De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 671]
| |
J.Th. Snijders
| |
[pagina 672]
| |
door mee te werken, ze actief op te nemen in zijn levensproces. Uit de vloed van energieën die op ons afkomt, pikt elk zintuig een bepaald gedeelte op en stelt het als een reeks ervaringskwaliteiten aan ons ter beschikking. Processen binnen het lichaam, aanrakingen van de huid, scheikundige processen in mond en neus, drukveranderingen in het oor, elektromagnetische trillingen op het netvlies, dat alles wordt omgezet in een onuitputtelijk veld van ervaringen, waarin de wereld voor ons waarneembaar en hanteerbaar wordt. In dat geheel spelen gehoor en gezicht een aparte rol. Ze bestrijken twee heel verschillende energiegebieden en leveren dan ook ieder een heel eigen ervaringsvorm. Maar ze hebben gemeen, dat ze allebei bepaalde structuren uit de buitenwereld nauwkeurig in hun eigen orgaanstructuur kunnen representeren: ruimtelijke vormen en temporele volgorden. Daardoor stellen ze het dier in staat aan de beperktheid van zijn lichaam te ontsnappen. Wat wij zien en horen zit ons niet in de botten en niet op de huid. Het staat op een afstand, het beweegt zich om ons heen in verschillende diepten en wisselende verschieten. Het bos waar we rondkijkend doorheen lopen, een vogel die opvliegt en verderop zijn waarschuwing weer laat horen. Of de stad met zijn rusteloos verkeer die wij zelfverzekerd doorkruisen. Bij dat alles werken gehoor en gezicht nauw samen. Wij zíen iemand praten, wij kijken hem aan om hem beter te verstaan. Een geluid doet ons de blik wenden. De stem en het gelaat van een persoon horen voor ons bij elkaar. In dat samenspel vullen de twee zintuigen elkaar vanuit hun verscheidenheid aan. Het gezicht presenteert ons beelden waarin de ruimtelijkheid, de plaatsing van onderdelen naast en achter elkaar, overheerst. Bij het gehoor daarentegen is de ruimte secundair en overheerst de structurering in de tijd: de woorden en zinnen van een gesprek, de tonen en delen van een muziekstuk. Wat het verschil is tussen dat geobjectiveerde, gestructureerde waarnemen en de meer lichamelijke ervaringsvormen, wordt duidelijk als onverwacht de grens tussen beide verschuift: een fel licht dat je verblindt en pijn doet aan je ogen; een geluid dat door merg en been gaat; orgelspel dat je meevoelt in je buik en borstkas. Kenmerkend voor die objectivering zijn de zogenaamde waarnemingsconstanties, die vooral optreden bij gezicht en gehoor. Als iemand naar mij toekomt, wordt zijn beeld op mijn netvlies steeds groter; toch blijft hij voor mijn besef even groot. Als een melodie hoger wordt gespeeld en anders geïnstrumenteerd, blijft misschien geen toon dezelfde; toch klinkt het als dezelfde melodie. Uit de wisselende overdaad van prikkels die onze ogen en oren bombarderen, abstraheren en construeren wij een wereld van dingen, van gebeurtenissen die zich daarmee afspelen en van handelingen waardoor wij erop ingrijpen. Die zintuigelijke abstractie vormt de basis voor de verdere constructie van begrippen, waarmee wij onze redeneerhandelingen kunnen voltrekken.
Om te begrijpen wat dat allemaal te maken heeft met televisie en video is het goed even terug te gaan naar de eerder genoemde Neandertaler en nog een paar honderdduizend jaar verder terug in de oertijd. In een periode en een scène waarvan we maar vage vermoedens hebben, waagden aapachtige wezens, die op hun achterpoten konden staan en hun voorpoten hadden ontwikkeld door in de bomen te slingeren, zich vanuit de bossen de savanna in. Ze kregen zodoende hun handen vrij als oerwerktuigen, waarmee ze stokken en stenen gingen hanteren. Ze begonnen bovendien hun stem te gebruiken voor signalen in de gemeenschappelijke jacht. Uit het eerste ontwikkelde zich het maken van nieuwe werktuigen en de precieze sturing van de handen door het gezicht, de ooghand-coördinatie, die daarvoor nodig is. Uit het sociale stemgebruik ontwikkelde zich de taal. Uit beide tezamen, het visueel gestuurde werktuigmaken en het auditief gestuurde taal-maken, ontwikkelde zich de menselijke cultuur. Van die beide ontwikkelingslijnen is de visuele veel beter te volgen dan de auditieve, omdat de zichtbare dingen ook zichtbare sporen nalaten, terwijl de geluiden verwaaien op de wind. Zo kennen we niets van de oorspronkelijke taal en de oermuziek. Maar vondsten van gebruiksvoorwerpen gaan | |
[pagina 673]
| |
100 000 jaar terug. En wij weten dat rond 30 000 jaar geleden een beslissende stap werd gezet in de visuele ontwikkeling; de afbeelding van dieren in grotten langs de Dordogne. Over de betekenis van die vroegste schilderingen bestaat meningsverschil. Ze zijn vaak opgevat als magische tekens waardoor de primitieve mens probeerde de wereld naar zijn hand te zetten, een theorie die tegenwoordig op de achtergrond raakt. In elk geval moet bij de verklaring de eigen aard van de visualiteit mee in rekening worden gebracht. Eén van de belangrijke kenmerken ervan is dat na afloop van de waarneming het object niet helemaal verdwijnt, maar een herinneringsbeeld achterlaat, dat men kan oproepen als voorstelling en dat zich opdringt in de droom. Die fantasiebeelden hebben een meervoudige functie: als naplezier en nadenken, als wensdroom en voorbereiding. Maar het grote tekort ervan is dat ze zelf ook tijdgebonden en vluchtig zijn. De grote ontdekking is dan dat men ze door de schildering boven de tijd kan uittillen. De afbeelding is een werking voor plaatsvervangende bevrediging van behoeften dat men zelf heeft gemaakt en ter beschikking houdt. Daar komt bij dat men zodoende behalve de temporele gebondenheid ook de individuele beperktheid van de herinnering overwint. De groep heeft samen gejaagd, ze kan er samen over napraten, maar niet samen van dromen. Door de afbeelding op de wand wordt de droom communaal: men kan er samen naar kijken en van genieten, ze samen herleven èn anticiperen in feest en ritueel.
De visuele afbeelding en de gesproken taal hebben 25 000 jaar los naast elkaar bestaan. Dan heeft er rond 3 000 vóór Christus opnieuw een doorbraak plaats: de visuele en auditieve ontwikkelingslijn komen samen in de schepping van het schrift. Het beeld, dat eerst een ding voorstelde, gaat geleidelijk de naam van het ding representeren, dan de woordklank en ten slotte de taalklank helemaal los van het object. Daarmee kan het verhaal tot tekst worden, de overlevering tot geschiedenis, de ervaring tot wetenschap. De uitvinding van het schrift en later de boekdrukkunst heeft het gezicht van onze beschaving voor eeuwenlang bepaald. Alfabetisering is nog altijd en terecht één van de eerste doelstellingen van het beschavingswerk, met name van de Unesco. Maar al bestaat onze cultuur bij de gratie van de gedrukte taal, uit het gezichtspunt van de audiovisualiteit is het maar half werk. Het geluid klinkt daarbij immers niet werkelijk; het wordt vervangen door willekeurige visuele vormen. Een boek is daarom een merkwaardig tussending. En het geillustreerde boek is een hybride in de tweede macht, waarin het directe visuele beeld de werking van de indirect gevisualiseerde taal ondersteunt. Om van de strip maar niet te spreken.
Voor de lettré en de verlichtingsapostel van de achttiende en negentiende eeuw waren boek en dagblad de natuurlijke eindvorm van de beschaving. Men hoefde ze alleen maar verder te verspreiden en nòg beter te maken. Trouwens voor menigeen is ook nu een boek nog het einde. In de laatste honderdvijftig jaar echter heeft de verwetenschappelijking van de techniek geheel nieuwe mogelijkheden geschapen. De mens is begonnen die te gebruiken voor de produktie van een veelvoud van nieuwe goederen. Maar daarnaast grijpt hij ze aan voor de veelvoudige reproduktie van zijn eigen vermogens: zijn redeneervermogen in de computer, zijn zintuigen in de hoor- en kijkapparatuur. In eerste instantie verlopen daarbij de visuele en de auditieve lijnen weer apart, omdat de fysica en dus de techniek van het licht nu eenmaal een andere is dan die van het geluid. De fotografie maakt een realistischer visuele representatie mogelijk, die bovendien voor iedereen hanteerbaar is. Van meer fundamentele betekenis is de grammofoon, die voor het eerst een bruikbare vastlegging en reproduktie van het geluid als zodanig mogelijk maakt. In beide gevallen blijft het bij een fixatie van wat voorbij is. Maar al gauw komt ook de actualiteit binnen het bereik: de telefoon draagt de stem direct rond de aarde: hetzelfde doet de telegraaf met de geschreven boodschap. Overigens zonder dat ook het beeld van de boodschapper mee. wordt gezonden. Zien en horen blijven los van elkaar; in zoverre wordt het boek niet ingehaald. | |
[pagina 674]
| |
Dan verschijnt de film. Eerst de stomme film, eventueel aangevuld door explicateur of muzikant. Vervolgens de geluidsfilm en daarmee is dan voor het eerst de reïntegratie gelukt: de verbroken verbinding van zien en horen is gerealiseerd in een technisch medium. Dat herhaalt zich bij de telemedia, met het verschil dat hier het geluid voorop gaat: eerst de blinde radio, dan de integratie van beeld en geluid in de televisie. Het herhaalt zich opnieuw bij de tape waar de geluidsband wordt gevolgd door de videoband. En als laatste haalt de grammofoonplaat haar achterstand in: de videoplaat is kort geleden door verschillende firma's gedemonstreerd.
Wij moeten ons door de wonderen der techniek niet laten overbluffen. De voornaamste vraag is wat het allemaal betekent. Daarbij blijft, naar ik meen, overeind staan wat in het begin werd opgemerkt: de audiovisualiteit zelf is niet iets nieuws, maar een oorspronkelijk uitgangspunt van de menselijke communicatie. Een groet, een gesprek, een vergadering zijn allemaal audiovisueel. Communicatie is trouwens nog meer: handdruk, kus, omarming, de ontmoeting waarin alle zintuigen delen. De audiovisualiteit is al een losmaking daaruit, een abstractie, die winst maar ook verlies betekent. De hele ontwikkelingsgang van de mens laat zich karakteriseren als een reeks van die losmakingen, een voortschrijdende verbreking van bindingen en beperkingen die echter altijd maar gedeeltelijk slaagt en nieuwe grenzen zichtbaar maakt. Horen en zien overschrijden de lijfelijke begrenzing, breken ruimte en tijd open, maar wekken ook het besef dat ieder aan zijn plaats en tijd gebonden blijft. De taal doorbreekt die gebondenheid in zover ze het gebeurde van gisteren en ginder bespreekbaar maakt; maar zelf verklinkt ze op het moment dat ze is uitgesproken. De afbeelding vangt het voorstellingsbeeld, maakt het tot blijvend en gemeenschappelijk bezit, maar ontneemt er de beweging en de actualiteit aan. Het schrift op zijn beurt vangt de taal, maakt ze beschikbaar en bewerkbaar, maar laat daarbij de klank en de sprekende mens zelf verloren gaan. De technische media van de eerste generatie maken ieder de vastlegging en verspreiding van een eigen ervaringsvorm mogelijk, waarbij echter beeld en klank gescheiden blijven. Pas in de tweede generatie van media wordt de integratie van horen en zien een feit, waarbij elk medium weer een stap vooruit zet. De film realiseert voor het eerst de concrete audiovisuele ervaring die echter (vrijwel) gebonden blijft aan de gecentraliseerde grootscheepse produktie en presentatie. De televisie bewerkt de overgang van de zaal naar de huiskamer, van de glamour naar het dagelijks leven, maar laat de centrale produktie en beschikkingsmacht onverlet. De kabel-t.v. opent de mogelijkheid van decentralisatie en zelfbeschikking in kleinere leef- en werkgemeenschappen. De video ten slotte breidt door zijn technische eenvoud en betaalbaarheid die mogelijkheden uit. Hij opent vooral het audiovisuele veld voor de amateur en de jeugd en schept nieuwe kans voor creativiteit en bewustwording. Het is bijzonder boeiend en belangrijk dat juist de vormingsinstituten en maatschappelijke opbouworganen zich op video hebben geworpen en dat er door werkende jongeren mee wordt geëxperimenteerd (zie ‘Jeugd en Samenleving’, oktober 1972; zie ook de workshops in het Agora-programma). Daarmee is zeker geen eindpunt bereikt. Kabeltelevisie en video moeten nog op gang komen. De beeldtelefoon en de televergadering staan voor de deur. Op een keer komt daar de derde dimensie bij en zo zal het doorgaan. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden heeft niemand aan de televisie gedacht... Maar belangrijker dan de futurologie is de balans van nú, want zoals gezegd brengt het cultuurproces niet alleen winst maar ook verlies, die bovendien niet in algemeen geldige munt uit te tellen zijn. Winst is de enorme verbreding, maar vooral ook het verhoogde gehalte van de ervaring. Horen en zien krijgen juist in hun verbinding een concreet- | |
[pagina 675]
| |
heid en directheid die ze ieder apart lang niet voor de helft bezitten.Ga naar eind1. Het verlies dat daardoor dreigt is, dat die mediale overvloed de oorspronkelijke kanalen en communicatie en activiteit verstopt, zodat men van de directe omgang met de mensen en de natuur vervreemdt en passief aan het ‘aanbod’ is overgeleverd. Winst is ook de verveelvoudiging van het menselijk geheugen op band en plaat en de beschikbaarheid van die herhaalbare ervaringen. Het gevaar ligt in de manipuleerbaarheid ervan en vooral in de centralisatie van de beschikkingsmacht die de manipulatie in één of enkele handen concentreert. Kabeltelevisie en video kunnen dat gevaar ten dele bezweren. Winst is, vooral bij video, de zelfwerkzaamheid, zelfexpressie en creativiteit, die tenminste in potentie aanwezig zijn. Het gevaar dat daarmee samengaat is het dilettantistische en oeverloze gepruts. Maar dat is ongetwijfeld het kleinste van de gesignaleerde gevaren. Laat er maar een dilettantistische videocultuur ontstaan zoals er een amateurtoneelcultuur en muziekcultuur bestaan. Bovendien: een bandje is gauw uitgeveegd en voor een betere opname gebruikt. Video leidt door de mogelijkheid van onmiddellijk terugspelen als vanzelf tot een bewustwordings- en leerproces. Zichzelf terug te horen is voor menigeen al een hele gebeurtenis; zichzelf en zijn gedrag terug te zien nog meer; daarover te praten in de groep is een ingrijpende ervaring. Zoals de alfabetisering een hefboom kan zijn voor de ontwikkeling van een ongeletterde samenleving, zou video een rol kunnen spelen in de persoonlijke sociale bewustwording binnen een technologische maatschappij. |
|