De Gids. Jaargang 135(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Foel Aos Vier gedichten Nooit Had Tantalus een haakje gehad of een ijzeren draadje. Was Vespucci meubelmaker geweest of een neushoorn. Had het harder geregend toen jij gebaard werd, zuster of broer. Was het oogwit zwart bij dag en nacht, int heet middaguur. Was Europa's hemd niet opgetild door oude aardbevingen. Stond onder vleugelslag van engelen niet Made in Hong-Kong. Nooit deze regels, broer of zuster; nooit deze regels. Altijd Altijd de verweekte kalfshersenen van de regen als het gezijk van een oude dichter die de sloot niet inklimt. Altijd de losse draadjes van machientjes en de kloterige plons van raketten (plas-plas) in dezelfde verrotte zee. Altijd de afdruk van voetstappen in sneeuw of modder, & de herfst die zijn grijnzend smoelwerk uit de groene boom steekt. & altijd Celsius met de koude kwikzak in de maand januari als de steden huilen: Haal ons van de landkaarten moedertje. Altijd dezelfde klaagzangen om dezelfde schurftige wereld, altijd dezelfde slechte dichters terwijl de goeden ondergespit zijn en ah! ah! owee! altijd dezelfde droevige opeenvolging van gezichten en gezangen op de stenen akkers en op die van zand. [pagina 49] [p. 49] Het Lied van de revolutie Het varken is op de ladder geklommen weliswaar op zijn kop, toch doodgemoedereerd en zingt ons toe, losjes opengelegd als een landweg; ja, druppel voor druppel zich legend in de donkerblauwe emmer toont hij de gletsjer van zijn speklaag zijn wondere inwendige sneeuw, zo diep, zijn bergbeklimmersinnerlijk. Hij is uitgestrekt als het oude Pruisen. Een opgehangen stormwind, die zijn zes mooiste bloedigste ribben tokkelt en slaat, en een klok van vlees die de tijd uitsnikt. Sterren verbleken bij de zang van 't varken! Vanzelf vallen je, hurkend voor 't varken, oude balladen in, liederen van Jessenin blues uit boomgaarden in Memphis en ach, snikken uit voorgoed gekiste wijnjaren. De maag van de katachtige slachter die achter de leistenen drempel zich Grieks en springend bedrinkt weegt ruim 100 pond: schoon aan de keel. Maar het varken zingt, volle magen ten spijt, de muur is zijn plein. Hoor hoe zijn rose stem de staart van katten splijt: mijn rijpheid zingt hij, nadert; einde van ongelijkheid in zicht, de tafels gereed. Dat flessen zich openen voor mijn nieuw halleluja! Van grote blijdschap zingt hij zing ik. De hemel van de varkens ga ik binnen, de poort die rookt, met rode grendels. Broeders, vierbenigen, en jullie oneetbaren! Van deze ladder stap ik deinend over op kostbare trapezes van mijn meesters, ik zal gedachten drijven, ik, metamorfose! Vaarwel houten ladder, nooit kom ik terug. De boomgaard en de bittere stal die ik verdroeg zullen herinnering zijn en weldra nog minder. Vierpotig ondergaand keer ik tweebenig weer, boomgaarden vertrappelend, de varkens knechtend! [pagina 50] [p. 50] Elegie van de varkens voor de slachter R. Waskowsky Er is zoiets droefs in de wijze ogen van varkens dat zij wel profeten lijken voor de slachttijd Hun slagtanden uitgerukt als zij op de lopende band het moederlijf uittrekken, exodus uit heet Egypte, de rode zee door van hun verlossing, stro tegemoet en de messenrijke afgodsbeelden van de mens Soms staat er één, een oude beer onder de oude boom van de kennis; oud uitstervend appelras, doodstil en kijkt naar de wind op de horizon, door inzicht blinder dan van nature bijna. Bijna zie je, in de bruidachtige herfstsluiers in de lispelende wind, de kruidigheid, de gedachten- wolk op zijn topzware kop: Gestreept rende ik, ever eenmaal, en wat ben ik nu! O jammer van de getemde varkens, zij zijn de dichters onder de dieren melankoliek en van weinig nut totdat aan de muur afgebrand, hun speklaag openklapt als een elegie. Vorige Volgende