De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 360]
| |
Michel Korzec
| |
[pagina 361]
| |
Iwan Schewtsow, die onder leveranciers van antisemitische geschriften een gevestigd auteur genoemd kan worden. Maar laten we even terugkeren naar Joeri Kolesnikow en zijn epos Het beloofde land, dat volgens een voetnoot van de Oktjabr-redactie in boekvorm nog omvangrijker wordt en de titel gaat dragen: Het gordijn rijst. Het drama waarvoor het gordijn rijst heeft als onderwerp een wereldomvattend zionistisch komplot. Een van de vele slachtoffers van het schier kosmisch-zionistisch web dat in de jaren dertig de wereld omspant wordt Chaim Volider. Chaim die de enige goede, zij het domme jood, uit het boek is, besluit in 1938 om uit zijn geboorteland Roemenië naar Palestina te emigreren. Onderweg komt de arme Chaim op Cyprus terecht waar hij zogenaamd belangeloos wordt opgenomen in het huis van de opperrabijn Ben-Zion Hager. De geestelijke vervult een aantal nevenbetrekkingen: hij is bij voorbeeld lid van de ‘Generale Staf van het Nationaal Centrum’; een rijke zionistische organisatie, die zich tot taak heeft gesteld om met behulp van internationaal georganiseerde joodse bankiers een oorlogsbasis te stichten in Palestina van waaruit nog meer lebensraum voor de in diaspora levende zionisten veroverd kan worden. De rabbi is ook eigenaar van een bordeel in Limasol. Ook beheert hij een kroeg. Deze laatste onderneming wordt gerund in samenwerking met de plaatselijke commissaris van politie, een corrupte weerzinwekkende vetkwab, die zijn zinnen heeft gezet op de doofstomme en beeldschone Oja, de dienstmaagd van de rabbi en het enige niet-joodse lid van zijn grote huishouden. Chaim weet het plan van de rabbi om Oja aan de commissaris te verkopen op het laatste ogenblik te verijdelen en vertrekt met haar naar Palestina. Pas daar komt hij tot de ontdekking dat de gewetenloze zionisten hem een loer hebben gedraaid. Tegen het einde van het boek verkiest hij dan ook een terugkeer naar het fascistische Roemenië boven het verder leven onder het zionistische juk. Dit verhaal vormt het leitmotief van het boek. Interessanter dan het persoonlijk drama van Chaim vormt echter de hoofdboodschap van het verhaal: zionisme en nazisme zijn identiek. Niet dus dat het lood om oud ijzer zou zijn of een pot nat, nee, zionisme en nazisme zijn in feite een en dezelfde zaak. In hoofdstuk 8 van het boek komt bij voorbeeld Adolf Eichmann voor: als een agent van de zionistische veiligheidsdienst in Oostenrijk. Een paar passages: ‘Het waren voor Eichmann tegelijkertijd prettige en droevige dagen: In heel Oostenrijk en in het bijzonder in het noorden kwamen snel nationaalsocialistische groepjes van de grond. “We moeten onze mensen hebben ook in het kamp van de vijand - sprak de reeds genoemde Benedict Schwagier - en hoe meer er zullen komen des te eerder zullen we ons doel bereiken...” En de jonge Adolf Eichmann werd als “onze man” lid van zo'n nationaal-socialistische groepje.’ Nadat ‘jonge Adolf’ dankzij zionistische bankiers aan zijn carrière is begonnen besluit hij halverwege om met zijn zionistische opdrachtgevers te breken. Maar zo gemakkelijk ontkomt men noch aan de lange arm van de maffia noch aan de klauwen van de zionisten. Tijdens een missie in opdracht van Himmler naar het Midden-Oosten valt arme Eichmann in handen van de Hagana. Hij wordt onderworpen aan chantage: Als hij niet bereid is om weer voor de zionisten te werken wordt zijn zionistische verleden aan Himmler onthuld. Natuurlijk gaat Adolf voor dit dreigement door de knieën. Gelukkig voor hem blijken de plannen van de nazi's en de zionisten samen te vallen. De zionisten verklaren zich bereid om een deel van de joden over te nemen die de nazi's kwijt willen. In ruil daarvoor krijgen ze van Hitler wapens. De overeenkomst strekt zich echter niet uit tot alle onder Hitlers beheer vallende joden: ‘De afgezanten van de generale staf “Massada” die in Duitsland aankwamen, kwamen er spoedig toe om daar werkkampen op te zetten ten einde daar de joden te sorteren en voor te bereiden op het vertrek naar Palestina. De criteria voor de keuze van mensen in deze kampen waren schaamteloos duidelijk: Men moest slechts mannen en vrouwen uitselecteren die in staat waren om arbeid te verrichten, die in staat waren om arbeid te combineren met de militaire dienst, die op een of ander gebied gespecialiseerd waren en natuurlijk, met | |
[pagina 362]
| |
voorrang, degenen die zich voor het zionisme verdienstelijk hebben gemaakt (dat wil zeggen behorend tot de bourgeoisklasse die de zionisten de financiën hebben verschaft), alsmede mensen behorend tot organisaties die aftakkingen van het zionisme vormden zoals “Gardonia” of “Makabia”. ‘Op deze wijze diende het bepalen van personen die voor emigratie in aanmerking kwamen drie doelen: het maximum aan kanonnenvlees binnenhalen, geldbuidels te vullen en kaders te krijgen geïndoctrineerd met de zionistische ideologie. ‘De eerste meest talrijke categorie mensen kreeg in de kampen militaire training in het kader van de voorbereiding zoals het bij de “Aksar” gebruikelijk was. Al de mensen moesten te zijner tijd naar Palestina komen en niet met lege handen. Voor dit doel kregen de zionisten de door de Wehrmacht veroverde buitenlandse wapens. De nazi's kwamen overeen om deze te geven bij wijze van compensatie voor het bezit dat de joodse emigranten in Duitsland achterlieten.’ De lezer heeft niet veel fantasie nodig om te voorspellen welk lot in dit zionistisch-nazistische overeenkomst was voorbestemd voor joden die niet aan de bovengenoemde criteria voldeden.
Nog een (gelukkig korter) citaat dat verder in het verhaal voorkomt: ‘Mensen als Rothschild in Europa of Morgenthau in Amerika, dat zijn niet een paar of enkele tientallen mensen. In alle landen van de wereld zijn dat er honderden en duizenden. Zij zijn de eigenaren van het grootste deel van de wereldgoudvoorraden. Aan hen behoren de grootste banken, bedrijven en handelsfirma's... Door hen hebben wij een reële mogelijkheid om op beslissende wijze invloed uit te oefenen op de politiek van de regeringen der verschillende landen en het leiden ervan in de gewenste richting...’
Bestaat er een sowjetrussisch antisemitisme? Volgens mij liggen de moeilijkheden bij het beantwoorden van deze vraag niet zozeer in de historische en sociologische aspecten van het verschijnsel waar het hier om gaat als in de denkwereld van de vraagsteller. Het blijft bij voorbeeld mogelijk om met een beetje goede wil ook het laatste citaat uit Het beloofde land te interpreteren als een aanklacht van de politiek zeer verwerpelijke kanten van het zionisme, een aanklacht die beslist niet met antisemitisme over een kam geschoren mag worden. Deze redenering werpt natuurlijk meteen een heel nieuw licht op de politieke motivatie van de opstellers van de Protocollen van de Wijzen van Zion, maar het is een redenering die men consequent kan blijven volhouden. Maar wat is de prijs die men voor deze consequentie moet betalen? Iedereen die vertrouwd is met de sociale werkelijkheid van de landen van de tweede wereld (daaronder versta ik de Sowjet-Unie en Oost-Europa) weet uit studie of ervaring dat die werkelijkheid bijzonder weinig te maken heeft met datgene wat men onder een socialistische cultuur pleegt te verstaan. Bij voorbeeld: de gemiddelde bewoner van de Sowjetlanden heeft vrij weinig gevoel van solidariteit met Vietnam, Cuba of Egypte. Hij is er eerder van overtuigd dat die spleetogen, rumbadansers en slangenbezweerders op zijn kosten oorlogen voeren tegen beschaafde landen waarmee hij zich veel beter kan identificeren als inwoner van het geciviliseerde deel van de wereld. Op de these dat het uitblijven van de welvaartsexplosie in Oost-Europa te wijten zou zijn aan de exorbitante kosten welke met de internationale bemoeiingen van het Sowjetblok zouden samenhangen, wordt in de officiële propaganda gretig ingespeeld. Het zou mij evenwel bijzonder moeilijk vallen om dit soort feiten te ‘bewijzen’ tegenover een bepaald soort verdedigers van het Sowjetsysteem. Zo wordt er bij voorbeeld soms serieus gedebatteerd (tot in tijdschriftredakties toe) over de vraag of Oost-Europese documenten zoals die welke in dit Gidsnummer zijn opgenomen niet van de C.I.A. afkomstig kunnen zijn.
Bij zo'n argumentatie geef ik me direct gewonnen. Wat dit betreft is de situatie analoog aan de in een discussie met een fanatiek aanhanger van de theorie dat de aarde toch plat zou zijn of met een adept van de these dat vliegende scho- | |
[pagina 363]
| |
tels bemand door intelligente wezens van Mars regelmatig onze planeet bezoeken. Je kunt proberen om met tegenargumenten te komen: trigonometrische meting van de krommingshoeken op het aardoppervlak, resultaten van de Marssondes aangaande het gebrek aan zuurstof, water- en koolstofverbindingen. Maar de ‘platmaker’ (Marten Toonder: Het Platmaken - 6660-6688, 6690-6783) heeft geen boodschap aan het krompraten op basis van dergelijke vage indicaties van iets waarvan hij zeker weet dat het recht is. Hij zal vragen om een Werkelijk Doorslaggevend Argument. Degenen die genoegen nemen met getuigenissen, vergelijkende studies van officiële documenten en beschikbare historische gegevens uit andere bronnen, zullen geen enkele moeite hebben met het toetsen van de conclusie dat antisemitisme op het ogenblik in de Sowjet-Unie bestaat als een voor Oost-Europa specifieke vorm van racisme (de formulering is van Adam Schaff). Ook andere verschijnselen kunnen op dezelfde manier worden onderzocht. Maar deze manier van werken zal op de platmakers nauwelijks indruk maken. Zij zullen vragen om Harde Feiten: een wetenschappelijk verantwoorde sociologische enquête in Moskou bij voorbeeld. Dat dit laatste idee belachelijk is, de omstandigheden ter plekke in aanmerking genomen, schijnt de platmakers nauwelijks te hinderen. Het eindbewijs van de stelling dat het marxismeleninisme, ondanks schijn van het tegendeel, niet de dominerende eigenschap van de sowjetcultuur is, kan in de denkwereld van de afplatter niet geleverd worden. De volgende woorden zijn dan ook niet voor de gelovige platmakers bestemd. Ze zijn afkomstig uit een essay van Leszek Kolakowski: ‘Thesen over hoop en hopeloosheid’.Ga naar voetnoot2 ‘Het is een paradoxaal verschijnsel dat deze ideologie waarin praktisch gesproken niemand meer gelooft - noch degenen die het laten verkondigen, noch zij die daaraan geld verdienen, en ook niet degenen die het allemaal moeten aanhoren - nog altijd een zaak van groot gewicht is voor het bestaan van het politieke systeem. Dit dode en reeds groteske schepsel genaamd het marxisme-leninisme, hangt nog altijd om de nek van de machthebbers als een blok dat hun bewegingsvrijheid belemmert. De overtuigingskracht van deze ideologie is in de landen van het Sowjetblok nihil, wat de autoriteiten zeer goed weten; daarom beroept de propaganda die wil rekenen op enige weerklank bij de bevolking en in de partij zich bijna uitsluitend op de ideeën van de “raison d'état” en het nationale belang. Maar juist dit geeft aanleiding tot een nieuwe tegenspraak in het systeem. Zoals bekend bestaat er in die landen naast de gearticuleerde propaganda ook een onderstroom in de propaganda, die soms belangrijker is dan de eerste. Deze bestaat uit ideeën en beginselen die niet in toespraken en kranteartikelen openlijk kunnen worden uitgedragen en die toch aan de bevolking moeten worden doorgegeven. In de Sowjet-Unie is dat het grotemogendheidsideaaal, de glorie van een groot imperium dat op min of meer directe wijze grote delen van de aardbol beheerst. De imperiale ideologie kan, in tegenstelling tot het ambtelijke marxismeleninisme, rekenen op een zekere mate van succes.’ De onderstroom waar Kolakowski het over heeft is tegelijkertijd de heersende ideologie en de subcultuur van de Sowjet-Unie. Het omvat echter meer dan het door Kolakowski gegeven voorbeeld van een imperium-ideaal. De rechtvaardiging van het voortbestaan van inkomensongelijkheid en het toekennen van andere privileges aan een elite, de aanmoediging van onderlinge wedijver op elk gebied van het sowjetleven, staan in een scherpe tegenstelling met de eveneens ambtelijk gepropageerde gelijkheidsbeginselen. Het uitspelen van bestaande nationale tegenstellingen tot aan het stimuleren van racisme toe, leeft in een betrekkelijk vreedzame coëxistentie met het gejuich over het vreugdevol samenzijn van de verschillende broedervolken in de Sowjet-Unie. Het gepropageerde ‘socialistische’ gezin is niet van een burgerlijk gezin te onderscheiden. Het bevat dezelfde institutionele mechanismen voor onderdrukking van de vrouw als bij ons. Het vormt in praktijk een krachtige rem op het verkondigde | |
[pagina 364]
| |
ideaal van gelijkheid tussen man en vrouw. Dat men al deze verschijnselen in de Sowjet-Unie beschrijft in een socialistische fraseologie is iets wat hoogstens de westerse linkse intellectuelen in verwarring brengt. In Oost-Europa merkt men dit gebruik van het woord ‘socialistisch’ niet eens op, net zo min als dat men er stil bij staat dat smartlappen die eens door tsaristische officieren onder begeleiding van een balalaika in de bordelen van Sint-Petersburg ten gehore werden gebracht, het predicaat ‘volkscultuur’ krijgen als ze door het koor van het Rode Leger worden vertolkt.
Het bestaan van een heersende subcultuur in een symbiotisch-parasiterende relatie met het van overheidswege gepropageerde marxisme-leninisme maakt het de machthebbers in de Sowjetlanden mogelijk om de legitimiteit van hun macht ook aan andere bronnen te ontlenen dan het proletarisch internationalisme tout court zou toelaten. Maar deze symbiose heeft een aantal bijwerkingen. Allereerst leent de fraseologie van het marxisme-leninisme zich niet tot al te elastische interpretaties. In politieke termen betekent dit een institutionele beperking van de absolute macht van de heersende elite. Voorts is het mogelijk voor de critici van het systeem om hun ideeën gepubliceerd te krijgen nadat ze het vertaald hebben in een code die de censuur kan passeren: een aan het marxisme ontleend spraakgebruik en de ideologie van de heersende subcultuur. Een voorbeeld van het laatstgenoemd gebruik van het Dr. Jekyll en Mr. Hyde karakter van de Sowjetideologie vormen boeken over China die nu in de Sowjet-Unie worden gepubliceerd. Want ook in Rusland zijn er naar aanleiding van de Chinese culturele revolutie een stroom werken verschenen die China als onderwerp hebben. Nu is het zo dat je uit boeken die in het Westen over China verschijnen vaak evenveel over de schrijver als over China kunt leren. Uit de informatie die in Rusland over China wordt verspreid kun je eveneens erg veel wetenswaardigs over de Russische maatschappij te weten komen. Het valt daarbij op hoe algemeen de verwerping van China is. Misschien is de afkeer van het Chinese experiment wel het enige gebied waarop Sowjetoffiçials de warmste steun van hun felste oppositionelen hebben, van Amalrik tot Grigorenko. Dat iemand als Yevtoeshenko, die niets meer over heeft van zijn rebellenreputatie waarmee hij zich een tiental jaren geleden als dichter vestigde, verzen gaat schrijven over het loerende gele gevaar aan de Oessoeri-rivier is misschien niet eens zo opvallend. Het wordt wel wat vreemder als je merkt dat ook zangers-dichters (voor de Russische jeugd equivalent met popzangers bij ons) die als stukken minder volgzaam bekend staan en daaraan juist hun populariteit ontlenen eveneens anti-Chinese teksten blijken te produceren die een vergelijking met de kopij van Readers Digest over China (voor Nixons reis natuurlijk) met glans kunnen doorstaan. De laatste balladenverzameling van VysodskiGa naar voetnoot3, met liedjes over de harem van Mao en Rode Gardenozems, is wat dit betreft gewoon walgelijker dan de China-stukken van Time-Magazine uit de jaren vijftig. Nou zijn de officiële reacties in Rusland over zaken als Volkscommunes, de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie makkelijk te verklaren: Ze bevatten alle bekende rancunes en misvattingen die tegen een kolonie worden geuit door een moederland, vooral als die kolonie ook een potentiële militaire dreiging kan hebben.
De redenen waarom de Russische oppositionelen vanaf Sacharow tot Vysodski (ik reken de balladezangers, gedachtig Wertheims contrapunttheorie, maar tot de oppositie) zich zo tegenover China afzetten zijn iets gecompliceerder. Allereerst zijn er degenen, en dat zijn waarschijnlijk wel de meesten, die overtuigd zijn van de juistheid der suggestie die in de officiële propaganda wordt verspreid, dat de persoonlijkheidscultus van Stalin en van Mao dezelfde dingen zijn, en dat maoïsme dus hetzelfde is als stalinisme. Maar misschien bestaat de meest interessante groep uit mensen die over Mao schrijven omdat ze hun denkbeelden over het stalinisme niet anders | |
[pagina 365]
| |
door de censuur kunnen krijgen. Het boek De vierde mei-beweging in ChinaGa naar voetnoot4 bestaat voor het grootste deel uit Chinese documenten over de gebeurtenissen van 1919 die de naam ‘De vierde mei-beweging’ hebben gekregen. In het voorwoord treedt de historicus en sinoloog J.M. Garoejants op tegen de interpretatie van de geschiedenis van de bovengenoemde periode zoals die wordt gegeven door Mao tse tung en zijn volgelingen. Garoejants is zelf zo eerlijk om te vermelden dat hijzelf die visie vroeger ook heeft aangehangen. In 1959 publiceerde hij in het tijdschrift Problemi Vostokoviedjenia (Problemen van het Oosten) het artikel: ‘Over de leidende krachten van de anti-imperialistische strijd van 1919 in China’, waarin hij Mao tse tung veelvuldig aanhaalde en diens these dat de ‘marxistische studentenleiders’ een belangrijke rol tijdens de ‘4 mei’-gebeurtenissen hebben gespeeld, geheel overnam. Die these zweert Goerajants nu volkomen af. Hij stelt dat zo'n vereenvoudigde weergave van de gebeurtenissen van 1919, waarbij de vierde mei-beweging ideologisch door de communistische partij van China wordt geannexeerd, de partij welke pas twee jaar na deze gebeurtenissen werd opgericht, in strijd is met de feiten. Zo'n benadering heeft er toe geleid dat in de huidige Chinese geschiedschrijving de ‘vierde mei’ wordt gedepersonificeerd en de rol van Mao tse tung in de periode mei 1919 tot juni 1919 schromelijk wordt overdreven. Op zichzelf is het hele betoog juist. Al lezende komt men echter tot de ontdekking dat het de schrijver waarschijnlijk niet zozeer om Mao tse tung te doen is geweest als wel om de zo sterk door conjuncturele overwegingen bepaalde Sowjetopvattingen over de geschiedenis te beschrijven. ‘Dit gezichtspunt (een echte marxistische benadering, -MK) geeft een juiste presentatie van de nationaalpatriottische en revolutionair-democratische tradities van de vierde mei-beweging, gezuiverd van de ideeën van het Groot-Han chauvinisme, een geschiedenis van de eerste algemene beweging in China, (...) een geschiedenis die actueel blijft in onze dagen.’ Het vereist beslist niet veel verbeeldingskracht om de argumenten die Garoejants gebruikt tegen de maoïstische geschiedenisvervalsing, rechtstreeks op de Sowjetrussische geschiedenisbeoefening toe te passen. Iets anders moet de bedoeling zijn geweest van Burlatski's boek Maoïsme.Ga naar voetnoot5 De grondgedachte in het werkje, dat veel gegevens en voetnoten bevat, is dat er in China een militaire dictatuur is ontstaan, een gevaar voor het socialisme. Toch kan men zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat Burlatski net als Garoejants eigenlijk over iets anders schrijft: de sociale mechanismen die de stalinistische terreur mogelijk maken. Meegesleept door die Stalin-analogie slaat Burlatski soms behoorlijk de plank mis, bij voorbeeld als hij stelt dat Mao tse tung zijn politieke tegenstanders uit de periode van de Grote Mars, later ter dood heeft gebracht. (Hij noemt daarbij geen namen of jaartallen, maar deze bewering is waarschijnlijk meer ontleend aan de extrapolatie van de analogie Mao-Stalin, tot de Grote Zuivering van 1936-1937 in de Sowjet-Unie, dan door welke gebeurtenis dan ook uit de Chinese geschiedenis.) Het boekje van Burlatski is verschenen bij de uitgeverij Politizdat, welke gespecialiseerd is in boeken over politieke vraagstukken, vanaf serieuze historische monografieën tot werkjes over meer actuele onderwerpen die aan een geprogrammeerde behoefte voldoen, in de trant van: ‘Zionisme - fascisme met de blauwe ster’. In deze laatste categorie vallen twee andere Politizdat-uitgaven over China: Kapitsa's Linkser dan het gezonde verstandGa naar voetnoot6 en het werk van J.V. Jartsenko De grote sprong en de volkscommunes in China.Ga naar voetnoot7 De flaptekst van het boekje van Jartsenko gewaagt van ‘een ruim gebruik van Chinese documenten en materialen’. De enige bronnen die echter in de tekst worden vermeld zijn het Volksdagblad, het Rode Boekje en het persagentschap Sinhua. | |
[pagina 366]
| |
Van de inhoud van de twee laatste boekjes hoeft geen nauwkeurige weergave gemaakt te worden. Op de gebruikelijke wijze wordt de Sowjethulp aan China gedurende het eerste vijfjarenplan breed uitgemeten, terwijl geen woord wordt gewijd aan het leegplunderen van Mandsjoerije door het Rode Leger of het terugtrekken van de technische experts aan het begin van het ideologische conflict. Uiterst interessant is de nadrukkelijke wijze waarop de beide auteurs uitwijden over de persoonsverheerlijking, de willekeur, de terreur en andere volgens de schrijvers bijzonder verwerpelijke kanten van het maoïsme Marxistische citaten worden met de haren erbij gesleept en kunnen het feit nauwelijks verhullen dat de schrijvers abosluut niet in staat zijn om het Chinese experiment te bestrijden met argumenten ontleend aan de communistische ideologie en daarom hun lezers enerzijds wijzen op het Russische staatsbelang in het conflict en anderzijds op de vrees voor de terugkeer van het stalinisme inspelen, een vrees die bij hun publiek zeer reëel is. Dit gebeurt zonder dat er ergens openlijk naar het stalinisme wordt verwezen. Dit soort informatieoverdracht maakt de hele politieke subcultuur van de Sowjet-Unie, met zijn progressieve en zijn reactionaire kanten, met zijn codetaal, metaforen en eufemismen, met zijn helden, zijn opportunisten en zijn schurken tot een bijna onbegrijpelijke zaak voor degenen die zich nauwelijks een idee kunnen vormen van het cultureel klimaat in een maatschappij waarin de stroom van informatie onder een strikte controle is geplaatst. Wat hier uiteindelijk op het spel staat is de geestelijke hygiëne en de politieke toekomst van een land waarin men nooit aan een analyse van het stalinisme is toegekomen, laat staan dat men er ooit mee heeft afgerekend. Dit geldt zowel voor degenen die de huidige status-quo proberen te handhaven als voor de oppositie. De oppositie doet echter ten minste pogingen om aan die afrekening toe te komen. Degenen in het Westen die uit progressieve overwegingen kritiek op de Sowjet-Unie afwijzen tot het punt waarop elke negatieve informatie over de Sowjetmaatschappij als antisocialistisch wordt afgedaan, zouden zich moeten afvragen of ze er het socialisme een dienst mee bewijzen. Want socialisten zijn in de Sowjet-Unie niet aan de macht. Deze weinig originele constatering kan niet vaak genoeg worden herhaald. | |
[nummer 4/5, achterplat]
| |
|