De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 609]
| |
Paul Goodman
| |
[pagina 610]
| |
bepaald door dierlijke instincten, door het innerlijk conflict van elk mens tussen hartstocht en rede, of door de politiek van bepaalde groepen, maar door de besluiten van de gigantische intellectuele geest. Als vroom christen vervult onze nieuwe wijze van bestaan, die doortrokken is van goddelijke liefde, Teilhard de Chardin met geestdrift. Ik sta verbijsterd over de aard van de liefde die, hetzij in de vorm van eros hetzij in de vorm van agape, door wat informatiezoekende computers worden genoemd, wordt gegeven en ontvangen, maar ik zal het ongetwijfeld niet goed begrepen hebben.
Hier zijn dan drie belangrijke denkers die in wezen hetzelfde fenomeen waarnemen, namelijk het technologisch systeem dat ongecontroleerd doorwerkt en de toekomst bepaalt, maar die dit respectievelijk als gruwelijk, neutraal of zegenrijk beoordelen. Toch blijkt uit de geschiedenis van de laatste honderd jaar over het geheel genomen niet veel van deze onbeteugelde techniek. De technologie heeft met haar produkten, procédés en methoden een zekere invloed gehad op de meeste mensen en op vrijwel elke menselijke functie; in grote gebieden heeft zij een kunstmatig landschap gecreëerd en het biologisch evenwicht veranderd, zij heeft ons buiten onze planeet gevoerd en is in staat het leven op aarde grotendeels te vernietigen. Maar steeds heeft de technologie in wat zij was en de richting waarin zij zich ontwikkelde ten dienste gestaan van vertrouwde menselijke motieven: gemak, gezondheid, spanning, of materieel voordeel, macht en verheffing van personen of groepen. Zij is niet onafhankelijk geweest. Integendeel, aangetoond kan worden dat de organisatie van de technologie nu in het algemeen minder dan vroeger is gebaseerd op de traditionele autonomie die de wetenschap op het gebied van research wordt toegekend en op het principe van technische doelmatigheid, doch dat zij juist meer onder politieke, militaire en economische controle is komen te staan. De wetenschap en de techniek zouden, als ze op hun eigen voorwaarden waren georganiseerd, geheel anders zijn georganiseerd. Heden ten dage worden tijd en intellect van wetenschapsmensen verspild en mogen technici niet als werkelijke deskundigen beslissingen nemen. En het toenemend morele en rituele streven naar standaardisering, rationalisatie, beheersing en zelfbeheersing - dat Max Weber de Protestantse Ethiek noemde - is mijns inziens niet in hoofdzaak te wijten aan technische routine, maar dient gezien te worden als een obsederend verlangen zich tegen alle psychologische onzekerheid te beschermen en zich met de bestaande macht te identificeren. Mensen onderwerpen zich aan een onmenselijke sleur uit angst en hulpeloosheid en een dergelijke sleur ligt niet in het wezen van de technologie besloten. In het verleden maakten zowel de wetenschap als de techniek meer vorderingen zònder duidelijke rituelen en dat zou ook nu het geval zijn.
Toch zou ik niet de moeite nemen al deze theoretische opmerkingen te maken - opmerkingen die deels een kwestie zijn van definitie en in belangrijke mate afhankelijk van de kant waarvan ze worden bekeken - ware het niet dat de huidige staat van afhankelijkheid waarin de technologie verkeert een jammerlijk verraad is aan de beloften van een onafhankelijke technologie zoals Thomas Huxley, Kropotkin, Veblen, John Dewey en Buckminster Fuller zich die droomden. Zij beschouwden de wetenschap als nederig, dapper en sober, en de techniek als omzichtig, exact en dienstbaar. Was zij volgens haar eigen ethiek te werk gegaan dan zou de technologie nu het leven eerder eenvoudiger dan gecompliceerder gemaakt moeten hebben, eerder ontdaan van onbelangrijke beslommeringen dan het ermee gevuld en zou zij eerder een vindingrijke en bekwame dan een conformistische en onbekwame generatie moeten hebben opgeleverd. Hetzelfde geldt voor de gevolgen die de technische ontwikkeling voor de communicatie heeft gehad. Norbert Wiener zei altijd dat herhaling van communicatie alleen maar het lawaai doet toenemen; in het algemeen, zei hij, is er meer nieuwe informatie te vinden in een goed gedicht dan in een wetenschappelijk rapport, juist omdat het gedicht het niet te nauw neemt met de wetenschappelijke code. Dus als onze elektronische me- | |
[pagina 611]
| |
dia en onze persmedia goed zouden functioneren zou er in het algemeen minder hersenspoeling worden bedreven en minder oeverloos gezwam te beluisteren vallen. En de Amerikanen zouden niet zes uur per dag aan hun televisietoestel gekluisterd zitten en nieuwe perceptiegewoonten aanleren. Jacques Ellul vergist zich in ons, zielige intellectuelen. Wij klagen niet omdat wij ons tevergeefs tegen de technische vooruitgang verzetten, maar juist omdat wij in die technische vooruitgang teleurgesteld zijn. | |
2. De ethiek van de wetenschapOmdat ik bezwaren wil gaan uiten tegen de bestaande ethiek in de technologie, zal ik eerst toelichten waartegen mijn bezwaren zich niet richten. De wetenschap is autonoom, omdat kennis omwille van zichzelf als inherent bestanddeel van het menselijk avontuur dient te worden nagestreefd. Ondanks de hieraan verbonden risico's, bij voorbeeld in de kernfysica, zullen de meeste mensen trachten aan deze eis te beantwoorden. Ik tenminste wel. De techniek is dan ook gebaseerd op het algemeen menselijk uitgangspunt dat men een arbeider het beste gereedschap dient te geven omdat hij anders aan menselijke waardigheid inboet. Ondanks de hortende en stotende ontwikkeling waarmee dit soms gepaard gaat, bij voorbeeld in de automatisering, zijn de meeste mensen geen LuddietenGa naar voetnoot* en zijn zij op zichzelf niet tegen technische vooruitgang. Ik ook niet. Afgezien van deze fundamentele uitgangspunten is echter zowel de betekenis van de wetenschap als die van de techniek de laatste vijftig jaar radicaal veranderd. De vaak gehoorde uitspraak dat er op dit moment meer wetenschapsmensen in leven zijn dan er tot nu toe in de hele geschiedenis hebben bestaan, zou ons de ogen moeten openen. Hoe kan deze enorme massa nieuwe wetenschapsmensen zich handhaven? Wat is hun plaats in de wereld? De huidige technologische filosofie gaat ervan uit dat iets als ‘zuivere wetenschap’ of ‘fundamenteel onderzoek’ bestaat, en dat dat in moreel opzicht neutraal is (afgezien van het streven naar kennis). Deze onderzoeken kunnen al dan niet leiden tot iets nuttigs. Nuttige ontdekkingen worden ‘toegepast’ en worden ingelijfd in het systeem van de techniek. Dit is een eigenaardige stellingname die zeker niet traditioneel gebonden is. Wat is ‘neutrale’ wetenschap en wat is ‘toegepaste’ wetenschap? Er bestaat verschil tussen wetenschap en techniek. Het ligt voor de hand om met Aristoteles onderscheid te maken tussen wetenschap, voortkomend uit verbazing, belangeloze nieuwsgierigheid en esthetische opbouw en techniek als empirische vuistregels voor praktische doelmatigheid. Maar vooral sedert de Renaissance zouden natuurfilosofen met een dergelijk onderscheid niet erg veel hebben kunnen doen. Een essentieel bestanddeel van vrijwel alle theorie is de werkmethode en het apparaat en anderzijds is elke beredeneerde machine, een stoommachine of een batterij bij voorbeeld, een model van de desbetreffende theorie en geen ‘toepassing’; de machine wordt toegepast en niet de theorie. Natuurlijk zijn wetenschap en techniek in feite zelden elk een eigen weg gegaan. Het zou vreemd zijn als dat wel het geval was geweest. In de landbouw, veeteelt, landmeetkunde, bouwkunde, werktuigbouwkunde, navigatie, transport, communicatie, politiek, oorlogvoering, pedagogiek en geneeskunde worden talloze gecontroleerde experimenten uitgevoerd die observatie en toetsing noodzakelijk maken; problemen en vergissingen daarin leiden weer tot nieuwe vraagstellingen; nieuwe apparatuur leidt tot een nieuwe theorie. Omgekeerd zal elke ‘natuurlijke’ ontdekking uitgeprobeerd worden, er wordt een model van gebouwd, al is het alleen maar als speelgoed, en natuurfilosofen hebben altijd hun wijsheid in dienst gesteld van industrie, oorlogvoering en geneeskunde.
Het is opvallend dat de leer van de zuivere wetenschap en de morele neutraliteit steeds naar voren komt als wetenschapsbeoefenaars een officiële status en salaris of subsidie krijgen, zoals | |
[pagina 612]
| |
aan de Duitse universiteiten in de negentiende eeuw of in de Verenigde Staten van vandaag. Het lijkt wel of de wetenschapsmensen trachten hun identiteit te bevestigen en zichzelf te beschermen tegen de bemoeizucht en hinder van zakenlieden. Maar het is, vrees ik, ook zelfbedrog en misleiding van de publieke opinie. In Amerika wordt tegenwoordig het overgrote deel van de miljarden dollars die voor de wetenschap zijn bestemd, besteed aan onderzoek van problemen die gesteld worden door mensen of instellingen buiten de universiteit, of worden zelfs gespendeerd aan research voor specifieke produkten. Een groot deel van de opleiding van wetenschapsmensen aan de universiteit is gericht op het verwerven van vrij exact omschreven technische deskundigheid. Van de bijna twintig miljard die door regering en grote industrieën ter beschikking worden gesteld voor ontwikkeling en research, wordt in de praktijk meer dan negentig procent besteed om de laatste hand te leggen aan de ontwikkeling van apparatuur voor de produktie. De grote industrieën verhogen hun kostprijs met duizend procent om - naar zij zeggen - de research te kunnen bekostigen, maar veel van dat onderzoek wordt gedaan om de patenten van andere firma's te overtroeven. Het is moeilijk te geloven dat dit soort wetenschap belangeloos is en dat verkoopleiders het prestige van de wetenschap niet misbruiken voor reclamedoeleinden. (Anderzijds heb ik wetenschapsmensen van naam, bij voorbeeld aan het Institute of Technology in Californië, schuldbewust horen zeggen dat zij de regering geld afzetten waarvan zij al bij voorbaat weten dat het niet de resultaten zal geven die de regering wenst!)
Als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat verbijsterende nieuwe ontwikkelingen, indien mogelijk, onmiddellijk in dienst gesteld zullen worden van het militaire apparaat en in sommige gevallen zelfs geheim gehouden zullen worden. Laserstralen zullen dodelijke stralen worden. Het avontuur in de ruimte zal resulteren in raketbases in banen om de aarde. Gedragsbeïnvloedende drugs zullen voornamelijk gebruikt worden om het verzet van de vijand te verlammen. De antropologie zal diennen om opstandigheid in primitieve landen tegen te gaan. En zelfs goedmoedige dolfijnen zullen opgeleid worden tot kamikaze onderzeeërs. Helaas is dit geen karikatuur. En het is ontstellend gewetensvolle wetenschapsbeoefenaars dan te horen uitleggen dat zij volledig vrij zijn om research te doen met publikatiebeperking, en dat alle theoretische problemen zonder uitzondering gunstig zijn voor de vooruitgang van de wetenschap. De eenvoudigste verklaring voor de stelling dat er heden ten dage meer wetenschapsmensen in leven zijn dan er tot nu toe in de hele geschiedenis hebben bestaan is, dat de zakenwereld zich in de wetenschap heeft ingekocht. Niet dat onze maatschappij nu wetenschappelijk is geworden, maar het is wel zo dat de rol van ‘wetenschapsman’ één der maatschappelijk aanvaarde rollen is geworden.
Laten we hiertegenover een historisch contrast stellen. In de heroïsche periode van de moderne wetenschap, ongeveer van de zestiende tot in de achttiende eeuw, koesterden de natuurfilosofen het onkritische en misschien naïeve geloof dat zij oog in oog stonden met het wezen der dingen en dat zij in een soort dialoog stonden met een bijna gepersonifieerde Natuur. Ieder mens was persoonlijk gewikkeld in deze open dialoog die in elke richting zou kunnen leiden en vol veelbelovende verrassingen was. Maar omdat allen op het vlak van kennis verbonden waren door een gemeenschappelijk streven, wisselden zij veelvuldig en graag met elkaar van gedachten door middel van publikaties, in universiteiten, door het deponeren van geschriften in universiteitsbibliotheken en door een uitgebreide briefwisseling. (Theoretici van het anarchisme beschouwen de enorme vooruitgang die de moderne wetenschap in die tijd maakte als een bewijs dat perfecte coördinatie zonder leiding van bovenaf tot de beste resultaten leidt.) De publikatieplicht - bedoeld om het anderen mogelijk te maken een experiment te herhalen - ging deel uitmaken van de omschrijving van wetenschap; hierdoor ontstond de verering voor degene die iets als eerste had gedaan. Men vraagt zich af wat beperkte ‘wetenschappelijke’ informatie kan betekenen. Betekent ‘herhaalbaar’ mogelijk ‘herhaalbaar door die- | |
[pagina 613]
| |
genen die door de F.B.I. gewogen zijn en goed bevonden’? Tijdens de heroïsche periode viel wetenschap niet samen met maatschappelijk conformisme. In feite was een onevenredig aantal natuurfilosofen bezig verboden gebied te onderzoeken en daar uitvoerig over te publiceren. Zij kregen geen toelagen. Het grote publiek zag hen als grove, norse of lichtelijk hysterische en drukdoenerige halve garen. Hun eis vrij onderzoek te verrichten was niet gebaseerd op een formeel onderscheid betreffende de rol, maar op een burgerlijk conflict betreffende de inhoud; die versterkte hun solidariteitsgevoel als rebellerende groep. In moreel opzicht stonden zij niet neutraal, net zo min als de Natuur dat staat. De Natuur was prachtig, verschrikkelijk of fascinerend; in feite stond zij boven het alledaags gebruik dat mensen van dingen maken, maar de mens kon wel in moreel en praktisch opzicht lering trekken uit de Natuur om de mensheid te verbeteren.
Ik ben er zeker van dat vele wetenschapsbeoefenaars in hun hart nog steeds behoren tot die oude garde - zoals ook veel academici nog steeds Abélard aanhangen. Soms spreekt een groot man in de wetenschap de oude taal. Ouderwetse moralisten hunkeren naar een ‘natuurethiek’ en een ‘wetenschappelijke levenswijze’. Maar het officiële standpunt is heel anders. De wetenschap is niet meer een dialoog met de Natuur, maar een systeem om kennis uit te breiden dat volkomen autonoom is, iets als de voortschrijdende Absolute Idee van Hegel. Dit systeem zijn de wetenschapsmensen toegedaan en dienen zij met een eigen methode die met zeer veel formalistische scrupules wordt gehanteerd, zó dat het soms eerder de juiste methode dan de inhoud lijkt te zijn die de wetenschappelijke waarheid vormt. In plaats van een groep door gelijke doelstellingen verbonden individuen zijn de wetenschapsmensen een organisatie van priesters en is hun systeem de belangrijkste religie in de hedendaagse samenleving geworden. Het is het stelsel van ideeën waarin iedereen - ook ikzelf - gelooft, ongeacht of men er al dan niet iets van weet. De populaire vormen van dit geloof bevatten zowel bijgelovige eerbied als bijgelovige angst en de wijze waarop men tegenwoordig de grote massa in de wetenschap tracht op te voeden, brengt hier, naar wij zullen zien, zeker geen verbetering in. Het accent is verschoven van de open dialoog tussen enigszins hysterische halve garen en de altijd weer verrassende Natuur naar de dienstbaarheid van een elite aan de vooruitgang van een zichzelf corrigerend kennisstelsel, en deze verschuiving is gepaard gegaan met enorme veranderingen in de maatschappelijke organisatie van de wetenschap, de rol van de wetenschapsbeoefenaar en de persoonlijke betrokkenheid van de man in zijn rol van wetenschapsbeoefenaar. Er is nu minder emplooi voor het individuele genie en de individuele geniale ingeving en minder mogelijkheid voor een persoonlijke, ethische keuze van onderzoeksterrein omdat het bij uitstek fascinerend, sympathiek of ‘goed’ zou zijn. Het gaat er, laat ik dat duidelijk voorop stellen, niet om of het terrein sympathiek of bruikbaar is, want vaak is het juist een kenmerk van het wetenschappelijk genie geweest het zinloze, het ogenschijnlijk triviale, het pathologische te onderzoeken. Maar ik betwijfel of een wetenschapsman oude stijl aandacht zou schenken aan wat hij als van geen betekenis beschouwde. Zijn werk was doortrokken van hemzelf - en vanuit mijn aan Wordsworth ontleende vooroordeel meen ik, dat wetenschapsmensen en kunstenaars, gevormd als zij zijn door hun belangeloze dialoog met de zin der dingen, gewoonlijk goede mensen zijn. Als een onderzoek als wetenschappelijk wordt gedaan, ongeacht het onderwerp, dan is het waarschijnlijk dat doelstellingen van buiten de wetenschap de richting zullen bepalen die ingeslagen wordt. Het is dan onvermijdelijk dat gestreefd wordt naar wetenschappelijke resultaten die financieel rendabel zijn in plaats van naar een open dialoog met verrassingen. De wetenschapsman wordt tot werknemer die de doelstellingen van de organisatie waarvoor hij werkt nastreeft.
Noodlottiger voor een grote succesrijke instelling als deze is de ontwikkeling dat het systeem van kennis langzamerhand verbonden is geraakt met de andere grote instellingen in de | |
[pagina 614]
| |
maatschappij en dat de dominerende stijl overal doordringt. Maar deze stijl werd niet ontworpen voor een open dialoog met verrassingen, zij werd ontworpen voor accountancy, het innen van belastingen, militaire discipline, logistiek en massaproduktie. Maar toch moeten de bureaucratische methoden ook op enigerlei wijze op de wetenschap kunnen worden toegepast. Commissies moeten in staat zijn om ‘projecten’ te evalueren. Er moeten tabellen zijn van begaafde mensen die een toelage moeten ontvangen en er moeten colleges aan de universiteit gegeven worden die relevant zijn voor de opleiding van andere mensen. Het wetenschappelijk denken moet verspreid kunnen worden om een doelmatige werkverdeling te krijgen en ontdekkingen moeten volgens schema plaatsvinden: research, toepassing, ontwikkeling, vormgeving voor de produktie. Met genoeg kapitaal kan men een enorm programma op touw zetten en een doorbraak forceren. Om zich nuttig te maken worden eminente wetenschapsmensen administrateur. Bursalen die goed met formulieren om kunnen gaan worden wetenschapsmensen. Grote industrieën werpen zich op als impresario's van wetenschapsmensen. Begaafde wetenschappelijke werkers in andere landen worden klaargestoomd om naar Amerikaans model te werken, aan Amerikaanse problemen, hetgeen voor hun eigen volk een ernstige verarming betekent en de ontwikkeling van verschillende stromingen in het denken verhindert. Uiteindelijk kan diegene die een hypothese ontwikkelt deze alleen nog nader onderzoeken indien deze hypothese goede financiële vooruitzichten biedt.
De rationalisatie ligt voor de hand. De moderne wetenschap vereist veel kapitaal en een enorme organisatie. Voorbeelden daarvan zijn cyclotrons, maanvluchten, statistisch onderzoek, universele informatiewinning. Tegenwoordig is dit wetenschap par excellence. Er heeft namelijk een herdefiniëring plaatsgevonden. Voorbijgaand aan de ervaring van bijna vierhonderd jaar waarin de plaats van de wetenschap bepaald was in hypothese, deductie en empirisch experiment, zijn we op wonderbaarlijke wijze weer teruggekeerd tot het begin van de cirkel, namelijk het bureaucratisch stelsel van Bacons Novum Organum.
Het valt moeilijk te bepalen of het onderzoek in teamverband werkelijk wel de beste methode is, want de idee zelf vormt maar al te gemakkelijk haar eigen bewijzen. Indien knappe geleerden overeenkomen op deze manier te werk te gaan, werken ze niet op een andere manier en we weten dus niet wat ze dan zouden produceren. Toch is er een hoeveelheid curieuze bewijzen bijeengebracht door het Anti-Trust Committee van de Amerikaanse Senaat, waarin vrij overtuigend wordt aangetoond dat in de laatste decennia, zelfs in de industriële research en ontwikkeling, het merendeel van de belangrijke vorderingen niet is ontstaan in de grote industrieën en universiteiten, en niet is gesteund door stichtingen en regering. Nog steeds zijn deze afkomstig van in alle eenzaamheid werkende (en vaak afgewezen) individuen, hier en daar wat amateur-uitvinders, twee- of driemanschapjes, kleine firma's waar wetenschapsmensen, technici en arbeiders de kans krijgen met elkaar te praten. Een paar willekeurig gekozen voorbeelden zijn: xerografie, automatische versnelling en stuurbekrachtiging, het continu bakproces, diepvries, geleide raketten, continu gieterij en de oxy-procedure voor staalverbetering, het krimpvrij maken, cellofaan, kalmeringsmiddelen en antibiotica. Te verwachten zou zijn dat de onafhankelijkheid in de zuivere wetenschap dan nog een grotere rol speelt. Laat ik opnieuw mijn standpunt duidelijk stellen. Ik ben helemaal niet tegen grote subsidies aan de wetenschap. De wetenschap is een van de weinige dingen die het leven van de mens de moeite waard maken en er kan niet genoeg waarde aan gehecht worden. Maar misschien is wetenschap, evenals kunst, niet direct voor geld te koop. Misschien is het beste wat we kunnen doen een fatsoenlijke maatschappij creëren, waarin de mens zichzelf kan zijn en kinderen kunnen opgroeien met hun levendige nieuwsgierigheid zonder al te veel afgestompt te raken. Al het radicaal nieuwe moet per definitie wel vergezocht lijken, behalve in de ogen van de vernieuwer. Als staatspolitiek zou ik zeker de subsidies voor de wetenschap zoveel | |
[pagina 615]
| |
mogelijk decentraliseren, - al was het alleen maar om de algemene ontwikkeling te doen toenemen - in plaats van, zoals we nu doen, het geld te verdelen onder een handjevol managers.Ga naar eind1. | |
3. De ethiek van de techniekOok de ethiek van de techniek heeft een belangrijke verandering ondergaan. De historisch belangrijkste oorsprong van de techniek, namelijk het werk van handwerkslieden, mijnwerkers, stuurlieden en dergelijke, verschafte een directe mogelijkheid om een oordeel te vormen over bruikbaarheid, doelmatigheid, kosten en onvoorziene gevolgen. Bij een tweede, maar eveneens belangrijke oorsprong van de techniek, namelijk de natuurexperimenten van de alchemisten, magiërs en misschien ook artsen in de middeleeuwen en de Renaissance, ontbreekt die mogelijkheid tot evaluatie; het archetypische verhaal is dat van De tovenaarsleerling. Maar in plaats daarvan bezaten deze groepen een sterke ethische code, die slechts het magische toeliet en de christelijke deugd voorschreef als bestanddeel van onschatbare waarde voor de Steen der Wijzen. De Zwarte Magiër was, net als onze Krankzinnige Geleerde, de schurk in de volkstragedie. Maar zelfs tijdens de Industriële Revolutie en de kapitalisering van de machinerie - in laatste instantie eerder gericht op materieel voordeel dan op enig ander doel - verschafte de markt zelf een controle op de kosten van het procédé en de bruikbaarheid van de produkten, hoewel het hele systeem zich natuurlijk opvallend weinig gelegen liet liggen aan maatschappelijke offers en niet direct zichtbare gevolgen zoals insluiting van de steden door industriecomplexen, sloppenvorming, luchtverontreiniging, ophoping van industrieafval en uitputting van natuurlijke hulpbronnen. In beginsel nam en neemt men aan dat de wetenschap der Politieke Economie de voor- en nadelen zo zou reguleren dat zij het algemeen welzijn zou kunnen garanderen. In deze tak van wetenschap wordt het gebruik en de omvang van een techniek onderworpen aan een beleid dat onder meer gericht is op de veiligheid, rekening houdt met de mogelijkheid van onvoorziene tegenvallers, vooruitdenkt om te grote investeringen te voorkomen en zorg draagt voor de vorm en het functioneren van het geheel. In feite ziet de zaak er echter anders uit. De Politieke Economie hield zich niet met deze problemen bezig maar met het nationale totaalprodukt afgemeten aan de inhoud van de schatkist; haar advies was en is gericht op de vraag hoe de technische groei te bevorderen en het abstracte aantal goederen en diensten te doen toenemen ongeacht de kwaliteit daarvan of de wederzijdse tegenstrijdigheden. De mogelijkheid de markt te evalueren is afgenomen door subsidies, contracten waarbij onvoorziene onkosten ingecalculeerd worden (cost-plus contracts), monopolies, prijsbeheersing, reclame en onwetendheid van de consument. En de verschillende technieken grijpen steeds meer in elkaar en zijn in toenemende mate van elkaar afhankelijk in een zeer complex en moeilijk te controleren systeem, zodat het zelfs voor deskundigen ongelooflijk lastig is geworden om ten naaste bij te bepalen wat nuttig, goedkoop of zelfs maar veilig is. Helemaal niemand kan meer de secundaire en tertiaire gevolgen nagaan. En de controle van de technische systemen en systemen van systemen wordt in handen gelegd van managers, die in wezen geen belang hebben bij doelmatigheid, laat staan voorzichtigheid. Zij zijn niet in zaken gegaan uit hoofde van hun technische of maatschappelijke belangstelling.
Langzamerhand bestaat er helemaal geen ethiek meer in de techniek. Een technicus wordt in dienst genomen om een detail van een programma dat hem van bovenaf wordt opgedragen uit te voeren. Behalve oprechte pogingen om zijn onderdeel goed te laten functioneren, kan hij het programma zelf niet beoordelen op doelmatigheid, gezond verstand, schoonheid, gevolgen voor de samenleving of menselijke proporties. Indien de leiding zich hier al evenmin bij betrokken voelt moet de technicus vaak zijn kennis in dienst stellen van belachelijke, tegenstrijdige zaken. Auto's worden ontworpen om met hogere snelheden te rijden dan veilig is, voedsel wordt zo be- | |
[pagina 616]
| |
werkt dat de voedingswaarde verdwijnt en er in sommige gevallen later weer in gestopt wordt, de woningbouw wordt met zorg zo gepland dat hele wijken vernield worden, wapens die alleen een krankzinnige zou gebruiken worden in grote hoeveelheden voor gebruik gereed gehouden. Het meest extreme voorbeeld van onverantwoordelijkheid is wel dat de technicus niet meer mag weten wat hij aan het maken is. Het feit dat technische systemen, zonder de directe controlemogelijkheid van persoonlijke kennis, gebruik of politieke omzichtigheid in elkaar grijpen, levert een hele reeks gevaarlijke problemen op. De menselijke schaal kan totaal genegeerd worden, in die zin dat geen rekening wordt gehouden met de tijd en energie die de mens werkelijk nodig heeft, de ruimte die hij nodig heeft om zich te bewegen en het ritmisch of juist aritmisch patroon waarin hij het best functioneert. Al naar de technici ontwerpen bewegen wij ons - of kunnen wij ons niet bewegen. De faciliteiten worden verbeterd, maar tijdens de overgangsperiode voelt niemand zich prettig en de kans bestaat dat de faciliteit alweer verouderd is tegen de tijd dat zij voltooid is. Dank zij straalvliegtuigen kunnen wij ons nu snel verplaatsen, maar zij blijken een disruptieve invloed op ons leven uit te oefenen doordat zij ons noodzaken lange reizen naar vliegvelden te maken en lange tijd op vliegvelden te verdoen met wachten, zodat we minder tijd over hebben. De industrie schakelt machines in en kan niemand vinden om over het eigen bijzondere geval informatie te verstrekken of service te verlenen. De steden zijn zo uitgestrekt geworden dat het ondoenlijk is eruit te komen, het platteland raakt ontvolkt en het is niet meer lonend er openbaar vervoer heen te laten lopen. Enorme drukpersen en andere communicatiemiddelen worden ontworpen, maar om een dergelijke kapitaalinvestering te rechtvaardigen dient er een massapubliek te zijn en het wordt moeilijk om een boek van enig niveau gepubliceerd te krijgen of een ernstige boodschap over te brengen. Dit lijkt een chaos en het moderne leven komt daar ook tamelijk dichtbij. Afgezien van het overwinnen van infectieziekten, bepaalde openbare diensten en wat huishoudelijke apparaten en landbouwwerktuigen zijn er weinig vorderingen gemaakt in de techniek waarvan niet later is gebleken dat ze in feite weinig te maken hebben met werkelijk gemak. Kortom, de grote voordelen die het algemeen invoeren van werkelijke gemakken of noodzakelijke voorzieningen als elektriciteit en stromend water met zich meebrengt, zijn niet een direct en noodzakelijk gevolg van de massaproduktie en -verspreiding van comfortabele zaken en luxe-artikelen. De morele voordelen die de verrijking van de mogelijkheden zou bieden, zijn in hoge mate bedrieglijk. Deze nieuwe mogelijkheden maken immers nog geen tijd vrij om ervan te kunnen genieten en de mogelijkheid om te kiezen heeft in vele gevallen slechts oppervlakkige bekendheid en verwarring tot gevolg. De wonderen uit de fabelwereld, vliegen door de lucht en dingen die op grote afstand gebeuren kunnen zien, bleken in werkelijkheid helemaal niet zo mooi te zijn. Het is niet moeilijk om te fantaseren over hoe onze hoogontwikkelde techniek gebruikt zou kunnen worden op een manier die keurig, ongecompliceerd, rijk en leerzaam is, maar het is tekenend dat schrijvers van utopieën hun fantasie niet meer in die richting laten gaan. Het blijft een feit dat landen met één vijfde of één tiende van de techniek die in Amerika beschikbaar is, een levenswijze hebben die even goed zo niet beter is. Ik wil hiermee niet betogen dat we onze techniek moeten terugschroeven, want de mens wil nu eenmaal alles uitproberen, maar toch is hier een probleem dat we niet kunnen en mogen negeren, zoals we nu doen.
Er bestaat in de Politieke Economie een nieuw technisch instrument dat idealiter enkele van de verbijsterende secundaire gevolgen van vernieuwing zou kunnen analyseren en de tegenstrijdigheden kunnen opsporen nog voordat zij optreden. Dat is het per computer berekenen van vooren nadelen. Maar het zou gebruikt moeten worden op de wijze zoals het bedoeld is, namelijk de aandacht richtend op wat er met de mens gebeurt in | |
[pagina 617]
| |
plaats van op datgene wat in de kraam van de programmeur te pas komt of op de uitbreiding van diens systeem. Recente voorbeelden in stadsplanning, maatschappelijk werk, onderwijs en buitenlandse politiek zijn niet erg veelbelovend. Daaruit blijkt de neiging om bij het opmaken van de balans factoren weg te laten die onbekend zijn of die niet te ontkennen zijn, maar onoverkomelijk gecompliceerd blijken, zoals verschillen tussen individuen, geschiedenis, anomie, esthetische factoren en de veranderlijkheid van de politiek. Derhalve kan de computer, hoe wijs en onpartijdig ook, niet zijn beste advies geven, dat dikwijls zou luiden: Niet veilig! Leg je niet te veel vast! Doe rustig aan! Houd het menselijk! In plaats daarvan berekenen de programmeurs, op grond van pueriele theorieën, harde feiten - ‘harde’ feiten zijn feiten waar cijfers bij staan - en drijven oplossingen door waar de mens zich met de flexibiliteit en de kracht die hij god zij dank bezit zo goed en zo kwaad als hij kan aanpast. En zo blijken de theorieën dan bevestigd. | |
4. Technologie als onderdeel van praktische filosofieIk zou twee middelen willen suggereren om de ethiek weer in de technologie terug te brengen. Het eerste is om de technologie direct in termen van geëigende ethische criteria te beoordelen, als een tak van praktische filosofie (het is wel merkwaardig dat dit voor de hand liggende voorstel heden ten dage zo'n vreemde bijklank heeft!). Laten we een lijst van mogelijke criteria opstellen: Nut, Doelmatigheid, Begrijpelijkheid, Herstelbaarheid, Flexibiliteit, Veraangenaming van het leven, Relevantie, Bescheidenheid. Met nut bedoel ik bij voorbeeld dat men niet artikelen onder verschillende handelsnamen op de markt brengt, die in wezen niet verschillen, zoals bij auto's of medicijnen gebeurt; dat men niet in dure machines de termijn inbouwt waarbinnen ze kapot zullen gaan. Met doelmatigheid bedoel ik in het bijzonder dat de competentie van technici niet genegeerd dient te worden omdat het systeem dat zo eist, en de zuinigheid niet veronachtzaamd omdat dat de administratie vergemakkelijkt. Voorbeeld: een totale decentralisatie zou vaak kostenbesparend werken en bovendien zouden diegenen die het werk doen meer controlemogelijkheden hebben. Door middel van begrijpelijke ontwerpen en aandacht voor de herstelbaarheid van een produkt zouden we de toenemende ondeskundigheid van de consument en zijn afhankelijkheid van reparateurs en servicediensten van bedrijven tegen kunnen gaan. Door flexibiliteit zouden we de steeds vaker voorkomende rampen kunnen afwenden die plaatsvinden als inééngrijpende technische systemen in hun geheel onklaar raken doordat een deel ervan stil komt te liggen; we zouden de intree van kleine ondernemingen en nieuwe gebieden in de economie kunnen vergemakkelijken. Met veraangenaming van het leven bedoel ik aandacht voor het hele scala van menselijke gevoelens, dus niet alleen voor trivialiteiten als het verwijderen van reclameborden, maar ook voor de door verkeersopstoppingen aangetaste zenuwen, de door autobanen vernielde steden, voor het milieu dat onleefbaar wordt gemaakt voor zaken die slechts gewin en gemak van voorbijgaande aard opleveren, voor het niet tot smaak en rijpheid laten komen van het voedsel om bewerkers en verpakkers te gerieven. Met relevantie bedoel ik zorg voor de menselijke proporties, dus de tijd, de afmetingen, de energie en de ruimte die werkelijke mensen nodig hebben, in plaats van de doelmatigheid te berekenen in abstracte eenheden van tijd, ruimte en energie. Met bescheidenheid bedoel ik dat men de betekenis van een functie niet moet overdrijven ten opzichte van wat men ermee waar kan maken; dat men voorzichtigheid betracht ten aanzien van het zich te snel en te veel vastleggen op een bepaald systeem, hetgeen ons tot nu toe verschillende generaties industriesloppen en schroothopen heeft opgeleverd.
Ook is het zinnig om te overwegen de concurrentie in de techniek te controleren als een onderneming een omvang en een omzet bereikt die haar een natuurlijke monopoliepositie geven die in het algemeen belang gereguleerd of genationaliseerd zou dienen te worden. Mijns inziens is dat op het ogenblik vooral het geval bij de automatisering, waar het absurd is om enorme concentra- | |
[pagina 618]
| |
ties van instrumenten te dupliceren, hoewel het verstandig zou kunnen zijn om het programmeren radicaal te decentraliseren. En zeker is het het geval bij de onzinnige concurrentiestrijd die in de ruimtevaart woedt. Een dergelijk ethisch programma ligt, zou ik zeggen, voor de hand; toch is het revolutionair en meer dan wij met onze huidige politieke middelen kunnen bereiken. Wij kunnen wetten uitvaardigen tegen en boetes opleggen voor onjuiste en oneerlijke reclame en kwalijke praktijken, maar niet tegen slonzigheid, kinderachtige hebzucht, het ontbreken van gemeenschapszin en onfatsoen. Daar heeft het publiek zich bij neergelegd. Nochtans zou er volgens mij al veel bereikt zijn als de technici de eersten zouden zijn die erop staan te handelen als professionele deskundigen. Gewone mensen zouden hen volgen en de politieke middelen vinden. Het is verbazingwekkend te zien hoe mensen plotseling weer tot leven komen en hoe hun goede instincten weer bovenkomen zodra ze een sprankje hoop ontwaren; uit de opiniepeilingen blijkt dan een dramatische ommezwaai. Kortom, wat ik wil is een verbintenis tussen het populisme, het ambacht en de professionele integriteit, zoals die door het Kropotkin-anarchisme en het gilden-socialisme wordt voorgestaan. Dit is een nostalgische visie, dat geef ik toe, maar elke andere vorm van ‘revolutie’ zal uiteindelijk toch weer een soort despotisme blijken te zijn. | |
5. Scholing in wetenschapOok zou veel bereikt kunnen worden door de massa op een andere wijze in de wetenschap te scholen. Ik ben het eens met de gangbare opvatting dat in een wereld die doortrokken is van techniek, een groot deel van het leerprogramma technisch-wetenschappelijk gericht dient te zijn. De vraag is alleen met welk doel en op welke manier. Op het ogenblik worden lofwaardige pogingen gedaan om het boeiende en het mooie van de wetenschap en de waarheid die in de natuur te vinden is over te dragen en om mannen van naam te engageren voor het geven van televisielessen. Maar het voornaamste doel van het merendeel der recente hervormingen in het universitaire programma is, naar het mij voorkomt, toch niet juist. Dat voornaamste doel is academici af te leveren of zelfs creatieve wetenschapsmensen op te leiden, en de methode die daarbij wordt gebruikt, is het onderwijzen van de nieuwste vindingen. De tijd van de grote meerderheid der studenten die geen wetenschappelijke carrière zullen opbouwen, wordt hierdoor verspild. Daarbij is het waarschijnlijk dat diegenen die wel wetenschappelijk begaafd zijn hoe dan ook hun roeping wel zullen volgen, en sneller dan zij dat door middel van standaard-colleges kunnen doen. Eigenlijk weten wij helemaal niet hoe wij mensen tot creatieve genieën op moeten leiden. En het is dan ook niet juist dat - zoals wel wordt beweerd - arbeiders bij een hoogontwikkelde techniek een uitgebreide wetenschappelijke scholing nodig hebben; integendeel, een paar weken per jaar op het werk, in plaats van jarenlange cursussen, is nog steeds de beste methode om goede lagere technici op te leiden. In het huidige universitaire programma wordt echter volledig verwaarloosd wat wetenschap is als bestaanswijze in de wereld. Bij voorbeeld de soberheid en eerlijkheid ervan. Daarom is het erger dan alleen nutteloos voor de gemiddelde student om antwoorden voor officiële examens te leren. Dit maakt van de hele zaak een abstractie of een klucht. In plaats daarvan zou de student nauwgezet moeten rapporteren wat er werkelijk in zijn laboratorium gebeurt, waarom zijn experiment niet ‘lukte’ - natuurlijk lukte het op de een of andere manier altijd. Dit zou zeker eerbied voor de feiten kweken en het zou zelfs tot inzicht kunnen leiden.
Er zou ook zeer nadrukkelijk gestreefd moeten worden naar een vertrouwd maken met de werkelijke techniek, modelmachines maken en leren de normale standaardmachines deskundig te repareren. Dit was het wetenschappelijk programma van de klassieke progressieve opleiding van vijftig jaar terug, dat ten doel had de consument in de industriële maatschappij kritisch en zelfverzekerd te maken en hem het gevoel te geven de dingen te beheersen door inzicht in de causaliteit, | |
[pagina 619]
| |
in plaats van zich machteloos te voelen te midden der dingen. Als onderdeel der sociale wetenschappen zouden economie, politiek en organisatie van wetenschap en techniek belangrijke onderwerpen moeten vormen. Ik zie geen enkele mogelijkheid voor de gemiddelde burger om te kunnen beoordelen welke onderwerpen van zoveel belang zijn dat ze in een reële verhouding staan tot de enorme sommen geld die worden besteed aan research en ontwikkeling, geneeskunde, ruimtevaart en technische training, maar het zou nuttig zijn als hij de belangen en de politiek zou begrijpen die hiermee gemoeid zijn. Met betrekking tot één gebied in de wetenschap is het echter van wezenlijk belang dat burgers zich metterdaad een oordeel leren vormen over de belangrijkste vraagstukken. Dat is de ecologie van de mens, een combinatie van natuurwetenschappen, fysieke en mentale hygiëne, sociologie en politieke economie, om de problemen van verstedelijking, transport, milieuverontreiniging, degeneratieziekten, geestesziekten, verdelgingsmiddelen, willekeurig gebruik van antibiotica en andere krachtige geneesmiddelen, et cetera te kunnen analyseren. Deze zaken zijn te belangrijk om gedelegeerd te worden naar deskundigen. | |
6. Wetenschap en machtEnkele jaren geleden verwekte C.P. Snow opschudding door te spreken over een kloof tussen ‘twee culturen’, die van exacte wetenschappen en die van de menswetenschappen. Juist omdat we leven in een tijd die bepaald wordt door de technologie, verweet hij diegenen die zich met menswetenschappen bezighouden niet op de hoogte te zijn van die andere taal. Het ging er mij in dit artikel om aan te tonen dat Sir Charles het probleem verkeerd stelde. Er is maar één cultuur en waarschijnlijk hebben de technologen deze het meest verraden. De wetenschap op zich, de dialoog met het onbekende, is zelf een van de menswetenschappen, en de techniek, de praktische doelmatigheid, maakt deel uit van de moraalfilosofie. De technologie is geïsoleerd geraakt doordat zij langzamerhand de slaaf geworden is van het lege machtssysteem: uitsluiten, uitbreidingen, controleren. De remedie voor wetenschapsmensen en technici is hun eigen juiste principes weer in ere te herstellen en voor gewone mensen hun bijgeloof te laten varen en zelf weer controle over hun omgeving te gaan uitoefenen. Dan zal er weer communicatie zijn.
(vertaling Nelleke Fuchs-van Maaren) |
|