De Gids. Jaargang 136
(1973)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
Els de Graaf
| |
[pagina 354]
| |
naties, maar ook uit een zodanige ongelijkheid, dat de ongelijkheid die in de praktijk altijd optreedt door de onderdrukkende natie, door de grote natie, wordt gecompenseerd’.Ga naar voetnoot3 Tijdens en na de oorlog betoonde Stalin zich ten opzichte van de nationale minderheden een ware exponent van een ‘grote’ natie (‘groot zoals een tiran groot is’) door hele volken te deporteren (Krimtataren, Wolga-Duitsers etcetera) en zelfs tot genocide over te gaan. Stalins historische toast tot het Russische volk op 34 mei 1945 luidde een periode van russificatie en assimilatie in, waar ook de politiek van zijn opvolgers voornamelijk op gericht is gebleven. De middelen hiertoe waren en zijn: migratie en de ‘uitwisseling van nationale kaders’ in de partij, de staatsadministratie en de economie. Een duidelijk voorbeeld van de russificatie is de taalpolitiek, hoewel in wetenschappelijk opzicht veel aandacht besteed wordt aan de niet-Russische talen. In hoeverre is men er in geslaagd de minderheden te russificeren? De Sowjetpers en publikaties in de vijftiger en zestiger jaren klaagden dikwijls over ‘lokalisme en ‘nationalistische overblijfselen’ in de republieken. Maar deze verschijnselen werden beschouwd als kapitalistische overblijfselen, die onverenigbaar waren met de nieuwe socialistische realiteit en daarom wel spoedig zouden verdwijnen, en er werd beweerd dat ze het werk waren van ‘buitenlandse elementen’ en ‘interventionisten en hun agenten’. Maar wanneer men de officiële bronnen zorgvuldig bestudeert, blijken er krachtige nationale pressies te bestaan. De ware dimensies van het probleem komen tot uiting in verklaringen van leden van nationale minderheden, waarvan soms in het buitenland verslag wordt gedaan en in enkele documenten die uit de Sowjet-Unie geëxporteerd worden. Deze rechtvaardigen de conclusie dat Lenins nationaliteitenpolitiek inderdaad succesvol is gebleken, maar niet op de manier zoals de huidige leiders dat wensen te interpreteren. Naast een inderdaad grote economische vooruitgang, heeft deze politiek als resultaat gehad een bevordering van een nieuw type nationalisme in de republieken, het nationalisme van nationale elites, die in het Sowjetsysteem zijn opgevoed en waarvan de leden het politieke systeem accepteren, maar de Russische leidersrol daarin verwerpen. De nieuwe intelligentsia van de nationale minderheden legt steeds meer de nadruk op het zelfbeschikkingsrecht, dat hun in theorie beloofd is door de ‘proletarisch-internationalistische’ Sowjetstaat. Hun denkbeelden zijn duidelijk vertegenwoordigd door een Oekrains literair criticus, partijlid, Ivan Dzyuba. Dzyuba is ervan overtuigd dat de nationale identiteit van de Sowjetnaties bijdraagt tot de zaak van communisme en vrijheid en dat de assimilatiepolitiek van de Sowjetleiders op groffe wijze de politiek en de doelstellingen van Lenin vervormen. Dzyuba's boek,Ga naar voetnoot4 één van de vele door Samidzaat verspreide geschriften, vertegenwoordigt één van de uitingen van algemene nationale en intellectuele onrust in de Oekraine en elders. Dzyuba schijnt in januari gearresteerd te zijn.Ga naar voetnoot5 Juist dit soort represailles versterken de nationale beweging. De laatste maanden zijn er herhaaldelijk berichten geweest van arrestaties en veroordelingen van nationalisten in de Oekraïne en in Litauen.Ga naar voetnoot6 Wat de Sowjetleiders vooral verontrust is ten eerste de groei van nationalistische pressies in Oost-Europa en elders in de communistische wereld (vergelijk de Tsjechoslowaakse crisis) en ten tweede het feit dat voorstanders van nationale autonomie steeds meer steun krijgen van de zogenaamde democratische bewegingGa naar voetnoot7 in de Sowjet-Unie. Deze wederzijdse steun is vooral opvallend sterk in de Oekraïne en in de Baltische republieken, maar de democratische beweging verdedigt ook andere onderdrukte minderheden, in het bijzonder de Krimtataren en de joden. Het probleem van de joden verschilt uiteraard van die van andere etnische groepen in de U.S.S.R. vanwege hun extraterritorialiteit en problemen die samenhangen | |
[pagina 355]
| |
met de godsdienst, antisemitisme en zionisme. De ruimte ontbreekt mij om hier uitvoerig op in te gaan.Ga naar voetnoot8
De Krimtataren hadden na de oktoberrevolutie een autonome republiek gekregen. Ze werden in 1944 gedeporteerd naar Midden-Azië op beschuldiging van collaboratie met de vijand. Ofschoon ze in 1967 werden gerehabiliteerd, zijn de overlevenden nog steeds verbannen uit de Krim. In de jaren zestig ontstond een beweging voor terugkeer naar de Krim en voor herstel van een autonome republiek, een eigen staatkundige organisatie. Hun ‘initiatiefgroepen’ voeren hun acties (memoranda en petities aan partij- en regeringsinstanties, oproep aan de wereldopinie, september 1968) in alle openheid, waarbij zij zich beroepen op de Constitutie van de Sowjet-Unie en op de Universele verklaring van de rechten van de mens. Zij worden hierin gesteund door vertegenwoordigers van de democratische beweging, zoals Kosterin en Grigorenko. Ook hier reageert de regering met arrestaties en processen. De Wolga-Duitsers werden in 1941 gedeporteerd. In 1964 werden zij gerehabiliteerd. Zij hebben evenmin toestemming gekregen zich weer in hun geboortestreek aan de Wolga te vestigen. De Tsjetsjenen en de Ingoesjen, twee Kaukasische bergvolken, werden in 1944 gedeporteerd. In 1957 mochten de overlevenden terugkeren, maar ze schijnen in erbarmelijke levensomstandigheden te verkeren. Hoe groot de bezorgdheid van de regering is over de connectie tussen nationalisme in de Sowjet-Unie en in het communistische blok, en tussen plaatselijk nationalisme en eisen tot liberalisatie, kan men zien in de officiële discussies over het nationale vraagstuk. Maar het is, aldus G. Hodnett in een uitvoerige aan deze discussie gewijde analyse,Ga naar voetnoot9 meer een debat over feiten dan een conflict over wat gedaan moet worden. Het debat wordt gevoerd in wetenschappelijke tijdschriften tussen ‘assimilationisten’ en ‘gematigden’. Maar er bestaat tussen beide standpunten geen substantieel verschil, meer een gradueel verschil. Beide partijen zijn voor assimilatie naar Russisch patroon. Voorstanders van werkelijke autonomie komen niet aan het woord in de officiële discussie. Toch vinden hun ideeën geleidelijk meer weerklank vooral onder leden van de nieuwe nationale intelligentsia van de Unie en de autonome republieken. In de Oekraïne en de Baltische republieken schijnt de sterkste nationalistische beweging te zijn, maar ook de Kaukasus en Centraal Azië worden regelmatig bekritiseerd wegens ‘lokalisme’ en ‘nationale bekrompenheid’ en nationalistische deviaties in culturele activiteiten. Soortgelijke deviaties worden ook gesignaleerd in Wit Rusland, Moldavië en Armenië. Het is dus wel duidelijk dat er geen sprake is van een ‘broederlijk samenleven’ van alle sowjetvolken in één socialistische familie. Niet alleen voelen de minderheden zich gefrustreerd door hun grote broer Rusland, maar ook onderling is het lang geen koek en ei tussen Georgiërs en Armeniërs of tussen Oekraïners en joden. Dit geeft de leiders de gelegenheid een verdeel- en heerspolitiek te volgen, wat toch wel het geleidelijke proces van russificatie in de hand werkt.Ga naar voetnoot10 |
|