De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Friedhelm Debus
| |
IITwee tegengestelde oogpunten zijn karakteristiek voor de verhouding van klank en teken in het Duits. Enerzijds vertegenwoordigt eenzelfde letterteken verschillende klanken, bij voorbeeld - ch staat voor de palatale klank in ich, or de velare in ach, voor de k in Fuchs, en voor de sj in een bastaardwoord als Chance:- g is een duitse g in gehen, sagen, maar een palatale ch in König, en een k in sagt of Tag; -a is zowel kort in rasten (is rusten) als lang in rasten (verl.tijd van: rasen). Omgekeerd zijn er talrijke gevallen dat dezelfde klank door verschillende letters of lettercombinaties worden weergegeven, bij voorbeeld | |
[pagina 226]
| |
- korte e-klank in älter, Eltern en het bastaardwoord Camping; - lange e-klank is her, hehr en Heer; - lange o-klank in Tor, Boot, en Sohn, om van eigennamen en bastaardwoorden maar te zwijgen: Soest, Bowle, Sauce, Plateau; - lange ie-klank in wir, Bier, ihn en sieh benevens Team en Teenager; - ai in Rain, rein, Verleih, en opnieuw in namen en bastaardwoorden: Bayern Speijer en Nylon; - de f-klank in folgen, Schiff, Vogel en Philosoph; - de k-klank in Takt, Scheck, Jagd, akkurat. | |
[Mischa de Vreede]Ze hebben mij weer niets gevraagd over die nieuwe spelling! En dat is jammer, want ik ben ertegen. Het vereenvoudigen van werkwoordsvormen, dat vind ik best. Als die nou zó moeilijk zijn dat mensen ze niet onthouden kunnen en als die mensen daar dan een minderwaardigheidscomplex van krijgen, nou dan mag dat wel wat makkelijker. Hoewel het wel weer typisch Hollands is, geloof ik: zo'n schuldgevoel als je iets fout doet. Ik heb bij voorbeeld nog nooit een door een Fransman geschreven brief in het Frans gekregen waar ik met mijn beperkte kennis van die taal niet een paar frappante fouten uit wist te halen. En Engels schrijf je ook niet zoals het klinkt. Waarom moet het nou bij ons persé zo makkelijk worden dat er geen kraak of smaak meer aan te ontdekken valt? Consequent doen ze trouwens ook niet. Aksie schrijven ze met ks, terwijl ik zuiver een x hoor. Of zouden we de letter x nu helemaal weglaten uit ons alfabet zodat taxi ook met een ks geschreven wordt en dat kruisje op mijn schrijfmachine alleen nog maar dient voor keersommen? En dan zo'n woord als kind. Ik hoor duidelijk een d, maar ik moet een t schrijven. (Henri Knap had diezelfde reactie op de t.v. bij het woord landman, maar dat is nou net een woord dat ik niet zo vaak gebruik!) Kind dus, meervoud kinderen. Die duidelijke u-klanken die u hoort moet u nou toch weer met een e schrijven. Waarom weet ik niet. En over kinderen gesproken: wat moeten al die kinderen die dialect spreken? Op de lagere school in Drente die ik ooit eens een jaar lang bezocht, leerden wij een feilloos middel om de keuze tussen een korte en een lange ij te vergemakkelijken. Als je op straat ie zei, waar het een ij moest zijn, dat was Drents dialect, dan moest je altijd een lange ij schrijven. Knijpen was kniepen, een appel werd riep, maar de koe stond gewoon met de geit in de wei. Het ging altijd op. In die tijd deden ze trouwens nog moeite het streekdialect af te leren en toen moest je op school anders praten dan op straat. Tegenwoordig is het allemaal niet ondeftig meer om te laten horen in welke streek je geboren bent en ik zou wel eens een brief van boer Koekoek willen zien, in die nieuwe fonologische spelling geschreven. Die ziet er anders uit dan een soortgelijk schrijven van Samkalden, denk ik. En hoe moet ik straks zien wat voor pamflet ik in de bus krijg? Staat er communicatie op zo'n stencil, keurig met twee c's dan onderscheiden de afzenders zich meteen duidelijk van diegenen die daarvoor twee k's gebruiken. En als ik dan ook nog kaasie met twee aa's en een s inplaats van katie gewoon met een t, dan weet ik zelfs al zo'n beetje hoe de afzender er uitziet. En dan al die lieve afspraakjes die ik had met de taal. Het groene boekje van Van der Laan was mijn agenda. Thans, althans met th, in nochtans zat al een h, noch immers met ch, en dan hoefde die h niet in dat -tans. De zalige essen in alleszins, geenszins en enigszins terwijl sinds in de betekenis van sedert er weer heel anders uitziet dan zins. De verraderlijke val van litteken, niet met de d van vingerlid of ledematen maar met een t van lik, dat vlees betekent, zoals nog blijkt uit woorden als Elkerlyck en lijk. Ik zou het vreselijk vinden als al deze geheimzinnige onderscheiden weg zouden vallen. Ik weet dan ook zeker dat ik tegen die egaliserende spelling zal zondigen: expres en zonder schuldgevoel. Maar het idee alleen al dat ik dan toch zal moeten lezen... - Mischa de Vreede | |
[pagina 227]
| |
Clown, Chor, Khartum; - de s-klank in das, dass en müssen. Het is natuurlijk niets bijzonders, dat een beperkte voorraad tekens tot zulke uiteenlopende realiseringen leidt: het Duits heeft 26 letters. plus 3 umlauten en ten slotte de typisch Duitse β. Die uiteenlopende realiseringen zijn er geweest, sinds er geschreven wordt. Maar tegenwoordig zijn zulke schrijfwijzen gesanctioneerd en gereglementeerd. Wie op een andere manier schrijft, misschien zelfs systematischer, maakt fouten. Er zijn maar heel weinig alternatieve spellingen toegestaan, bij voorbeeld bij sommige bastaardwoorden: Photo en Foto; Friseur en Frisör; Bureau en Büro, en voorts bij samenkoppelingen waarmee dan meestal nog hoofdletters gemoeid zijn: an Hand of anhand; an Stelle of anstelle; Danksagen of danksagen: ich sage Dank/dank, of ich danksage; hohnlachen: ich lache hohn of ich hohnlache; Hand anlegen: ich lege hand an, maar handarbeiten: ich handarbeite; Auto fahren tegenover radfahren, maar ich fahre Rad; en dan weer eislaufen: ich laufe eis.
De pogingen tot stabilisering van de spelling beginnen in het Duits vrij vroeg. Van de zestiende tot in de negentiende eeuw werden er door grammatici zoals Maaler, Schottel, Gottsched, Adelung en Campe, talrijke regelingen ontworpen - ook inzake de interpunctie - die tot vandaag hun geldigheid hebben behouden. Daarbij spelen verschillende principes een rol. Het oudste, het fonetische principe (‘schrijf zoals je spreekt!’) heeft natuurlijk principieel tot het woordbeeld bijgedragen en is in de loop der ontwikkeling telkens weer bepleit, in de negentiende eeuw bij voorbeeld door R. von Raumer. Maar geïnspireerd door het Humanisme nam ook het tegengestelde historisch-etymologische principe al vroeg in betekenis toe, vooral in de periode van het barok, en later bij J. Grimm. Overeenkomstig de toenmalige inzichten in de taalgeschiedenis werden de spellingen etymologisch bepaald, zoals het meervoud Väter en de comparatief älter, ofschoon het Middelhoogduits veter en elter schreef. Er ontstonden toen ook foutieve schrijfwijzen, zoals Bär in plaats van ber, of gebären in plaats van mhd. gebern, en soms zag men woorden over het hoofd, zoals Eltern (dat toch bij alt behoort) en edel (bij Adel). In het barok deed zich dan voorts een taal-theoretisch en daarmee verbonden een logisch-systematisch principe gelden. Zo werd, overeenkomstig de barokke opvatting van de rangorde der woordsoorten, door grammatici uit de zeventiende en achttiende eeuw de eis gesteld, dat enkel het ‘hoofdwoord’ met een hoofdletter zou worden geschreven (het eerst in 1690 door Bödiker bepleit, later door Gottsched ingevoerd). Dat betekende ten aanzien van het gangbare gebruik een stelselmatige terugdringing; want tot die tijd kon praktisch elk woord dat men als belangrijk beschouwde, door een hoofdletter naar voren gehaald en om zo te zeggen beklemtoond worden. Heel wat van zulke, meestal onvolledige systematiseringen hebben burgerrecht verkregen: de e in de tot monoftong geworden mhd. tweeklank ie werd als verlengingsteken opgevat en gebruikt (Wiese; mhd. Wise); de nog tot in de achttiende eeuw in principe willekeurige spelling van s, ss, en β werd vastgesteld; de spelling das: dass gaat overigens al tot het jaar 1561 terug; juist bij de s heeft de overgang van de Gotisch-Duitse naar de Latijnse letters een aantal bijkomstige problemen veroorzaakt; woorden met een precies gelijke uitspraak werden door een verschillende spelling van elkaar onderscheiden (hehr en Heer; lehren en leeren; Lerche en Lärche; Weise en Waise). Dat zulke stelselmatigheden dan weer van invloed kunnen zijn op de uitspraak kan bewezen worden aan de hand van de h die sinds het eind van de vijftiende eeuw als verlengingsteken wordt gebruikt: het mhd. gen werd via de spelling gehn tot gehen. Hier ziet men de invloed van de grondregel, kenmerkend genoeg door de Noordduitsers Brockes en Frisch in het begin van de achttiende eeuw geformuleerd: ‘spreek zoals je schrijft’, een grondregel die voor de overwinning van de hoogduitse cultuurtaal buitengewoon belangrijk is geweest, met name in het nederduitse taalgebied. In dit gebied immers wordt naar men zegt, het ‘beste’ Hoogduits gesproken, juist omdat het via de geschreven taal wordt geleerd - ja, zelfs zijn hier soms hypercorrecte uitspraken ontstaan, zoals de | |
[pagina 228]
| |
s-p in Spitz en de s-t in Stein. Het logisch-systematische principe heeft vooral sinds het midden van de negentiende eeuw uit pedagogisch-sociale motieven in verband met de algemene leerplicht sterk de nadruk gekregen. Terwijl men in de achttiende eeuw, en zelfs nog in de negentiende eeuw ook bij ontwikkelde lieden vaak een zeer wisselvallige spelling aantrof, veranderde dat nu. Daartoe genoopt door de docenten organiseerde de Pruisische regering in 1876 te Berlijn een ‘Conferentie om een grotere eenheid in de Duitse spelling tot stand te brengen’. In de jaren 1879-1880 verschenen daarna voor Beieren en voor Pruisen boeken met spellingvoorschriften. In 1880 publiceerde Konrad Duden zijn Vollständiges Orthographischer Wörterbuch der deutschen Sprache. Nach den neuen preussischen und bayerischen Regeln. Het slot van het voorbericht luidt aldus: ‘Wij achten het geenszins uitgesloten, dat ook in het vervolg nog veranderingen in de officiële spelling zullen worden aangebracht, wanneer de juistheid en de doelmatigheid daarvan op wetenschappelijke wijze zal zijn aangetoond.’ Al in 1901 kwam er ter wille van de verdere eenwording opnieuw een spellingconferentie te Berlijn bijeen, waaraan behalve de Duitse deelstaten nu ook Oostenrijk en Zwitserland deelnamen. De toen door alle deelnemers aanvaarde ‘regels voor de Duitse spelling, alsmede woordenlijst, (nieuwe bewerking 1902) leidden in hoge mate tot eenheid en vormen sindsdien de grondslag van de Duitse spelling. | |
IIIHet is niet onbegrijpelijk, dat de zwaar met traditionele waarden beladen Duitse spelling telkens weer het verlangen heeft doen ontstaan naar spellingvereenvoudiging, zowel in wetenschappelijke kring als ook daarbuiten. Een van de grootste problemen is het gebruik van de hoofdletter, want ongeveer een derde van alle spelfouten heeft daarop betrekking. In 1948 is Denemarken op de kleine letter overgegaan. Van alle Europese talen zit nu alleen het Duits nog met dit probleem, dat voor de uitspraak volkomen irrelevant is. In een brief van 25 november 1820 aan K. Lachmann noemt J. Grimm het gebruik van de hoofdletter bij de substantiva een ‘pedanterie’. Hij zegt: ‘Zodra maar één generatie de nieuwe schrijfwijze heeft toegepast, zal er in de volgende generatie geen haan meer naar kraaien’. Bij alle discussies over deze zaak komt men steeds weer uit bij de vraag wat er nu precies met de term ‘Hauptwort’ wordt bedoeld; kan men die term nauwkeurig bepalen? Er zijn immers substantiveringen bij voorbeeld van werkwoorden zoals in beim Essen der Suppe en komm zum Essen, maar er zijn ook zogenaamde reduceringen van substantieven zoals kraft Gesetzes, statt Karten, teils, überhaupt, schuld sein ein bischen, natuurlijk naast het echte substantief ein Bischen (een hapje). Ongewild komt men als gevolg van het Hauptwort-probleem terecht in het grensgebied van wat nog niet/niet meer een substantief is, en aldus tot spitsvondigheden en moeilijk objectief te formuleren beslissingen. De Duden erkent dit uitdrukkelijk met zijn ‘omvangrijke voorschriften die ondanks hun uitvoerigheid niet alle mogelijkheden van hoofdletter of kleine letter kunnen omvatten’. De reeds in het pruisische handboek uit 1880 en door de spellingconferentie van 1901 vastgelegde vuistregel, dat men enkel de substantieven groot moet schrijven en alle twijfelgevallen klein, is toch maar een noodoplossing. Reeds W. Wilmanus heeft gezegd. ‘Een strakke grens dwars door de woordsoorten is niet te trekken. De voorschriften leiden tot de meest spitsvondige onderscheidingen en in talrijke gevallen komt men er zonder willekeur helemaal niet uit.’ De meeste plannen tot vereenvoudiging beogen dan ook een vermindering van het aantal hoofdletters. Het invoeren van de gematigde ‘Kleinschreibung’, ongeveer zoals bij het Engels en het Nederlands het gebruik is, kan niet enkel een beroep doen op de internationale praktijk, maar ook op een duidelijke strekking in de Duitse spelling zelf. Het lijkt daarom heel juist wat H. Moser schrijft: ‘Als wij zouden overgaan tot het invoeren van de internationaal gebruikelijke spelling met weinig hoofdletters, dan zouden plotseling net als bij de andere talen met alfabetisch schrift vrijwel alle moeilijkheden inzake het schrijven van de woordaanhef wegvallen.’ Maar de tegenstand is groot. | |
[pagina 229]
| |
Toen er in 1954 een aantal aanbevelingen tot vernieuwing van de spelling verscheen, overeenkomstig het boven aangehaalde citaat, brak er een storm van verontrusting los. Schrijvers als Thomas Mann, Hermann Hesse, Friedrich Dürrenmatt en vele anderen spraken zich er heftig tegen uit. Het voornaamste argument tegen het invoeren van de ‘gemässigte Kleinschreibung’ luidt aldus: door het verdwijnen van de hoofdletter bij de zelfstandige naamwoorden ontstaan er misverstanden; de hoofdletters zijn belangrijke hulpmiddelen, ze verhelderen de structuur van de zin en bevorderen daardoor de verstaanbaarheid; het gevaar van een culturele breuk ontstaat als men de hoofdletters afschaft (aldus in 1961-62 in een Oostenrijks rapport). Zulke argumenten laten zich wel weerleggen, zeker door de ervaringen in Denemarken waar voor 1948 precies dezelfde standpunten door de tegenstanders van de spellingvereenvoudiging werden ingenomen. Maar het is zeker van groot belang, dat de eenheid van spelling, die in 1901 voor het hele duitse taalgebied bereikt werd, niet weer geschaad wordt door eventuele hervormingen in Oostenrijk, Zwitserland, Oost-Duitsland of West-Duitsland afzonderlijk. Maar hoe hoog men de waarde van de traditie ook acht, toch moet men oppassen voor verstarring en bereid zijn de ontwikkeling te volgen. In het fixeren en stabiliseren van de spelling ligt het gevaar dat er tussen de geschreven taal en de levende gesproken taal een kloof ontstaat die steeds moeilijker te overbruggen zal zijn.
(vertaling Garmt Stuiveling) |
|