaat wonen op een zolderkamertje aan de rue de Laplace in het Quartier Latin. Hij gaat samenleven met Eleonore, een jonge française, voor wie hij zijn laatste verhaal schrijft: ‘Baan rondom een teken’. Tijdens een verblijf in Nederland, in 1939, maakt hij kennis met Jan Greshoff en Simon Vestdijk. Hoewel Cramer zijn Korte verhalen aan Greshoff heeft opgedragen, is de verstandhouding niet bepaald hartelijk, want de kapitein steekt zijn geringe waardering voor Greshoffs werk niet onder stoelen of banken. Cramers ideeën over de Nederlandse letteren komen duidelijk naar voren in de volgende anekdote. Toen A. Mout en zijn vrouw Cramer in 1937 bezochten in zijn vissershutje in Bag, brachten zij een exemplaar mee van het zojuist verschenen Een winter aan zee van A. Roland Holst. De kapitein toonde zich diep beledigd door dergelijke poëzie, en hij maakte aanstalten het boek met een dolk te doorsteken. Hij vond het ontoelaatbaar dat een dichter, die beter zou kunnen weten, genoegen neemt met dergelijke onbeduidende lyriek en niet streeft naar een poëzie die de wereld zou kunnen veranderen. Vestdijk, die Cramer in Doorn ontving, was zeer geïnteresseerd in diens werk, en het is aan hem te danken dat een aantal verhalen van Cramer is verschenen in het tijdschrift Groot-Nederland, in 1939 en 1940. Ook schijnt het Vestdijk geweest te zijn die de uitgever A.A.M. Stols overhaalde Cramers verhalen in boekvorm te publiceren. In 1940 verscheen in de bibliofiele ‘Ursa Minor’ reeks de verhalenbundel Vizioen en geboorte (gedateerd 1939), in een oplage van 300 genummerde exemplaren. Een van de weinige besprekingen van dit boekje werd geschreven door R. Blijstra (in Critisch Bulletin van november 1940) die Cramer ‘de eerste behoorlijk schrijvende Nederlandse auteur’ van het surrealisme noemde, en ‘een meester in dit genre’.
Maar intussen was de tweede wereldoorlog uitgebroken. Cramer schijnt na de evacuatie van Parijs via Le Havre naar het zuiden van Frankrijk te zijn getrokken. Als ook het zuiden wordt bezet door de Duitsers, smokkelt hij benzine voor de maquis in blikken, die vastgebonden zijn onder een vissersbootje. Later duikt hij weer in Parijs op, samen met Eleonore. Zij werken samen met een verzetsgroep. In de loop van 1944 wordt Eleonore gearresteerd; zij wordt door de Gestapo op transport gezet naar Auschwitz. Kort daarna wordt Cramer opgepakt als spion voor Engeland. Adamov zet alles in het werk om hem weer vrij te krijgen, maar dit mislukt door de verwarrende situatie die ontstaat als de Amerikanen landen in Normandië. Cramer wordt naar Mauthausen getransporteerd, waar hij in het begin van 1945 om het leven komt. In het eerste nummer van het tijdschrift L'Heure Nouvelle, dat in 1945 door Arthur Adamov wordt opgericht, in samenwerking met Jacques Prévert, René Char en anderen, wordt een hommage aan Cramer afgedrukt. Ook in Nederland verschijnt een in memoriam, in het ‘Herdenkingsnummer’ van Critisch Bulletin, december 1945, geschreven door zijn vriend A. Mout. De sterke belangstelling voor de artistieke en revolutionaire aspiraties van Le Grand Jeu die na 1968 in Frankrijk is ontstaan, dank zij de integrale herdruk van het tijdschrift en de publikatie van de verzamelde werken van Daumal en Lecomte, heeft ook opnieuw de aandacht gevestigd op Hendrik Cramer. Cramer wordt beschouwd als een auteur van internationale betekenis, terwijl zijn werk in Nederland zo goed als onbekend is gebleven. Zo is het mogelijk geworden, dat het eerste verhaal van de kapitein thans voor het eerst in het nederlands wordt gepubliceerd, bijna een halve eeuw nadat het werd geschreven. |
|