De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
H.G. Matthes
| |
[pagina 231]
| |
gisch, dat wil zeggen als systematisch foneem opvat (morfofoneem). Een dergelijk systematisch foneem is een fonologische eenheid die alle fonemen omvat die in de varianten van één bepaalde morfeem voorkomen. Bij voorbeeld: de d-klank in voeden en de t-klank in gevoed zijn dezelfde fonologische eenheid, al zijn zij fonetisch verschillend. Dat de d in gevoed een andere uitspraak heeft kan namelijk reeds volledig uit de fonologische context van het foneem worden afgeleid (‘dentaal aan het eind van een woord wordt stemloos’); daarom kan de spelling van de letter ongewijzigd blijven en nu de overeenkomst in betekenis van beide woorden beklemtonen. (Vergelijk daarentegen voeden en voeten: hier is het verschil in uitspraak van de dentaal niet door de omgeving bepaald en moet het verschil in spelling uitkomst brengen.) Het foneem dus bij een zuivere fonologisatie zowel door de syntactische als door de fonologische component bepaald; het wordt in zijn systematische samenhang met andere fonemen als deel van de grammaticale zin beschouwd. De spellingvernieuwers willen echter elk foneem isoleren en met één klank identificeren, wat betekent dat in de spelling de syntactische en de semantische componenten ontkend worden, zodat de tekst alleen nog als notatie van een klankpatroon zinvol begrepen kan worden. Want enerzijds gaat men homofone morfemen (dus met dezelfde uitspraak) als homografen schrijven, alsof zij niet verschillende fonemen zijn: bij voorbeeld zij zij (in plaats van zij zei en ik voet (in plaats van ik voed) net als mijn voet. En anderzijds worden allomorfe fonemen (dus met dezelfde betekenis) als heterografen geschreven, alsof zij afzonderlijke morfemen zijn: bij voorbeeld voeden en voetsel. (Dit gebeurt in de huidige spelling al met s/z en f/v). Voor de lezer wordt daarmee elke tekst syntactisch en lexicaal veel ondoorzichtiger. De tekst moet een notatie van het spreekproces worden, want het gaat erom dat de kinderen kunnen volstaan met elke letter fonetisch te schrijven. Daartoe moet de opvatting wijken dat de spelling kan bijdragen tot het inhoudelijk begrijpelijk maken van een tekst. De fonetiserende spellingwijziging dient niet tot beter begrip van de lezer, maar laat slechts zien hoe een woord in een beschaafd geacht dialect klinkt.
Intussen is de bestaande spelling als systeem weinig consequent en zouden veel woorden baat hebben bij een eenvoudiger of regelmatiger spelling, zonder daarbij iets te verliezen aan begrijpelijkheid. Want de etymologische herkenbaarheid is voor een woord een luxe en heeft niets te maken met zijn lexicale en grammaticale onderscheidbaarheid. Veel mensen zien echter in elke spellingverandering een aanslag op iets dat zij eenmaal in hun jeugd moeizaam verworven hebben en dat zij nu als een persoonlijk bezit koesteren. Daar zij zich telkens als zij een woord horen of spreken er innerlijk een grafische voorstelling van maken, vereenzelvigen zij het woord met de schrijfwijze ervan. (Voor Mulisch is een woord een naam, niet omdat het hem iets zegt, maar omdat hij het zich als letterbeeld voorstelt.) Een tekst lezen is voor hen een herkennen van woordbeelden, dat wil zeggen men vindt zichzelf op het papier in beeld terug. Schrijven betekent het vorm geven aan een woord, een magische handeling waardoor het in zijn vertrouwde gestalte op het papier verschijnt. Voor Kruyskamp is het woordbeeld het enig houvast dat hij aan de taal heeft, wie een letter erin verandert, verminkt de taal en begaat een wandaad die zelfs fysieke weerzin oproept en de mens van zijn geestelijke houvast berooft. Vandaar dat men de schrijftaal verheft tot een hogere, gestileerde taalvorm. Zo wordt het schrift tot een dode madarijnentaal gemaakt, een taal voor de elite - en dat is juist wat spellingvernieuwing tegen wil gaan. Maar het anders gaan schrijven van woorden volgens een doordacht systeem impliceert nog geenszins dat geschreven taal de afbeelding is van gesproken taal of ‘praattaal’, zoals de tegenstanders denken (en zij denken dat omdat de voorstanders dat in hun ijver ten onrechte vaak beweren). Een tekst geeft niet een rede of praatje weer (parole), maar is het tekenschrift voor de taal zelf, die als zodanig een levende, dat wil zeggen gesproken taal is (langue). | |
[pagina 232]
| |
Evenmin als een taal afhankelijk is van de toevallige vorm van de uitspraak van een dialect, is zij dat van de vorm van de spelling van een woord.
Ieder die de moeite neemt, kan zich in een paar uur met een andere (nieuwe of oude) spelling vertrouwd maken - mits deze een logisch en coherent systeem is. Men kan een oude spelling heel goed naast een nieuwe gebruiken; misschien is het telkens even een kleine overgang, zoals tussen het Deens en het Noors, maar zeker zal zich in het hoofd van de lezer geen permanente taalstrijd af gaan spelen, zoals Poll beweert - hoogstens overkomt dat lieden die sinds hun schooltijd nooit meer iets behoorlijks lazen of schreven. Men zou op school eens een paar lessen aan oude spellingen moeten wijden: zodra men enig inzicht in het systeem ervan heeft, doen zij volstrekt niet meer ‘vreemd’ of ‘verouderd’ aan, zoals ook een oud schilderij dat niet doet als wij iets van de achtergrond er van weten. Wij lezen niet een spelling, maar een tekst, dat wil zeggen een uiting van de levende taal. En die tekst is evenmin afhankelijk van onze uitspraak als van onze beeldvoorstelling. Maar wel is het nodig dat een spelling een logisch, inzichtelijk systeem is; pas dan valt hij bij het lezen niet op. Spelling is een notatiesysteem van de taal en is dus op zichzelf niets: het is een ordeningssysteem, dat wil zeggen zuiver een medium, het materiaal dat een betoog met letters weergeeft en dat de lezer in staat stelt de inhoud ervan te leren kennen. Een tekst heeft dan ook als schrift geen eigen gezicht, maar brengt ons als vertolker van een gedachte direct in contact met de taal. Wie veel van een in ons alfabet geschreven woord houdt, mag het best esthetisch beschouwen en desnoods als beeld vereren, net zo goed als een pragmaticus een letter fonetisch mag zien om hem afzonderlijk als klank uit te spreken. Maar dat zijn liefhebberijen die met de tekst als taaluiting niets te maken hebben en dan ook bij het vaststellen van een spellingsysteem geen rol behoren te spelen. |
|