De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| ||||||||||||||||
H. Baudet
| ||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||
en toe komt hij nog wel eens kijken en een paar oude getrouwen opzoeken en dat is dan zo'n dagje allemaal heel erg dierbaar en genoegelijk. Maar talrijk zijn die getrouwen niet en zijn zij ook nooit geweest. Hij heeft nu eenmaal weinig indruk gemaakt in al die ruim dertig jaar van zijn pastoraat en ook weinig indruk nagelaten. In dat opzicht heeft de instituteur, die destijds zo'n beetje als de kampioen van zijn tegenpartij fungeerde, hem in elk geval met stukken geslagen, hoewel hij al eerder was overgeplaatst naar Meaux. Want vier jaar geleden, al of niet in verband met de ‘événements de Mai’, is hij in Parijs op gruwelijke wijze vermoord - hij werd met afgesneden hals gevonden in een hotelkamer - en daar praat men nog steeds over. Men weet niet precies waarom eigenlijk en door wie. Maar men neemt met stelligheid aan, dat het een politieke kwestie is geweest, ook al had, zegt men, Monsieur Garry bovendien altijd allerlei affaires met vrouwen.
Vrij veel mensen uit de dorpsgemeenschap van toen zijn verdwenen uit het beeld en ten dele vervangen door anderen. Van de ouderen natuurlijk vooral is een aantal weggevallen door de dood - maar toch niet alleen van de ouderen. Onze buren, de ingenieur en zijn vrouw leven beiden niet meer; en ook niet Madame Boulanger, de wasvrouw, en haar man die invalide was en thuis lag, zolang ik ze gekend heb; Monsieur Ruffin, de architect, is overleden al betrekkelijk kort na ons vertrek, hoewel hij nog niet zo oud was. Maar ook onze overbuurjongen Alain is dood. Hij speelde nog met onze kinderen in de dorpsstraat maar is gesneuveld in Algerië na zijn tweede verlof in 1961 - en hij wist het, zegt men, toen hij afscheid nam. ‘Cette fois je ne reviendrai plus.’ Monsieur Félix, de crieur, die officieel de gardechampêtre heette en ook nog een achternaam had maar die wist, geloof ik, niemand en in elk geval ik niet, is gepensioneerd en heeft zich teruggetrokken ‘dans un autre pays’ - dat is een dorp vijf kilometer verderop. De garagiste, die er altijd stoer uitzag en blakend van welstand maar in weerwil van die schijn ‘fatigué’ was, is eerst een mercerie begonnen in Trilport en drijft nu een Relais Routier bij Melun. Zij zijn opgevolgd door een andere gardechampêtre en een andere garagiste. De dokter, die nooit veel patiënten had want hij had daarvoor geen tijd in verband met zijn appelboomgaard, heeft de praktijk neergelegd en doet nu alleen nog in appelen en cidre. Maar er is hier geen nieuwe dokter gekomen en, nu als toen, worden de zieken vanzelf wel beter of gaan vanzelf wel dood. Eventueel vragen zij de dokter uit Le Plessis-Belleville maar dat komt zelden voor. De pharmacien, ook een nieuw gezicht, vervult in deze dorpen een belangrijke medische taak. Alleen Macintosh wil ik tenslotte nog noemen, de rijke Schot, die met zijn Amerikaanse vrouw destijds op het Château woonde aan de rand van het dorp, en in wiens conversatie Geyl zo'n plezier had, toen hij bij ons logeerde, omdat hij dan tenminste in Frankrijk ook eens Engels kon praten. De Macintosh vestigden zich later m Monte-Carlo en zij zijn beiden allang dood. Hoe zij aan het Château gekomen waren, is mij nooit duidelijk geworden. Wel, dat zij zich met innige tegenzin aan het dorp gekluisterd voelden, omdat hun geld daar nu eenmaal in zat en er zich geen kopers aanboden om hen van die last te bevrijden. Het oude, kokette achttiende-eeuwse kasteeltje is sedert hun vertrek nog erger vervallen dan tevoren. De muren rond het importante park zijn over grote lengten ingestort, de stallen hebben geen dak meer en het park zelf is droevig verwilderd, sinds de natuur haar rechten heeft hernomen op de tuinlieden. Maar het is nu wel opengesteld voor het publiek en daarover heb ik straks nog meer te zeggen. Want het is een wezenlijk onderdeel van de veranderingen die bezig zijn zich hier te voltrekken.
Ik blijf in mijn dorp een beetje al die vriendenvan-vroeger, dood en levend, zoeken; ik ben nu eenmaal zo. Er zijn ook altijd nog veel meer van over dan er zijn weggevallen. De épicier, al heeft hij zich met zijn vijfenzestigste jaar teruggetrokken uit de Union Commerciale en woont hij nu in een zelfgebouwde villa een eindje weg van de dorpsstraat; de timmerman, de maréchal ferrant en zoveel anderen, die nog altijd actief zijn. Kleine en grote boeren, waarvan velen ons nog kennen. Maar | ||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||
het totale dorpsbeeld is wel ingrijpend veranderd. Niet omdat er nu twee pastoors in de oude pastorie wonen. Zij bedienen samen negen dorpen in de omgeving en de verdubbeling in het pastoraat is dan ook geen teken van een vernieuwd godsdienstleven. De kerken in de streek zijn leger dan ooit. Bij ons bespeelt op de zondagen en de hoogtijdagen, als die er zijn, nog altijd Madame B. het jammerlijke harmonium. Zij is nu bijna tachtig jaar en zij doet dit wekelijkse werkje al jaar halve leven lang. Maar er heeft zich nog nooit iemand aangeboden of zelfs voorgedaan, die haar zou kunnen vervangen en opvolgen en binnenkort is het waarschijnlijk helemaal afgelopen met het muziekje. Veel belangrijker is de uitbreiding van het aantal klassen van de school, die nu hard bezig is uit de mairie te groeien, waarin zij vanouds gehuisvest is. Er zijn één of twee onderwijzers bijgekomen, die het er flink druk mee hebben en ook niet meer de taak van maire-adjoint of van greffier, zoals men hier wel zegt, vervullen. Maar het is dan ook één van de eerste dingen die opvallen, dat er zoveel meer kinderen op het dorp zijn dan vroeger. Het is net of het dorp jonger geworden is en dat is waarschijnlijk ook het geval, hoewel de bevolkingsopbouw vroeger toch tamelijk normaal was. Jeugd hebben is toekomst hebben. De commune is daarvan diep doordrongen en streeft er dan ook naar de school tot een volledige opleidingsschool uit te bouwen. Maar dat vergt behalve een classe-de-sixième, die men nog niet heeft, ook nog een ingewikkelde cantonale en departementale procedure en de beschikkende overheden zijn niet gul met hun medewerking. De reden of in elk geval een reden daarvan is, dat zij schele ogen van omliggende dorpen, die ook schooltjes hebben en, al of niet op goede gronden, ook wel een sixième willen, bij voorkeur vermijden. De afgunst tussen de diverse belendende dorpen speelt een gecompliceerde rol in de politiek van ons departement. Dat zal in vele andere departementen waarschijnlijk niet anders zijn. Ik vraag naar het aantal van de kinderen waarop de school dan hoopt. Men weet dat natuurlijk niet precies maar denkt dat het er wel tegen de tweehonderdvijftig zijn, en men vindt het vanzelfsprekend dat er een einde komt aan de afhankelijkheid, waarin men zolang geleefd heeft. De kinderen van nu zullen ook ander werk gaan doen dan de kinderen van toen, die nu grote mensen zijn geworden. Zij hebben dus een andere opleiding nodig en als de Conseiller-Général, die in de departementale procedure de strategische rol vervult, nu maar zou meewerken, dan zou het dorp zijn eigen kinderen die opleiding ook kunnen geven.
Er zijn meer kinderen; er zijn ook meer mensen en vooral de laatste jaren is de bevolking bezig in snel tempo te groeien. In 1939 woonden hier 633 personen - zielen, âmes, zoals men in Nederlands en in Frans beide zegt. In 1953 waren er dat 680. Nu tegen 1973 zijn het er ruim 800 geworden. Zij komen deels van buiten, in verband met de werkgelegenheid, en dat verschijnsel zal in de nabije toekomst zeker nog meer reliëf krijgen. Maar op het ogenblik gaat dat toch om niet meer dan enkele tientallen. Maar sneller nog en in elk geval ingrijpender is hier het beeld van de werkgelegenheid veranderd. Voortdurend is het percentage dergenen, die van de landbouw leven, gedaald en dat is vooral in de laatste jaren steeds sneller gegaan. Er is minder werk op de velden. Men verbouwt andere gewassen en daarvoor zijn minder mensen nodig. De arbeidsintensiviteit op onze boerderijen bracht, nog pas twintig jaar geleden, een normale personeelsbezetting mee van acht tot twaalf man en van tien tot twintig in het hoogseizoen. Nu zijn het er één, twee of drie. Dat komt ten dele door de mechanisatie maar men is ook meer en meer tot tuinbouw overgegaan en blijkbaar zijn daar minder landarbeiders voor nodig, althans onder de gegeven omstandigheden en bij de gekozen produkten. Men verbouwt geen haver meer en geen aardappelen; betteraves, suikerbieten, die hier het lokale produkt bij uitnemendheid waren, en colza, koolzaad zijn beide op volle aftocht. Maar men teelt nu vooral allerlei groenten en maïs en voor de rest wordt veel landbouwgrond van weleer bestemd voor andere doeleinden. Het dorp blijft ruraal, alleen al door zijn ligging, al kan niemand zeggen hoe lang of hoe kort dit nog duren zal, maar het agrarisch karakter | ||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||
wijzigt zich snel. Veel landarbeiders van vroeger vinden hun bestaan in de industrie - in Meaux of Dammartin of in de omgeving van Parijs. De steenfabriek bij Monthyon verschaft vanouds aan een aantal mensen ook uit ons dorp werk. En dan heeft zich hier niet zo lang geleden de SEREM gevestigd, de Société d'Etudes et de Réalisations Electro-méchaniques, een fatriek van elektrische apparaten, die men zou kunnen zien als een soort voorhoede van de industrie, op weg naar verovering van de regio. Niemand zit verlegen om werk. Maar dat is voor het merendeel geen ‘labourage et pâturage’ meer, zoals die hier sinds mensenheugenis traditioneel waren. Het schakelt dit dorp en deze streek bij een ontwikkeling in, die verre de lokale belangen te buiten gaat maar waarbij men toch welbewust aansluiting zoekt. Men heeft het oude isolement, waarover ik het destijds nogal uitvoerig gehad heb en dat men toen krampachtig vasthield als een dierbaar bezit, op hoe uiteenlopende gronden ook, opgegeven - misschien meer nog in de geest dan in feite. Maar de feitelijke werkelijkheid heeft daaraan een niet geringe bijdrage gegeven en gaat dagelijks voort dit te doen. Alles moderniseert hier snel. ‘Tout évolue’, zegt men met een zekere trots en met vastbeslotenheid om in die ontwikkeling zijn deel te hebben.
Ik had het vroeger over de ‘fatalité des lieux’, het technische probleem van het isolement. De verbinding met Parijs, waar ik enige malen per week heen moest, was allerslechtst. Er reed een bus naar Saint-Mard, des ochtends om half acht en er reed des avonds een bus terug, traject van ruim een half uur. Van Saint-Mard een trein naar de Gare du Nord, die noch des morgens op de heenreis noch des avonds terug behoorlijk op de busdienst aansloot. Beide keren wachtte men nogmaals ruim een half uur. Maar via Meaux naar Parijs te gaan stuitte op een aansluiting van trein en car, die nog veel slechter was. De treinreis zelf, via Saint-Mard, vergde anderhalf uur voor een route van slechts circa dertig kilometer. Nu onderhouden bussen directe verbindingen van ons dorp met Parijs, met Meaux en met eigenlijk de hele omgeving. Ze rijden 's morgens en tegen de avond met behoorlijke frequentie en in de loop van de dag komen en gaan er toch altijd nog wel één of twee. Het verkeer heeft ook niet meer te kampen met de onbarmhartige keien van het vroegere wegdek. De grote dorpsstraat, de Rue du Général Maunoury, is keurig geasfalteerd en sluit als een waardige straatweg op de N330 aan. Dat heeft het straatbeeld grondig veranderd. De huizen zijn gesloten als steeds, maar het is alsof zij langs het nieuwe wegdek minder vijandig, minder afkerig, minder schuw staan opgesteld dan vroeger. Misschien wordt er nu ook meer geverfd aan het weinige houtwerk. Men gaat, en dat is iets heel nieuws, prat op de propreté van het dorp en beschouwt die als een wezenlijk deel van de algemene evolutie. De afstanden hebben veel zo niet alles van hun betekenis verloren. De communicatie met de wereld rondom is met grote en definitieve stappen een ander tijdperk binnengetreden. Niet alleen door de nieuwe busdiensten. Het telefoonnet is volledig herzien en overgeschakeld op een systeem van zeven cijfers, waarmee het rechtstreeks aansluit op het ‘grand réseau’. Ik tel in het telefoonboek nu tweeëntachtig abonnées. Mijn herinnering zegt mij, dat er dat twintig jaar geleden niet meer waren dan een handjevol, maar ik kan het oude telefoonboek, dat ik wel mee naar Holland heb genomen en dat ergens moet zijn, niet meer terugvinden.Ga naar voetnoot*) Maar het beslissen de motief is toch noch de bus, noch de telefoon. Het is de nieuwe autoroute du Nord. Zij is het, die meer dan wat ook, met de grote doorbraak is begonnen, hetzij als een zelfstandig nieuw gegeven hetzij als een symptoom van een algemene en totale reconstructie en reorganisatie van de grande banlieue van Parijs. Mijn dorp heeft besloten zich niet aan deze nieuwe fatalité te onttrekken en zich niet afzijdig | ||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||
te houden. Het heeft zich ingeschreven in de grote race en in de competitie met de dorpen der omgeving, die ook hun deel wel willen hebben in de vooruitgang, waarvan zij zich gouden bergen voorstellen. Dat laatste is ongetwijfeld sterk overdreven en ik geloof dat zij de krachtmeting met mijn dorp reeds beginnen met een handicap, die voorlopig nog wel van betekenis zal blijven. Niet alleen omdat mijn dorp groter is en de op handen zijnde ontwikkelingen eerder heeft ingezien maar ook omdat het in verschillende opzichten de gunstigste ligging heeft. Bij Roissy-en-France wordt op het ogenblik een groot nieuw vliegveld aangelegd, de Aérodrome du Nord, dat als derde vliegveld voor Parijs bedoeld is. Het moet Le Bourget, dat in weerwil van kostbare uitbreiding de vereiste capaciteit sinds lang niet kon bijbenen, ontlasten en zal, volgens de verwachting, Orly straks in importantie moeten evenaren. Velen, ook uit ons dorp, vinden op het ogenblik bij die aanleg al werk en de afstand van daar tot hier is, althans gemeten langs de weg, korter dan tot één der andere dorpen uit de omgeving. De aanleg van luchthaven en wegennet vormt trouwens één duidelijk doordacht en gigantisch project, dat deze grande banlieue en straks een groot deel van Noord-Frankrijk tot een ander land zal maken. Het dorp is trots op dit alles en ontleent er zijn visie op de toekomst aan. Als er dan vroeger steeds maar geen ‘galvaniserende boodschap’ was en er later ook nooit iets dergelijks gekomen is, er lijkt toch wel een nieuwe geest in deze mensen gevaren. Het Gaullisme, wat dat dan ook geweest moge zijn, is hier niet dieper doorgedrongen dan de opperhuid. Maar het vliegveld, ‘l'aréodrome’, waarover iedereen het heeft, het nieuwe wegennet en de autoroute du Nord zijn bezig hier door te dringen tot in het merg.
Twintig jaar geleden won ons dorpselftal op het grasveld naast de begraafplaats de Coupe de la Brie. Het hele dorp woonde de belangrijke wedstrijd bij en ieder doelpunt veroorzaakte een enorme opwinding, die ten slotte culmineerde in de overwinning met 3-0 en de uitreiking van de beker door de Conseiller-Général van toen aan de aanvoerder van onze equipe. Die aanvoerder, Dédé, toen de goalgetter en het brein van het elftal, is nu sedert enige jaren de maire van ons dorp en hij is daartoe met overweldigende geestdrift gekozen. De vorige burgemeester, die uit Algiers afkomstig was, heeft zijn taak zeker niet slecht vervuld. Maar hij was niet van hier en hij zat in zaken die met het dorp ook geen enkel verband hielden, want hij werkte voor één der grote oliemaatschappijen. Geografisch reikte zijn blik waarschijnlijk verder dan die van zijn opvolger maar hij bezat in mindere mate of misschien zelfs in het geheel niet de mentaliteit van deze streek. De markantste herinnering die ik aan hem bewaar, is die van 14 juli 1957 gebleven. Fête Nationale. Bij de gebruikelijke vaandelschouw en de optocht der pompiers naar het monument voor de gevallenen uit de beide wereldoorlogen hield hij toen een vrij lange toespraak. Een begaafd redenaar was hij zeker niet. Hij sprak rustig en duidelijk zonder veel verheffing van stem en in het bijzonder over Algerië, dat zijn vaderland was. Hij was niet bij uitstek populair maar, voor zover honderd à tweehonderd mensen een luid applaus kunnen produceren, produceerden de dorpelingen dat. Ik zei hem later dat ik deze dag speciaal niet naar Parijs was gegaan naar de grote parade, omdat ik vandaag hem wilde horen over Algerië. ‘Vergeet het niet,’ zei hij mij, ‘dat alles, wat in Algerië beschaving is, arbeid, welvaart, prestatie van welke aard ook - dat dit alles het werk der Fransen is en van niemand anders. De onafhankelijkheid van Tunesië en Marokko - goed; maar Algerië neen. Het is Frankrijk zelf.’ Het zijn woorden die uit een andere wereld lijken te komen, als men ze vandaag terugroept in de herinnering. Het waren woorden die inderdaad ook uit een andere wereld kwamen dan die welke binnen de horizon ligt van mijn dorp vandaag. Algerië mocht, althans min of meer, een realiteit geweest zijn, toen de dienstplichtigen uit alle steden en dorpen van Frankrijk daar een tijd van hun militaire training plachten door te brengen en vooral toen zij er oorlog moesten voeren - vandaag bestaat voor mijn dorp geen andere werkelijkheid dan de directe en concrete strijd voor de dorpstoekomst in de regio. | ||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||
Nog nooit, bij mensenheugenis, is de Conseil Municipal tot zo vurige activiteit opgejaagd als nu. Ik had het al over de aanhoudende pogingen op cantonaal en departementaal niveau voor een ‘sixième’. Kleine en grote plannen. Op de Grande Place is nu ook een Foyer opgericht. Dat heeft vooral financieel aanzienlijk inspanning gekost maar het bouwwerk is er gekomen. Er is een feestzaal en een toneelzaal, een dansruimte en een zaal waar men kan pingpongen; de recepties bij trouwen of andere gelegenheden worden thans daar gehouden, de bibliotheek is er gevestigd en er is zelfs kort geleden een judoclub opgericht, waarvoor een wekelijkse trainer van elders is aangetrokken. Monsieur Ruffin, de oude architect, die indertijd de kermis op het plein al zo vermakelijk misplaatst vond ‘puisque la grande place, c'est l'ancien cimétière’, zou waarschijnlijk gegrijnsd hebben als hij dit nog had kunnen beleven, te meer omdat de feestruimte vlak naast de kerk is neergezet. Maar er is elke middag of avond wel wat te doen en het dorp is zijn dymanische burgemeester, die dit alles tot stand heeft gebracht, daarvoor hartelijk dankbaar. Het heeft bij de ingang van de Foyer een gedenkplaat aangebracht te zijner ere, waarop te lezen staat, dat onder het burgemeesterschap van André V. deze Foyer is geïnaugureerd op 5 november 1966. Misschien is het merkwaardig dat André V., die zelf een cultivateur uit het dorp is, toch de grote voorvechter is geworden van de opoffering van landbouwgrond voor bouwterrein en voor allerlei vormen van verkaveling en herverkaveling, die het mogelijk moeten maken in ijltempo woningen te bouwen, het dorp in alle richtingen uit te breiden en de ontwikkelingen met betrekking tot het nieuwe vliegveld vóór te blijven. Als straks het personeel van het nieuwe vliegveld zich in de omgeving daarvan wenst te vestigen, dan gooit ons dorp te meer hoge ogen, omdat wij volgens de inlichtingen die ter beschikking zijn, precies buiten de aanvliegroute zullen liggen. Ook die kleinigheid hebben wij dan nog vóór op Monthyon, Penchard en enige andere dorpen. De Conseil Municipal is begonnen te rekenen met vijftienhonderd nieuw te bouwen woningen - dat is maar liefst ongeveer vijf maal zoveel als er nu in totaal zijn. Maar over zoveel terrein beschikt het dorp bij lange na niet en wat het eventueel wel kopen kan moet 1 miljoen (oude) francs per hectare kosten, dat is 6500 gulden. Het zou wel mogelijk zijn door grenswijzigingen terrein te verwerven van het canton of van het arrondissement, waarvan ons canton deel uitmaakt, maar ook op dit punt is de Conseiller-Général weinig geporteerd voor het uitlokken van een groot conflict tussen belendende dorpen en weinig geneigd zijn handen in zo'n wespennest te steken. De argumenten van onze burgemeester overtuigen hem niet of hebben dat in ieder geval tot nu tot nog niet gedaan. ‘Le gouvernement est contre nous’, zei men vroeger bij wijze van vaste boutade en dan deed het er niet toe over welk gouvernement het precies ging. Men interesseerde zich nauwelijks voor de politiek en voomamelijk voor de schuldvraag, wanneer het slecht ging - en dat deed het, vond men, meestal. ‘On est toujours mal gouverné, quand on trouve que ça va mal’, zei mijn buurman de ingenieur dan, die het allemaal zijn leven lang al gehoord had.
De wisselvalligheden van de dag speelden in het denken over politiek, voor zover daarvan sprake was, maar een geringe rol. Waar het werkelijk op aankwam, was, vond men, de grote historische ontwikkeling te begrijpen. ‘Wij zijn in 1792,’ legde een van de boeren mij uit aan de vooravond van de ineenstorting der Vierde Republiek, ‘maar wij hebben anderhalve eeuw meer ervaring en het gaat er nu om dat wij een andere oplossing vinden.’ De kapper, een temperamentvol man, bezwoer mij dat het een schande was dat men de koning en de koningin destijds had onthoofd, en verzekerde mij dat hij zou hebben tegengestemd - en daarover ontwikkelde zich dan een hele en zelfs tamelijk heftige discussie op straat. ‘Pour les gouvernements qu'ils nous ont faits après, ils n'avaient pas besoin de ça.’ De gedachtengang liep ongeveer zo: er was 1792 en toen is de Republiek gekomen en later zijn de Duitsers hier twee keer binnengevallen. De eerste keer, '14-'18, kon de Republiek hen nog | ||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||
zowat tegenhouden - niet door de verdiensten van de Staat maar door het heldendom van de Fransen zelf. En daarna is alles steeds verder berg af gegaan, waardoor in 1940 alle weerstand al bij voorbaat was ondermijnd. De verjaging van de overweldigers in 1944 bleef natuurlijk uiteindelijk een grote overwinning, net als 1918. Maar daarna is toch nergens meer wat van terecht gekomen en zijn de opeenvolgende regeringen in Parijs òfwel kwaadwillig, ‘contre nous’, òfwel machteloos geweest. In die laatste maanden en weken van de Vierde Republiek ging dit alles toch een heel stuk verder dan de traditionele onverschilligheid. Meer en meer werd scherpe kritiek geuit op wat men als doelbewuste anti-agrarische politiek van de regering beschouwde. En daar voegden zich nu ook bitterheid en wrok bij over de daling van het nationale aanzien in Europa en in de wereld, waarvan men zich heldere rekenschap begon te geven en waarvoor men het régime verantwoordelijk hield. Het régime: niet alleen de staatslieden, van wier grote schurkachtigheid men diep overtuigd was, want zonder corruptie werd immers niemand député of minister, maar de Republiek en de staatsvorm zelf.
Als ik dan nu, in 1972, zo grote verandering van mentaliteit constateer: is die dan toch toe te schrijven aan een nieuwe inspiratie door een nieuwe Republiek? Aan, dan toch, zoiets als een ‘galvaniserende boodschap’? En wat zou men daar dan in concreto onder moeten verstaan? Is Frankrijk na bijna vijftien jaar Vijfde Republiek toch een ander land geworden? Men kritiseert nu ook wel de regering bij tijd en wijle en de Conseiller-Général voortdurend, maar ‘pourtant, on vit heureux en France’. Dit dorp ligt nog wel waar het altijd heeft gelegen, maar het is omringd door zovele fundamenteel nieuwe gegevens, dat het een ander uitzicht heeft gekregen op de toekomst. De fortuin is altijd geweest met de visionairen en de stoutmoedigen. Het kan niet anders, of zij zal dan ook onder geen omstandigheid onze energieke burgemeester in de steek laten. Men schaart zich met overgave onder zijn leiding en achter zijn initiatief en is bereid tot hardnekkige inspanningen en grote offers. Zo heeft de commune enige tijd geleden het Château gekocht en daarvoor de lieve som van vijftig miljoen oude francs bij elkaar gebracht. Er zijn nog geen middelen om aan de hoognodige restauratie te beginnen, die buitengemeen kostbaar zal zijn, maar de plannen daarvoor liggen klaar en zodra het geld dat ook doet, hoeft alleen nog maar het startsein te worden gegeven. Dan zullen de mairie, het postkantoor, het bureau van de ontvanger en wat nog meer daarvoor in aanmerking mag komen, daarin worden samengebracht. En de oude ruimten die dan vrij komen, zullen bestemd worden voor scholen. Nu al, ik zei het eerder, is het park opengesteld als Jardin public. Men begrijpt wel en zegt het ook, dat al de schone toekomstdromen die men droomt, nog lang niet zijn verwezenlijkt, en dat er in elk geval eerst een andere Conseiller-Général moet komen. Maar het zelfvertrouwen is groot, zo groot als het waarschijnlijk nooit eerder geweest is, omdat daar geen aanleiding voor bestond. Het dorp heeft besloten de strijd voor zijn nieuwe toekomst te voeren, vol te houden en te winnen. ‘Vous allez voir, ça va être un gros bourg.’ |
|