De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Annie Romein-Verschoor
| |
[pagina 205]
| |
Dat onverstand blijkt uit tal van uitspraken. Ik blijf om te beginnen aan dat woord ‘uitspraak’ hangen: er heerst een voortdurende begripsverwarring tussen twee betekenissen van dat woord: persoonlijke of regionale tongval en weergave van geschreven symbolen (lettertekens) in klank, waarbij dan de klank als afgeleid uit die schrifttekens gesteld wordt: Bij voorbeeld: een kind dat ‘hij wort’ leert schrijven, zou daar onvermijdelijk een onbepaalde wijs ‘worten’ uit afleiden. Nee, want dat kind heeft al lang de klank ‘worden’ in zijn bolletje vastgelegd, voor hij zich schriftelijk gaat uitdrukken. Het ten onrecht laten prevaleren van de uitspraak in de zin van letters omzetten in klank leidt tot boekenwijsheid als: ‘het woordbeeld is belangrijker dan de uitspraak’, waarbij dan als gelukkig voorbeeld wordt aangevoerd, dat het dode Latijn zo'n grote waarde had als instrument van kennisoverdracht, waarbij het er niet toe deed hoe het werd uitgesproken. Meent deze geleerde dat alleen het verval van onze beschaving ertoe geleid heeft dat we dit doelmatig internationaal communicatiemiddel dan toch maar hebben afgeschaft of heeft hij zich wel eens rekenschap gegeven van de wanhopige en cultuurremmende worsteling aan de negentiende-eeuwse universiteiten om levende taal en begrippen in de verstarring van een dode taal om te zetten? Misschien heeft hij nog wel ergens een oude series hangen.
Wat moet ik denken van de deskundigheid - en hoe verwerpelijk het ‘specialisme’ ook mag zijn, het gaat hier niet om emotionele reacties maar om deskundigheid - van de schrijver van dit ironische zinnetje: ‘Het kan toevallig zijn, maar juist bij sommige talen die als internationaal medium van geringe betekenis zijn, zoals het Noors en het Nederlands, wordt naar hartelust aan de spelling geknutseld - een allergezelligste vrijetijdsbesteding’. Ik voel me niet geroepen hier over welke spelling ook een oordeel uit te spreken, hoogstens over de wijze waarop en de argumenten waarmee erover geharreward wordt. Mag ik alleen voorzichtig als mening van een leek naar voren brengen, dat men in Noorwegen nog altijd worstelt met de problemen van een volk dat eeuwen lang een van buiten opgelegde, aanverwante cultuurtaal had en als het ware daaronder een aantal in hun dalen afgesloten dialecten, waaruit ze een eigen ‘algemeen beschaafd’ met een eigen spelling hebben moeten ontwikkelen. Kan dat misschien iets met hun geknutsel aan de spelling te maken hebben?
Maar het bontst maken het niet eens de ingezonden stukjes-schrijvers, die voor eigen verantwoording hun wijsheden uitdragen. In het Handelsblad- N.R.C. komt een redactionele stem aan het woord: mevrouw L.v.d.Beugel, die van iedere uitspraak vóór welke vernieuwing van de spelling dan ook al ‘fysiek misselijk wordt als van een kroket die mijn spijsvertering in de war brengt’. De gebruikelijke emotionele toon die je al schichtig maakt. ‘Als ik het goed begrijp,’ schrijft ze, want ze wil het liever niet begrijpen, ‘wil men het alle kindertjes makkelijk maken.’ Ik vraag me af: is dat een schande of een verderfelijke pedagogische opvatting? Gebruikt mevrouw V.d.B. niet ieder beschikbaar werktuig om het zich gemakkelijk te maken: wast zij met wasbord en tobbe, gaat zij lopende of met een ezelwagen naar Parijs? Vindt zij haar tuinman een luilak, omdat hij met een grasroller werkt en niet haar borduurschaartje te leen vraagt? ‘Ik vraag me af waar men, wanneer de spelling zo wordt, dat niemand meer kans heeft een fout te maken, met zijn beoordeling blijft over iemands prestaties.’ Ik vraag me af: moeten we vallen zetten om iemands prestaties te beoordelen? En welke prestaties. Mevrouw V.d.B. spelt blijkbaar nauwkeuriger dan ze formuleert, maar ze zal wel culturele prestaties bedoelen. Of gaat het om ‘beschavingsnormen’ als op het randje van je stoel zitten met de knietjes bij elkaar en met twee woorden spreken, die onmiddellijk verraden of iemand uit ‘een ander milieu’ komt, evenals de tongval van cultuurdragers als A. Verwey en John Rädecker. Neem eens aan dat Shakespeare, Goethe of Tolstoij ook een beetje leesblind waren geweest (de laatste liet zijn manuscripten altijd door zijn vrouw overschrijven, dat lijkt me al verdacht), zouden we daarmee radeloos staan tegenover het aflezen van | |
[pagina 206]
| |
hun cultureel peil? Het is toch maar toeval, dat Zernike ook een begaafd instrumentmaker was en we vragen ook niet of Le Corbusier wel langs een rechte lijn kon zagen? ‘Bij wie’, vraagt Mevrouw V.d.B. ten slotte mistroostig, ‘ontstond die dringende behoefte aan die nieuwe, die onpasselijk makende spelling.’ Men krijgt de neiging te denken: ‘misschien wel bij de domme kindertjes zelf.’ Ik vraag me af: zouden het misschien de nazaten zijn van die andere kindertjes die zo'n kleine duizend jaar geleden hun ouders en schoolmeesters ongetwijfeld hebben gedwongen van de monumentale Romeinse cijfers over te gaan op de Arabische, waar je zo lekker lui mee kon rekenen? Laat mevrouw V.d.B. maar eens proberen een fijne, lange staartdeling met Romeinse cijfers te maken! - Taal is klank en het vastleggen ervan in een schriftbeeld blijft altijd een onvolmaakte benadering. Het schrift is een van de middelen van menselijke communicatie en door zijn uitbreiding in tijd en ruimte een zeer belangrijk middel. Maar het mist de modulaties, de klankkleur, de forto's en diminuendo's van de menselijke stem, de expressiemogelijkheden van ander menselijk verkeer: lichamelijk contact gebaren, blikken, geur afgeven. Daarom wordt voor mij de zaak op zijn kop gezet in de volgende zin van K.L. Poll: ‘Lezen is een beter middel om te leren schrijven dan luisteren naar eigen of andermans al dan niet gebrekkige, al dan niet slordige uitspraak’ (cursivering toegevoegd). De klank is primair, niet de letter en daarom ook heeft dezelfde schrijver het mijns inziens mis als hij meent dat een kind ‘het peil rees’ en de zwerver reisde leer onder- |
|