De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
P.J. Bouman
| |
[pagina 275]
| |
verzwakking van de agrarisch-verzorgende functie, uitbreiding van de woonfunctie (voor forensen en gepensioneerden) of van de recreatieve functie (toerisme). De theorie kon voorts dienstbaar worden gemaakt aan de tegenstelling stad-dorp of stadplatteland, met een toenemend overwicht van de stad. Een oud verschijnsel overigens. Nieuw was in de negentiende en in de twintigste eeuw een zodanig tempo van stedengroei, dat ware standsgebieden ontstonden. Deze slokten tussenliggende dorpen op. Dikwijls bleef er alleen de naam van over. Katendrecht lag vóór de bouw van de Maasbruggen als een idyllisch dorp in het groen verscholen. Kralingen werd bereikt langs een van de oudste straatwegen van ons land - zo oud als de weg van Kralingen.
De groei van stadsgebieden tastte ook stedelijke grenzen aan. Ze verdwenen in de conglomeraten, die men ‘stadsgewesten’ heeft genoemd (‘metropolitan areas’). Men behoeft bij dit fenomeen niet aan wereldsteden te denken. Het vertoont zich ook op bescheiden schaal: Heemstede en Overveen binnen het rayon Haarlem, Amstelveen en Diemen bij Amsterdam. Vertroebeling van het contrast dorp-stad. Is Haren een ‘woondorp’ bij Groningen of een zuidelijke voorstad ervan? Men ziet, wetenschappelijke criteria hebben de spraakverwarring niet kunnen stuiten. Of hebben wij nog niet voldoende wetenschappelijk geschut in stelling gebracht? Wij gaan verder, doen een beroep op de culturele antropologie. Deze heeft veel aandacht geschonken aan het ‘community’-begrip. Het onvertaalbare woord ‘community’ (onze term ‘gemeenschap’ wekt evenveel misverstand als het Duitse woord ‘Gemeinde’) duidt op een cultuurpatroon binnen een duidelijk begrensde geografische ruimte. Het verdraagt bovendien nog biologische of liever gezegd ecologische interpretatie. Als model hiervan noem ik de beschrijving die de Amerikaanse hoogleraren John en Dorothy Keur van het dorp Anderen in Drente gaven (The deeply rooted, Assen 1955). Een meesterlijke analyse van een kleine gesloten gemeenschap, die als een vrijwel zuiver type mag gelden van het klassiek-agrarische dorp als diep-gewortelde levensgemeenschap. De Keurs, meermalen nog naar Nederland teruggekeerd, hebben kunnen constateren hoe Anderen sedert 1955 sterk veranderde. Een apart thema in de antropologie, speciaal in de Amerikaanse culturele antropologie: ‘cultural change’. Men analyseert het dorp niet alleen als community, maar tracht ook het veranderend cultuurpatroon ervan te vatten. Waarmee nogal wat op losse schroeven komt te staan. Want in steeds sterkere mate blijken algemene cultuurpatronen (ten onrechte ‘stedelijke’ cultuurpatronen genoemd) het eigene van kleine, min of meer zelfstandige cultuurpatronen aan te tasten. Waarin handhaaft het dorp zich nog als ‘community’? Een cumulatie van functies (werken, wonen, recreatie) heeft de dorpseenheid aangetast. Ook van het eigene van het cultuurpatroon is niet veel meer overgebleven. Het algemene nivelleringsproces is niet meer te remmen. De meeste dorpelingen bezitten een auto. Men beschikt over telefoon, over radio en televisie. Voor de meeste inkopen behoeft men niet meer naar de naburige stad te gaan. Wij kennen dorpen waar naast een groot modern gemeentehuis (Epe) een even moderne ‘supermarkt’ van Albert Heijn is verrezen (vlak naast het terrein van de weekmarkt, waarin zich een stuk traditioneel dorpsleven voortzet). Grootscheepse doorbreking van cultuurpatronen vindt plaats door aanleg van wegen. Niet altijd. Het kan gebeuren dat een autoweg een dorp doorsnijdt zonder noemenswaardige invloed op het dorpsleven (Staphorst). Dit is echter een uitzondering. Meestal verhaasten wegen het nivellerings- of uniformeringsproces. Vooral in streken die attractief zijn voor toeristen. Het verkeer - slechts in zekere zin ‘doorgaand’ verkeer - stimuleert de bouw van motels en hotels, de inrichting van campings. Men kan bij voorbeeld in Zwitserland het verschil zien tussen toeristendorpen aan grote verbindingswegen gelegen en veel stabielere dorpen bij het uiteinde van een doodlopende weg (Eigenthal bij Luzern, Amden ten noorden van de Walensee, Beatenberg boven het meer van Thun). De sociaal-geografische functieleer en de cultu- | |
[pagina 276]
| |
reel-antropologische visie op cultuurpatronen tezamen, geven slechts gedeeltelijk opheldering over het effect van het recreatieve seizoenbedrijf. Soms blijft ‘het dorp’ zijn eigen leven leiden, vrijwel onberoerd door de zwermen toeristen die er in de vakantietijd neerstrijken. Soms wordt de eenheid door al die vreemdelingen verbroken. Voorts kennen wij tussenvormen ontstaan door regelmatige weekeind-gasten (van wie velen een ‘tweede woning’ bezitten).
Men kan bij al deze verschijnselen vragen hoe ze het cultuurpatroon beïnvloeden (met steeds meer onzekerheid over het begrip dorp als ‘community’). Men kan er ook de sociologische beschouwingswijze op toepassen, met andere woorden de hulp van de sociologie inroepen om tot klaarheid te komen over het zo weerbarstige begrip ‘dorp’ in moderne zin. Voor de sociologie valt de nadruk op menselijke relaties en de vormen (‘institutionele verbanden’) waarin ze zich afspelen. Bestudeerd worden relaties tussen buren, de cohesie in gezin en familie, kerkelijke bindingen, het verenigingsleven en zoveel meer waarvoor men ook bij de culturele antropologie te rade kan gaan. Het behoort tot de stokpaardjes van de sociologie om van ‘face to face’-groepen te spreken. In het ‘echte’ dorp kent men elkander, althans van gezicht. Het persoonlijke overheerst. De postbode is niet ‘de post’ maar een man met naam en toenaam, die graag bij de deur een praatje blijft maken. De kapper weet nog te zeggen wie tot zijn klanten behoren. Intussen zijn alle sociologische dorpsdefinities op ‘face to face’-basis wankel komen te staan. Schaars zijn de dorpen met een homogene bevolking, talrijk de nederzettingen, nog steeds ‘dorpen’ genoemd, waarin de eenheid verloren is gegaan. Ik wees al op de gevolgen van schaalvergroting en functieverruiming. Wij zien in agrarische gebieden dorpsnederzettingen, bewoond door groepjes van de autochtone bevolking, door forensen die hun werk hebben in een nabije stad, door gepensioneerden die voor het ‘buiten wonen’ hebben gekozen, door weekeindgasten (al dan niet bezitters van een ‘tweede woning’) en in de zomer nog, wanneer de streek er zich toe leent, door vakantiegasten. Sociologisch onderzoek van het dorp heeft ons wel geleerd afstand te doen van wat zo lang kenmerkend heeft geleken voor de dorpssamenleving (met de bekend romantiserende beschouwingen daarover). Maar ook de cultureel-antropologische benadering dreigt telkens in een doodlopend slop te raken, bij voorbeeld waar het begrip ‘subcultuur’ (een der lievelingstermen van deze wetenschap) in het geding wordt gebracht. Subcultuur als partiële eenheid in wijder cultureel verband. Wij kennen de verleiding om het dorp ook aan dit begrip te onderwerpen. De werkelijkheid leert anders. Veel moderne dorpen zijn - evenals steden - op conglomeraten van subculturen gaan lijken. Zelfs waar hun agrarische achtergrond behouden bleef, bleek het splijtingsproces door te gaan. Een voorbeeld: Kortgene, op het eiland Noord-Beveland, een bij uitstek agrarische regio, vol moderne landbouwbedrijven. Het dorp Kortgene was lange tijd geheel van deze landbouw afhankelijk. Van de landbouw en van opslag en verwerking van landbouwprodukten (er verrees een torenhoge silo met graandroog-installaties enzovoort). De constructie van twee dammen (generale repetitie voor de Delta-werken), de aanleg van het Veerse meer en de bouw van de Zeelandbrug bevrijdden Noord-Beveland uit zijn eiland-isolement. Kortgene was niet langer aangewezen op het veer naar Wolfaartsdijk. Het werd in de stroom van het toerisme opgenomen, bleek in aanmerking te komen voor de aanleg van een jachthaven. Deze jachthaven, Delta Marina, behoort nu tot de grootste van Nederland. Er liggen honderden dure jachten, gedeeltelijk onder buitenlandse vlag varend. Men heeft er verder een van de ruimste en best geoutilleerde kampeerterreinen van ons land ingericht. Garanties voor een druk zomerseizoen (profijtelijk voor de winkeliers in het dorp en voor enige dancings, die soms tot diep in de nacht in bedrijf zijn). Hierbij is het echter niet gebleven. Het voortvarende gemeentebestuur nam het initiatief om buitendijks aan het Veerse meer bouwgrond te ontsluiten. Er verrezen bungalows voor permanente bewoning, verderop ook bungalowparken met meer recreatieve bestemming. Woonge- | |
[pagina 277]
| |
bied voor welgestelden, van het eiland afkomstig, voor burgers uit Goes, zelfs uit Rotterdam maar ook voor Duitse fabrikanten en andere buitenlanders, die zich de luxe van een aantrekkelijk zomerverblijf in Nederland kunnen veroorloven.
De criteria, welke de sociale geografie, de culturele antropologie en sociologie ons aan de hand doen, zouden ons in twijfel kunnen brengen over de vraag in hoeverre Kortgene, het gekozen voorbeeld, nog wel de benaming ‘dorp’ verdient. Hoewel toch niet te loochenen valt dat deze benaming hier wel degelijk op haar plaats is. Er komen steeds meer dorpen voor die vrijwel evenveel functies vervullen als stedelijke nederzettingen. Zelfs ‘stuwende bedrijven’ (nationaal of internationaal verzorgend), vroeger in hoofdzaak stedelijk gelokaliseerd, blijken niet aan regionale spreiding te ontkomen. De kernenergiecentrale in aanbouw bij Borssele op Zuid-Beveland - ‘stuwend bedrijf’ bij uitstek - vormt er een recent voorbeeld van. Het tekortschieten van de functieleer om het specifieke van de dorpsnederzetting tot uitdrukking te brengen, betekent nog niet dat het platteland - zoals het populaire spraakgebruik wil - ‘verstedelijkt’ is. Het is slechts met stadsgebieden binnen hetzelfde cultuurpatroon komen te liggen. Wetenschappelijke redenen te over dus om de houdbaarheid van het begrip ‘dorp’ in onze moderne wereld in twijfel te trekken, terwijl wij juist zoveel van wetenschappelijke definiëring hadden verwacht. Criteria door de sociale geografie, de culturele antropologie en de sociologie genoemd, demonstreren vrijwel alles waaraan het moderne dorp blijkbaar niet meer voldoet. Is het begrip, het vervagende begrip dorp, hiermee dan wetenschappelijk weggeredeneerd? Ik geloof van niet. Er bestaat nog zoiets als een ‘leefwereld’ waarin werkelijkheden blijven voortbestaan ook waar terminologische verwarring heerst. Wat doet ons, misschien tegen beter weten in, zo hardnekkig over het dorp spreken? Het antwoord luidt: omdat het nog steeds bestaat. Het is de ervaring van de stedelijke levenswijze, die ons tot de erkenning brengt dat er ook nog een niet-stedelijke levenssfeer te vinden is, het domein van het ‘agrarische’ dat in letterlijke zin niet meer agrarisch behoeft te zijn. En dat misschien met de veelomvattende term ‘buiten’ (voor dorpsnederzettingen) kan worden aangeduid. Dat de blik voor de essentie van dit ‘buiten’ gescherpt is, zal wel verband houden met de neiging de volte van het stedelijk milieu in de welvaartsstaat te ontvluchten. ‘Escapism’ op grote schaal. Wij weten welvaart wel te waarderen, maar hebben eerst in de laatste tijd oog gekregen voor het neveneffect van deze welvaart, schaduwzijde van de overvloed. Voor alle stedelijk geperfectioneerde verzorging wordt een hoge prijs betaald: ongemakken van een dolgedraaid verkeerswezen, lawaai, stank, niet meer te verwerken hoeveelheden afvalstoffen. Om nog te zwijgen van de spanning opgeroepen door intensivering van tussenmenselijke relaties (telefoon, postverkeer, vergaderafspraken enzovoort.) - het totaal van ‘neurotische factoren’ waarover J.H. van den Berg en andere psychiaters hebben geschreven.
De voortgezette groei van stadsgebieden heeft het platteland doen afbrokkelen. Toch is ‘het platteland’ nog niet geheel teruggedrongen, zelfs niet in zo'n dichtbevolkt land als Nederland (hetzelfde geldt voor Frankrijk, Engeland, West-Duitsland, Denemarken en andere West-Europese landen). Zelfs binnen de ‘Randstad Holland’ - evenwel in hoofdzaak daarbuiten - vinden wij nog streken met woonkernen of ‘dorpen’ waarin men zich aan de stedelijke invloedssfeer onttrokken voelt (psychisch meer dan in de realiteit van economische en sociaal-geografische afhankelijkheid). Het urbanisatieproces heeft het platteland aangetast, het heeft het niet kunnen vernietigen. Het is als bij een natuurgebied dat door een grote autoweg wordt doorsneden: bermtoerisme en het bijeenklitten bij wegrestaurants of café's binden passanten aan enkele punten. Natuurgebieden even verderop blijven er rustig door. Dorpen genoeg, die ongeveer (bescheiden uiteraard) dezelfde verzorgende functies vervullen als nabije steden. Ze gelden nog als ‘dorpen’ voor zover ze bovendien nog | |
[pagina 278]
| |
iets meer te bieden hebben: gevoel van ruimte, uitzicht op akkers, weilanden of water, licht en lucht, weinig geluidshinder, dit alles het meest aan de dorpsrand, met uitlopers naar ‘het vrije veld’. Daarbij vereenvoudiging van het cultuurpatroon door persoonlijke relaties met een beperkt aantal mensen, verlaging van het tempo waarin afspraken moeten worden nageleefd (permanent of in tussenpozen waarin de druk van het stedelijk leven wegvalt). In zekere zin dus toch nog wel de functieleer, meer psychisch dan sociaal-geografisch opgevat. Er is in de negentiende eeuw veel geschreven over de aantrekkingskracht van de stad. Tegenwoordig schijnt ‘de trek naar de stad’ te worden gevolgd door een ‘trek naar het dorp’, mogelijk gemaakt door de auto, die een steeds grotere rol gaat spelen in het forensenverkeer. Wat al vroeg in Amerika viel waar te nemen, het ontstaan van woondorpen op auto-rijafstand rond een stadskern, begint ook in Europa een algemeen verschijnsel te worden. En al mag dan op wetenschappelijke gronden worden betwijfeld of zulke woondorpen nog wel ‘dorpen’ zijn (men wil ze in Amerika liever ‘suburbs’ noemen), psychisch rekent men ze toch tot de woon- of tijdelijke verblijfsoorden waar men zich ‘buiten’ kan voelen. Daarom zal ook de mythe van ‘het stervende dorp’ worden herzien. Stervend zijn sommige dorpen in veranderde agrarische structuren, gedeeltelijk ontvolkt door rationalisering van de landbouw of door migratie naar naburige industriesteden met een hoog loonniveau (nog steeds beslissend voor een gedeelte van de bevolking). Bloeiend blijven de dorpen - steeds talrijker - welke woon- en recreatiemogelijkheden bieden, waaraan de stad, met haar armoede in overvloed, in steeds mindere mate toekomt. Dit type dorp zal bijdragen tot een verdere vervaging van het historisch-agrarische dorpsbegrip. Geen bezwaar overigens om met voortdurende werkelijkheden rekening te houden. |
|