De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |
Rudolf Geel
| |
[pagina 211]
| |
2.Praktische raadgevingen en sarkastische notities staan met grote taalvaardigheid neergepend op de invulstrookjes die het secretariaat van de V.v.L. mocht ontvangen. Alle argumenten die vanuit de verschillende kampen zijn gemaakt, vinden wij hier soms in één regel samengebald terug. Uit de enquête leer ik dat ik, als tegenstander van spellingvereenvaudiging die van boven wordt opgelegd, in het gezelschap verkeer van auteurs die ik om hun wijze van argumenteren, tot mijn tegenstanders moet rekenen. Of om hun angst om uit de culturele boot te vallen. Of om hun gebrek aan belangstelling voor de problematiek van het onderwijs. Onder de voorstanders van de vereenvaudiging bevinden zich veel van mijn medestanders in andere zaken: verbetering van het onderwijs in de Nederlandse taal en literatuur bij voorbeeld. De spellinggrens loopt dwars door de politieke gelederen van ‘links’ en ‘rechts’, hoewel natuurlijk geregeld vereenvaudigers gesignaleerd worden die verkondigen dat rechts fout spelt en links faut (dat is dus eigenlijk goet: dialectiek!) Tijdens een debat over de spelling in Eindhoven op 3 februari van dit jaar, verzocht op dramatische wijze een voorstander aan Harry Mulisch ter linkerzijde van de tafel plaats te nemen, want daar hoorde hij immers. Hij moest gelijk met die verplaatsing dan natuurlijk wel zijn tegenstand tegen de vereenvaudiging opgeven. Maar Mulisch bleef zitten en voorkwam daarmee dat hij als een spellingrevisionist de geschiedenis zal ingaan. Cuba en de vereenvaudigde spelling liggen niet per definitie in elkaars verlengde. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat Dolf Kohnstamm, nadat ie de proefcrèche doorlopen heeft, niet zal kunnen uitgroeien tot de Fidel Castro van het nieuwe onderwijs. In dat nieuwe onderwijs past in ieder geval een grote mate van spellingtolerantie. Daarnaast bewijst elk schoolboekje dat aan de inhoud en de didactiek van het spellingonderwijs veel kan worden verbeterd. Met behulp van bij voorbeeld woordfrequentielijsten zou eens kunnen worden uitgezocht welke woorden de kinderen wel en welke ze niet in eerste instantie moeten leren spellen. Als ze al die uitzonderingen niet meer hoeven leren, blijft er ook tijd over. In die vrijgekomen tijd kan dan onder meer het lezen worden gestimuleerd. Door veel te lezen, leren de kinderen de ‘moeilijke(re)’ woorden vanzelf. Ze leren dan natuurlijk niet het onderscheid tussen bessenwijn en bessesap en ze schrijven (als dat voorkomt) bessewijn òf bessenwijn, wat ze willen, en waarschijnlijk verdwijnt dan die -n- vanzelf. Maar kinderen die ‘werkelijk taalonderwijs’ hebben gehad zullen wel altijd klassenstrijd blijven schrijven, als strijd tussen de klassen, en niet klassestrijd, want van ‘klasse’ is in Nederland bij deze strijd geen sprake. Dat begrijpen deze kinderen, die kritisch en verstandig hebben leren denken over wat ze wel en wat ze niet overboord moeten gooien, perfect. Het bovenstaande over klassenstrijd en klasse is demagogie. En ik neem het dan ook onmiddellijk terug. En hoewel dat laatste nog demagogischer is, moet ik er toch aan toevoegen dat juist met allerlei demagogische en emotionele argumentaties het zicht op de werkelijkheid in de spellingstrijd wordt vertroebeld. Laat ik het sterker zeggen: dat zicht is voor sommigen al voorgoed onmogelijk gemaakt door hun vele aan de spelling bestede emoties. Voor een goed verstaan van elkaar moeten de verschillende partijen zich eens proberen te verdiepen in de oorzaken die tot die emoties hebben geleid en nog steeds leiden. Het is verkeerd de voorstanders allemaal over één kam te scheren en ze uit te maken voor cultuurbarbaren. Tussen Kohnstamm en de heer Wim van Oosten, schreiver van de brosjure Mis Mulisch ligt een wereld van verschil. Daarnaast is het al te gemakkelijk van veel voorstanders om de emoties van de tegenstanders af te doen als de kwalijke oprispingen van reactionairen die bang zijn dat in de herspelde wereld geen plaats meer voor hen is. | |
3.Nu over schrijvers in de spellingstrijd. Bijna niemand zal ontkennen dat schrijvers er recht op hebben geraadpleegd te worden wanneer het om een radicale vereenvoudiging van de spelling gaat. De taal vormt het materiaal van de | |
[pagina 212]
| |
schrijver. Niet alleen van de schrijver. Maar de schrijver staat in een bijzondere verhouding tot de taal. Hij onderzoekt bij voorbeeld in zijn werk (dus op de wijze van de taal) de taal op haar mogelijkheden tot optimale zelfontplooiing. Of hij toont clichés aan die het taalgebruik verzieken, niet door ze willekeurig op een rij te schrijven, maar door ze in een door hem gekozen volgorde op een rij te schrijven. Nu is het onloochenbaar dat in het geschreven werk van een schrijver het schriftbeeld een niet te verwaarlozen factor vormt. Dat is mijn mening. En die mag wat mij betreft worden aangevochten. En hij wordt ook aangevochten. Want de pedagogische en de wetenschappelijke onderwijzers vinden deze stelling ‘elitair’. Voor hen telt de mededeling die wij uit het schriftbeeld als extra informatie kunnen halen, niet bij de ‘communicatie’.Ga naar eind1. Wat de literatuur betreft is het overigens maar al te gemakkelijk voorbeelden te vinden die aantonen dat de vereenvaudigde spelling de mogelijkheden van het schriftelijk taalgebruik verandert en in sommige opzichten beperkt. Die voorbeelden bestempelen de onderwijzers dan onmiddellijk als ‘uitzonderingen’, ‘taalspel van intellectuelen’, ‘krampachtig verzet van een groep die de maatschappij niet wezenlijk wil veranderen’, of kortweg als ‘esthetiek’. De titel De verteller verteld, van Mulisch, zal in de vereenvaudigde spelling luiden: De verteller vertelt. Het taalspel van Mulisch, deels gebaseerd op het momenteel in de spelling nog aanwezige verschil tussen vertelt en verteld, zal dan op deze wijze niet meer mogelijk zijn. In De verteller verteld is de -d- onontbeerlijk om de bedoeling over te brengen aan een grote groep lezers. Je kan nu wel zeggen: wanneer de vereenvaudigde spelling is ingevoerd, zullen de mensen als zij vertelt lezen zowel aan vertelt denken als een verteld, maar in het hier gegeven geval zal hoogstens een zeer geoefend close-reader verteld intepreteren. En dat weet hij nog niet zeker of hij het juist heeft. Waarbij komt dat Mulisch wilde dat zijn lezers verteld lazen, meteen, zonder hulp van explicateurs. Kohnstamm, de voorzitter van de ‘aksiegroep spellingvereenvaudiging 1972’ (hij is zelf overigens alweer een revisionist binnen zijn eigen groep) geeft het in zijn antwoord op Soep lepelen met een vork toe: ‘de voorgestelde vereenvaudigingen beperken de mogelijkhijt bepaalde betekenissen in één woord uit te drukken’. Hij voegt hieraan toe: ‘“De verteller vertelt” zal - als de schrijver deze dubbelzinnighijt tenminste wil voorkomen - vervangen moeten worden door “De verteller vertelt door de verteller” of iets dergelijks’. Omdat Mulisch hier in zijn mogelijkheden tot taalspel beperkt wordt, kan hij met recht menen dat zijn belangen worden geschaad, al zijn die belangen voor niet-literatoren futiel of belachelijk. (Waarschijnlijk zullen degenen die dat vinden, wel veel bewondering kunnen opbrengen voor de nieuwste modellen van de auto-industrie.) Als de onderwijzers, kennelijk om de schrijvers tegemoet te komen, goedgunstig een vergroting van het aantal homografen toezeggen, zodat taalspel in nieuwe vorm kan bloeien als nooit tevoren, dan zeg ik daar tegenin, als een van die schrijvers, dat ik niet zo gediend ben van de homografen. En dat ik zelf wel mijn taalspel zal creëren. En dat ik de mogelijkheden daartoe niet kunstmatig vergroot wil zien. Ik ben namelijk inventief genoeg om het met de huidige voorraad te doen. En bovendien: ik ben helemaal niet gediend van onduidelijkheid. Dat zou betekenen dat ik in mijn specifieke taaluitingen, wil mijn bedoeling overkomen, duidelijkheid moet gaan creëren op de wijze die bij voorbeeld Kohnstamm aangeeft. En daar pas ik voor. Ik geef graag toe dat de vereenvaudigde spelling allerlei mogelijkheden tot taalspel zal doen ontstaan, zoals onder meer Buddingh’ al eens aantoonde.Ga naar eind2. Maar dat verandert niets aan de beperkingen. En dat verandert ook niets aan het feit dat onderwijzers die tegen schrijvers zeggen ‘nou, moet je eens kijken, nu kunnen jullie nog fijner spelen in ons grotere huis’, het werk van die schrijvers niet ernstig nemen. Dat soort lesjes leert de spellingstrijd. (In dit verband is het aardig om te kijken hoe de onderwijzers polemiseren tegen bijvoorbeeld de inhoud van Soep lepelen. De schrijver van dat pamflet heet dan opeens niet meer Mulisch, maar ‘Harry’, de ‘Grote schrijver’, die niet hoeft na te denken juist omdat ie een ‘Gevierd Auteur’ is. Hoe vaak moet ik nog zeggen: als je polemiseert, | |
[pagina 213]
| |
probeer dan je tegenstander te raken.) Toch wil ik de literaire zaak nog wel een ogenblik van de andere kant bekijken. Spellingvereenvaudiging brengt veranderingen in de geschreven taal met zich mee die consequenties kunnen hebben voor het ‘decoderen’ van een tekst. Nu geef ik toe dat het hier vaak zal gaan om uitzonderingen. Maar dat is niet verwonderlijk wanneer het literatuur betreft. Ik kan mij nu voorstellen dat, het hierboven gestelde in acht genomen, over het volgende gediscussieerd wordt: zijn de schrijvers die zich nu tegen de spellingvereenvaudiging keren, bereid concessies te doen in het belang van het onderwijs. Dat is een zakelijk discussiepunt. Ik wil niet zeggen dat over deze kwestie overeenstemming mogelijk is. Maar via een gesprek over duidelijke geschilpunten, zullen de groepen eerder tot een vergelijk komen dan wanneer zij elkaar met intellectuele argumenten vliegen blijven afvangen. Het gaat namelijk niet om de vliegen maar om de rinocerossen die in beide kampen klaarstaan om voor onvergetelijke opwinding zorg te dragen die zal resulteren in een permanente verstarring van het onderwijs, dat is ook: het literatuuronderwijs. De spellingstrijd is er, op het merendeel der slagvelden, zowel een op het niveau van de eenvoudigen als van de eenvaudigen van geest. | |
4.Verschillende invullers van de V.v.L-enquête zijn ertegen dat de cultuur verandert. Maar die verandert, daar is geen tegenhouden aan. Op grond van hun vasthoudendheid aan het bekende wijzen deze geënquêteerden ook elke spellingverandering af. Verandering is vereenvaudiging. En zo zal door de spellingvereenvaudiging ook de cultuur worden vereenvaudigd. Dat zie je trouwens overal om je heen. Een dergelijke redenering is simplistisch. Toch wordt op dit niveau nogal eens over de spelling gepraat. Het is bekrompen om tegen spellingvereenvaudiging te zijn omdat je tegen verandering in het algemeen bent. Het is bekrompen om tegen verandering in het algemeen te zijn. Het is niet bekrompen om tegen spellingverandering te zijn in het bijzonder. Mits je je verzet met goede argumenten kunt verdedigen. Andersom moeten er ook goede argumenten worden aangevoerd als het erom gaat de spelling te vereenvaudigen. Het is demagogisch tegenstanders van spellingvereenvaudiging in hun schoenen te schuiven dat zij tegen spellingvereenvaudiging zijn omdat zij tegen verandering in het algemeen zijn (en dus van de spelling in het bijzonder). Van bekrompenheid kunnen we pas spreken wanneer verzet tegen verandering gehandhaafd blijft nadat via een deugdelijk onderzoek de overwegende voordelen van die veranderingen zijn aangetoond. In het stadium van het deugdelijke aantonen zijn we nog niet. De voorstanders en de tegenstanders beweren alleen maar. Niet in alle gevallen, maar in de meeste. Dat de vereenvaudigde spelling eenvoudig aan te leren is, wil ik geloven. Maar uit dit voordeel volgt niet onmiddellijk dat een spellingvereenvaudiging nu meteen moet worden ingevoerd. Daarvoor zijn de argumenten die gebruikt worden om aan te tonen dat de spellingvereenvaudiging geen enkele schade zal toebrengen aan het verstaan van schriftelijke teksten (fiction en non-fiction) te zwak. | |
5.Uit het bovenstaande zal duidelijk worden dat ik onderstaande verantwoordingen van de weigering zich bij de ‘aksiegroep spellingvereenvaudiging’ aan te sluiten, niet onderschrijf: ‘Het geringe percentage mensen dat in staat is zich schriftelijk uit te drukken, kan iedere spelling leren. Voor de overigen is de spelling van geen belang.’ ‘Dit is langzamerhand géén cultuur meer! maar een phonetische verkeukenmeidisering.’ Laten we zo zakelijk mogelijk spreken over de spelling. Ook doktersproza als het volgende lijkt me nauwelijks geschikt voor een zinvolle discussie: ‘Het woordbeeld vermagert steeds meer door dergelijke wijzigingen. Er zijn al genoeg amputaties uitgevoerd. Ik denk aan het vroegere mensch, visch | |
[pagina 214]
| |
etc. dat verminkt werd tot mens, vis etc.’ De volgende statements lijken mij echter wel degelijk het bespreken waard: ‘Al te ver gaande wijzigingen doen m.i. afbreuk aan de schoonheid van het geschreven woord. De voordelen voor het onderwijs lijken mij zulks niet geheel waard.’ Esthetiek, jazeker. Maar waarom wordt door de spellingvereenvaudigers dit punt altijd zo achteloos van tafel geveegd? Het lijkt mij voor Kohnstamm heel prettig dat hij zich heeft geamuseerd om de Bijlmermeerspelling van Harry Mulisch. Maar op een gegeven ogenblik ben je toch uitgelachen. Esthetiek is natuurlijk bijzonder ‘elitair’. Maar die stelling alleen zegt nog niets over de juistheid of onjuistheid van het hierboven weergegeven standpunt. Voor sommige groepen is het begrip ‘elitair’ de uitkomst van de ‘evaluatie’. | |
6.Over één ding kunnen voor en tegenstanders van de spellingvereenvaudiging het eens zijn: de voorstellen Pée-Wesselings mogen er nooit doorkomen. Nooit. De spelling van meneer Wesselings is een onding, inconsequent als de pest. Een taalkundige kwispedoor. Moge de heer Wesselings zo oud worden als Methusalem en laat al die tijd zijn spelling niet ingevoerd worden. Basta(ard)! | |
7.Het zijn niet alleen schrijvers en onderwijzers die hun messen hebben geslepen om zich tegen de vereenvaudiging te verzetten. Maar door de aksiegroep van Kohnstamm, de spellingpublikatie van Mulisch en het bestuursstandpunt van de V.v.L. gevolgd door de spellingenquête onder de leden, lijkt het centrum van het slagveld ingenomen door schrijvers en onderwijzers. Het gaat er niet om of dat wel juist is. Het gaat erom dat het verkeerd is en wel degelijk schadelijk voor de cultuur, de overdracht van en de kritiek op die cultuur, wanneer onderwijzers en schrijvers nog meer van elkaar dreigen te vervreemden om die spelling. De term ‘onderwijzer’ bedoel ik niet denigrerend. Ik had degene die onderwijs geeft net zo goed leraar kunnen noemen of docent. Maar niet alle onderwijzers mogen zich docent noemen. Zo liggen de zaken in het onderwijs. Ieder zijn plaats, zelfs al is hij opgeleid op een pedagogische academie in tegenstelling tot zijn collega uit de parallelklas die zijn wijsheid op de kweekschool moest opdoen. Inmiddels is, terwijl ik de vorige zin construeerde, de bewustzijnsindustrie met zijn pasklare snoepgoedprodukten weer iets verder opgerukt. Uit een enquête van Vrij NederlandGa naar eind3. lees ik weer eens, ten overvloede, dat kinderen weinig literatuur lezen en als zij zich al zuchtend over een boek buigen dan is het er een dat mijn generatie ook al las. Weliswaar is de bestsellerlijst uit de late vijftiger en de vroege zestiger jaren een beetje bijgewerkt, het blijft toch een opmerkelijke zaak hoe weinig de literatuurlijsten zich vernieuwen. Of vernieuwd worden? Onder wiens invloed gebeurt dat? De antwoorden van de leraren van de school waar Vrij Nederland zijn onderzoek hield, liegen er niet om. De leraren schrikken van de uitslag van de enquête. Weten ze dan niet eens dat de kinderen (waarschijnlijk zelfs tijdens hun eigen lessen) strips lezen en detectives. Praten ze dan nooit met hun leerlingen? Vragen ze dan nooit wat die leuk vinden aan strips en detectives en meisjesboeken en avonturenromans? Of proberen deze bollebozen voorlichting te geven over het ware, het enige, DE CULTUUR? Nou dan is die voorlichting mislukt. Maar waarschijnlijk beperken ze ook zelf hun verkenningen op het gebied van de Schone Nederlandse letteren tot De avonden en Turks fruit, want ook zelf hebben ze weinig en slecht literatuuronderwijs gehad op de pedagogische kweekschool of op de elitaire universiteit, het nutseminarium of via de schriftelijke cursus Nederlands MO-A. Ik wil graag geloven dat de leraren die nu studeren, of de leraren die zich intensief bemoeien met de VON, de Vereniging voor Onderwijs in het Nederlands, ‘werkelijk taalonderwijs’ willen geven in plaats van lessen in de spelling. Denken ze dan alleen aan het lager onderwijs? In het middelbaar onderwijs wordt nauwelijks les gegeven in het spellen, daar wordt les gegeven in het maken van knullige samenvattingen en in literatuur, nou ja, er zijn | |
[pagina 215]
| |
leraren die hun leerlingen een stukje middelnederlands proza laten voorlezen, waarbij de leerkracht bepaalt of de tekst door de leerling precies zo wordt voorgelezen als in de middeleeuwen gebeurde. Het is eigenlijk nog wonderbaar dat van moderne niet-bestsellerromans 1000 tot 1500 exemplaren verkocht worden. Aan wie eigenlijk? Aan mensen die deze werken hardop voorlezen, om te kijken of ze het net zo kunnen als de schrijver? Ik geloof graag dat de onderwijzers te beginnen bij het lager onderwijs beter willen, en ik weet zelfs dat er in onderwijzerskringen hard wordt gewerkt aan methodes ter vergroting van het taalvermogen. Maar ik heb nog nooit gelezen dat door de onderwijzersorganisaties hierbij schrijvers werden uitgenodigd. Ik kan me voorstellen dat een onderwijzer daar geen behoefte aan heeft. Dat hij meent dat hij het alleen wel kan. Dat hij mensen die zichzelf geleerd hebben hun verbeelding te stimuleren, niet om advies hoeft te vragen. Dat er geen zinvol gesprek mogelijk is met elitaire auteurs die zulke dure boeken schrijven. Maar dat wil nog niet zeggen dat de onderwijzers die zo denken, gelijk hebben. Overigens wil ik de onderwijzers op deze plaats ook nog wel enige lof toezwaaien ter stimulering van hun pogingen te komen tot een ‘verniwt’ onderwijs. Werkelijk, in dat verniwde onderwijs heb ik alle vertrouwen. In een brochure van de VON, uitgegeven ter voorbereiding van een door haar georganiseerd congres over maar liefst de ‘totale onderwijsverniwing’ (niet te verwarren met de totale oorlog), lees ik dat op dit congres de aldaar te vormen ‘gespreksgroepen’ groepies genoemd zullen worden. Wie zoiets weet te verzinnen, om het woord creëren nu voor één keer maar eens niet te gebruiken, staat klaar en is gereed om op onze kindertjes te worden losgelaten om ze de totale kreativitijt bij te brengen. (Misschien ben ik zelf, dit terzijde, wel uitsluitend en alleen in het schrijversvak terechtgekomen omdat mijn onderwijzers mij bij voorkeur Geelmans, Geelkerken of ‘professor Korenbloem’ (inderdaad, die zijn, althans volgens mijn stadsonderwijzer ook geel, hoewel wij altijd zongen over korenbloemen blauw) noemden. Ook de oude rotten in het vak ontbrak het geenszins aan onstuimig creatief talent. Wat hun uitsluitend ontbrak waren de juiste methodes om dat over te brengen. Maar de groepies staan er borg voor dat die in het totaal verniwde onderwijs niet zullen ontbreken.)
Zij die boeken schrijven, en zij die deze boeken lezen, uitleggen, bekritiseren en opzij leggen, hebben uiteindelijk allemaal maar één belang: het voort laten bestaan van de mogelijkheid de cultuur te vernieuwen. Dat kan alleen maar op een juiste manier gebeuren door niet domweg grote delen van de bestaande cultuur overboord te zetten. Het is logisch dat daarbij schrijvers opkomen voor hun positie, vooral als die positie wankel is en nog steeds wankeler wordt, net als de positie van de pers en het totaal verniwde onderwijs. Een aantal schrijvers heeft net op tijd begrepen dat zij het onderwijs niet kunnen missen bij het behartigen van hun belangen, die volgens die schrijvers niet alleen hun eigen belangen zijn. Daarin ligt volgens veel alternatieve onderwijzers hun hovaardij, die gestraft dient te worden. Inmiddels hadden de schrijvers de Stichting Schrijvers op School opgericht en aan het onderwijs aangeboden. In het belang van de schrijvers en in dat van het onderwijs. Daarna hebben die schrijvers deze Stichting vervolmaakt, zodat nu al auteurs als projectleiders gedurende een aantal uren op één school komen om de leraar Nederlands en de leerlingen van advies te dienen en met hen aan een literair project te werken. Maar dat initiatief had ook vanuit het onderwijs kunnen komen. Gelukkig bestaan deze contacten nu. Die moeten niet verloren gaan. Misschien dat er dan nog eens iets verbert bij het ‘werkelijke taalonderwijs’ van nullen die schrikken dat hun leerlingen strips lezen, misschien ook wel omdat hun leraren deze zo minachten. Er zijn ook anderen, die wel bij de tijd zijn. Vooral deze ‘kritische’, vooruitstrevende leraren beijveren zich voor de vereenvaudigde spelling. Maar vinden zij literatuur eigenlijk wel belangrijk? En hadden zij niet eerder met lite- | |
[pagina 216]
| |
ratoren overleg moeten plegen? Of zijn zij van mening dat alleen de voorstanders van spellingvereenvaudiging de ware, dat wil zeggen de waarlijk geëngageerde schrijvers zijn. Daarover wil ik best praten. Ik ben nog niet voldoende vereenvaudigd om te denken dat ik in de wetenschap ben van de laatste waarheid die geen waarhijt is. | |
8.Ik kom er eerlijk voor uit: als schrijver heb ik weinig vertrouwen in het huidige onderwijs. Ik heb wel veel vertrouwen in de potentiële mogelijkheden van onderwijs. Zelfs binnen het huidige systeem zou bij voorbeeld het literatuuronderwijs zorgvuldiger aangepakt kunnen worden. Onderwijs is niet alleen een kwestie van stof, het gaat er voor een belangrijk deel om wat voor leraar die stof onder de aandacht van de leerlingen brengt. Steeds hebben wij in de literaire geschiedenis leraren zien opduiken, Doorenbos bij de Tachtigers, Rob Nieuwenhuis bij een latere generatie, die leerlingen enthousiast maakten voor literatuur. Deze leerlingen zaten dan eens bij uitzondering niet verveeld naar de schoolbel te verlangen maar luisterden en discussieerden en lazen na schooltijd boeken. En gingen daarna soms zelf boeken schrijven. Waarom zijn zo weinig leerlingen enthousiast voor literatuur? Omdat de meeste leraren fantasieloze ambtenaren zijn die hun collegedictaten zorgvuldig koesteren tot aan hun pensioen. Daarnaast mogen we de invloed van schoolbesturen en colleges van curatoren niet onderschatten. Waarom werd indertijd de leraar Bonset van school gestuurd? Omdat hij een verhaal van Campert las in de klas en dat verhaal wekte de woede op van de vader van een leerlinge en deze man bond toen de kat de schoolbel aan. Deze luidde toen hard en doordringend voor de leraar in plaats van voor de vader. Voor zover ik daar zicht op heb, zal er wat de betrokkenheid van de nieuwe lichtingen leraren wat hun vak betreft, wel wat ten goede veranderen. Die zullen waarschijnlijk in ieder geval met hun leerlingen praten. En hoewel de politieke starheid en verstarring van veel kritische leraren mij het ergste doet vrezen, geloof ik toch dat dit de groep is waarmee de schrijvers in contact moeten treden. Omdat in deze groep wordt nagedacht over nieuwe vormen van onderwijs.
Het bovenstaande schreef ik als schrijver die belangen heeft bij een beter literatuuronderwijs. Die daarnaast meent dat dit onderwijs niet alleen in zijn eigen belang is. Als schrijver denk ik dat de spellingproblematiek en de misverstanden en schermutselingen die hier tussen veel schrijvers en onderwijzers uit ontstaan, een diepere achtergrond hebben. Die van het fundamentele misverstand over literaire cultuur en de waarde daarvan. Het misverstand van een volk dat zijn literatuur niet leest. Dat niet wordt voorgelicht over literatuur. Dat niet spreekt over literatuur. Dat zonder behoorlijke voorlichting klakkeloos de mening van enkele smaakmakers (vaak behorend tot de weinige schrijvers die wel gelezen worden) overneemt dat de Nederlandse literatuur niets voorstelt. Dat is een al te gemakkelijk standpunt. De aksiegroep voor spellingvereenvaudiging en de vereniging voor wetenschappelijke spelling, die zich op de wijze van een kermisklant die voor zijn naam ‘professor’ zet, het epitheton ‘wetenschappelijk’ heeft aangemeten: zij hebben er nooit aan gedacht om de schrijvers te raadplegen omdat zij die schrijvers niet kennen, en niet als gesprekspartner erkennen. Wie zijn dat, de schrijvers? Die zijn onderling toch ook verdeeld. Ja natuurlijk. Dat zouden ze ook geweest zijn als de gezamenlijke actiegroepen ze wel om hun mening gevraagd hadden. Toch moeten schrijvers bij het onderwijs en bij het overleg aangaande de moedertaal worden ingeschakeld. (Net als bij voorbeeld de journalisten, ik claim niet het primaat voor de schrijvers.) Maar ik heb weinig hoop dat het gebeurt. De kritische opleider van leraren Helge BonsetGa naar eind4. is van mening dat schrijvers door de verhoogde gerichtheid van literatuur op het medium taal, juist bescheidenheid moeten betrachten wanneer zij spreken namens de gewone taalgebruikers. Bonset gaat uit van de werkelijkheid: gewone taalgebruikers zijn niet tegelijk ook literatuurlezers die juist daarom willen weten wat de schrijvers van wie zij boeken uit de bibliotheek halen om die te lezen, over spellingvereenvaudiging denkt. Als je op deze | |
[pagina 217]
| |
stelling door redeneert, kom je al gauw bij het volgende (hoewel ik dat Bonset niet in zijn schoenen wil schuiven): Omdat de gewone taalgebruikers de boeken van de meeste Nederlanders schrijvers niet lezen, moeten deze schrijvers maar bescheiden zijn en hun bek houden. De literatuur, zowel wat inhoud als taalgebruik betreft, heeft geen invloed op de gewone taalgebruiker en stimuleert hem niet. Zo is het, exact (van het Reve en Ollie B. Bommel natuurlijk uitgezonderd). Voor mij, niet alleen als schrijver, is de breuk tussen het grootste gedeelte van de bestaande literaire cultuur en de niet-gebruikers daarvan, een voor de cultuur schadelijke zaak. Niet alleen voor de bestaande cultuur. Ook voor de cultuur van de toekomst. Nu zijn er vereenvaudigers die dat ook denken. Die vinden dat de leerlingen van basis- tot en met voortgezet onderwijs in contact moeten komen met die geschreven cultuur van hun land. Deze vereenvaudigers zoeken een (en niet: de) oplossing voor dit probleem in de vereenvaudiging van de spelling, waardoor die leerlingen de cultuur beter zullen leren hanteren. Als de tegenstanders aanvoeren dat vereenvaudiging zal leiden tot een nu definitieve breuk met de geschreven cultuur van (dan) het verleden, dan proberen zij niet allereerst deze stelling te weerleggen om daarna hun onderwijsvernieuwende plannen verder te ontwikkelen. Nee, dan roepen zij in koor dat die breuk toch al bestond, omdat grote groepen nog nooit van cultuur gehoord hebben en dus ook niet van de cultuur van het geschreven (literaire) woord. Dat is kwaad met kwaad vergelden. Deze vereenvaudigers denken dat zij hun leerlingen cultureel mondig kunnen maken door intussen onder meer aan het instrumentarium van degenen die via de literatuur deze cultuur voeden, te morrelen. Als zij werkelijk een bestaande breuk willen opheffen, dan moeten ze allereerst eens zorgvuldig gaan onderzoeken of ze die breuk niet definitief maken door hun rigoreuze afstand nemen van de bestaande spelling. Daarna praten we verder. Spellingvereenvaudiging is niet simpelweg een praktische kwestie. De spelling behoort een onderdeel te zijn van een algemeen cultuurbeleid. Ook dat ontbreekt natuurlijk. En intussen doet ieder het zijne en dikke duisternis daalt over het terrein van de strijd.
De klijne waarhijt van de onderwijzers die niks moeten hebben van allerlei zogenaamde elitaire groeperingen, heeft nog een aflevering, waarvan ik de voorfilm al heb laten zien. Ik stelde zojuist dat wij, dat wil zeggen, de Nederlandse schrijvers en allen die met hen sympathiseren, moeten gaan praten met de kritische leraren. Helaas vinden wij juist onder dezen de grootste en gevaarlijkste warhoofden uit het hele onderwijs. Niet allemaal, want anders zouden we helemaal niet hoeven praten, nietwaar. Maar wel een behoorlijk aantal. Het betreft hier voornamelijk de onderwijshervormers die tegelijk de wegberijders van de revolutie zijn, een donkere steeg waar het gemakkelijk uitglijden is over een alternatieve bananeschil. Deze vereenvaudigers interesseren zich niet voor de bestaande literatuur omdat deze een representant is van de oude, elitaire, esthetische boersjwa-kultuur. Dat zou me nog niet eens zoveel kunnen schelen, als deze voorvechters van gelijkheid, broederschap en vrijheid (in deze volgorde, naar de leerstelling van de leraar Paul Offermans) een beetje minder banaal uit de hoek kwamen. Het geval van deze Offermans, die in het openbaar het gevangen zetten van Russische schrijvers op humanitaire gronden verdedigt, is zo langzamerhand bekend genoeg. Maar deze kritische klanken staan niet alleen. In het Krities Onderwijs-Tijdschrift van januari 1972, lees ik hoe een meneer Jacques Balhan te keer gaat tegen de journalist Nico Scheepmaker, die in Moskou in een taxi heeft gereden op kosten van het maandblad Avenue. En dan durft deze Scheepmaker, deze Hopper, het nog op te nemen voor de vervolgde ook al elitaire schrijvers! En wat schrijft Balhan dan? Balhan schrijft dit: ‘Wat is vrijheid in een wereld waar geen gelijkheid is voor iedereen. Eerst moet er voor gelijkheid gevochten worden, pas dan kan men aan een vrije mens, een vrij scheppend wezen gaan denken en werken.’ Bij een andere gelegenheid heb ik al eens geschreven dat deze nieuwe mens, waaraan gewerkt wordt, sprekend op Frankenstein zal lij- | |
[pagina 218]
| |
kenGa naar eind5., maar daar gaat het hier niet om. Het gaat erom dat je (dat wil zeggen: de vaders van Frankenstein) eerst de vrijheid afschaft om die later, als dat dan toevallig zo uitkomt, weer in te stellen. Dat is natuurlijk niet autoritair. En vanzelfsprekend nog minder elitair. (Hoe schrijf je treurig ook weer in de vereenvaudigde spelling?) De groep die ik hier voorstel heeft nog wel een paar andere redenen om de stemmen van vrije schrijvers te laten verstommen dan uit mededogen met de schoolkindertjes die worden opgezadeld met esthetische en elitaire kost. Als vrijheid de vooruitgang belemmert, dan heffen we hem op. De verbinding tussen de literaire elite die zich vermaakt over de ruggen van de arbeiders (niet op de ruggen, want de revolutie is preuts) en de spelling die zo moeilijk is, is gauw gelegd. Zo kan de in spellingskwesties geïnteresseerde in de al genoemde brochure van de kritische logopedist Wim van Oosten het volgende lezen: ‘Ten behoeve van een klein aantal intellektuele Fransen wort de spelling ook in Frankrijk moejluk gehouden (let op de kleine maar suggestieve verdraaiing in deze zin. Jawel hoor, de heersende klassen, dat verwende jongetje uit de marxistische schoolklas, heeft het weer gedaan. - RG). Toevallig hebben die intellektuelen het te zeggen (wat? - RG) en lezen zei nog de literatuur uit de 17e en 18e eeuw, hoewel de steil van de boeken veroudert is (de intellectuelen lezen altijd om de stijl, het genot, de esthetiek. - RG). De gewone man in de straat kan er niets aan doen, hei weet het zelfs niet eens; hei kan geen brieven sgreiven, dat vint de regering wel gemakkeluk (nietwaar? - RG).... Omdat in Frankrijk een hantjevol mensen de oude literatuur willen lezen, moet idereen nu al honderden jaren de oude spelling leren. Persoonluk belang gaat hier voor algemeen belang en dat verdedigt Mulisch! Hoe groter een lant, hoe groter het verzet tegen een spellinghervorming. Maar ook hier zal het regt zegevieren; er wordt aan gewerkt!’ Van dat laatste kunnen we inmiddels zeker zijn. God behoede ons voor woordvoerders van degenen die altijd zeggen dat ze spreken namens een meerderheid. Eindelijk kunnen de lezers van De Telegraaf en deze speciale brigade van de wereldhervormers elkaar hier een hand geven en samen om de boekenbrandstapel dansen. Weliswaar moeten de nieuwe boeken van de ene club in de oude en die van de andere in de zeer vereenvaudigde spelling worden geschreven, en is de ene heilstaat de andere niet, ze zijn het er in naam van de meerderheid over eens dat het maar eens uit moet zijn met dat handjevol mensen dat zich op kosten van anderen bezighoudt met die lang niet eenvaudige literatuur.
Wat de voorstanders betreft: met Kohnstamm zou ik desnoods nog wel kunnen praten, met de hierboven geciteerde warhoofden niet. Iedere taalkundige of sociale duit in het spellingzakje maakt de zaken ingewikkelder. Daarvan kunnen de hardste schreeuwers profiteren. Dus doen we ons best. In zijn bespreking van Mulisch’ boekje zegt Bonset dat ‘het brijn van een in de nieuwe spelling opgevoede lezer mee verandert’. Dat betekent dat dit brijn flexibeler zal worden. En dat zal ook wel. Maar tot welke grens? De schrijver van Mis Mulisch heeft het ook al over een ‘sgreif-paradeis’. Met paradijzen loopt het meestal slecht af. En onze brijnen zijn nog altijd breinen. Laten ze die eerst eens gebruiken voordat ze over veranderingen gaan spreken.
2 maart 1972. |
|