De Gids. Jaargang 135
(1972)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Sybren Polet
| |
[pagina 19]
| |
De zwarte officier doet één stap terug. Lucresia en Aurora naar voren.
Lucresia en Aurora:
Meester, zellen wij slaag krijgen? Wij hebben geen kwaad gedaan. Directeur:
Heb je geen kwaad gedaan! Ik zou jou wijzen met de zweep wat kwaad dat jelui gedaan hebt. Als ik opsta moet de koffie dan niet klaar zijn? Doet jouw zweep los, officier.
De zwarte officier heft zijn zweep en bevriest. Aurora kronkelt onder het versterkte geluid van zweepslagen. De directeur knalt ook een paar maal met zijn eigen zweep.
Aurora:
Dank je Meester, het is genoeg geslagen. Spreker:
Het was de gewoonte dat een slaaf zijn meester bedankte voor de slagen die hij ontving. Aurora:
O god, ik zal 't niet weer doen. Directeur:
Sla duivel, dat de hele huid breekt. Aurora:
Dank je Meester, laat het nu reis passeren, ik zal op een ander tijd beter oppassen. Directeur:
Bassia, sla die andere meid en geef haar meer dan de eerste, anders zal jou de duivel de nek breken.
De zwarte officier draait zich naar Lucresia, heft zijn arm en bevriest. Geluid van zweepslagen. Lucresia kronkelt.
Ondertussen stelt zich een groep slaven op achter de buy. Directeur:
Ga naar de keuken.
Aurora doet een paar stappen achteruit, Lucresia voegt zich bij de andere groep slaven.
Jongen:
Meester, daar is Kiejo met de zieke slaven. Directeur:
Wat willen die duivels? Koridon (doet een stap naar voren):
Meester, ik heb de hele nacht de koorts gehad. Directeur:
Kiejo, geef de fles en doet een beetje van dat starke goed in de kallebas en ga dan weer naar jouw werk.
Koridon doet een stap achteruit.
De directeur staat op en bekijkt de slaven. Directeur:
En wat scheelt jou? Fortuin:
Meester, mijn buik doet zo zeer. Directeur:
Doet jouw buik zeer, luie hond. Geeft hem zestig zweepslagen, officier. Als je nog reis weer komt zal ik u aan 't touw zetten.
De Bassia naar Fortuin: linkerbeen gebogen, rechterbeen gestrekt; hij heft zijn zweep en bevriest. Het geluid van zweepslagen, eerst even hard, dan zachter, terwijl de directeur voortgaat.
Directeur:
Hoe sta jij zo, net of je dood bint. Mingo:
Meester, mijn hoofd doet zeer. Directeur:
Jongen, bin je gek? Doet je hoofd zeer? Je gat zal je zeer doen. (Tegen de buy) Kali da bassia en laat hij Mingo een Spaanse Bok geven. Spreker:
Een Spaanse Bok geschiedt met dunne tenen op de blote billen, totdat de lappen daar af vallen.
De buy doet een stap in de richting van de bassia, die zijn arm laat zakken en zich naar Mingo draait, respectievelijk op hem toeloopt. Het geluid van zweepslagen blijft ondertussen doorgaan.
Mingo:
Meester, waarom zel je mijn een Spaanse Bok geven. Als iemand ziek is moet hij dan niet bij zijn Meester komen? Wat zullen wij anders doen? Directeur:
Heb je nog wat te zeggen? (Tegen de zwarte officier) Neem reis wat tammerijnstokken en geef Mingo een Spaanse Bok.
De zwarte officier knikt kort. Loopt met Mingo naar een plek enigszins afzijds van de groep. Het geluid van striemende twijgen, nadat de zwarte officier zijn arm heeft opgeheven.
Mingo krimpt in elkaar, steeds verder, hoofd tussen schouders, wankelt en valt neer; de directeur vervolgt ondertussen de controle. Directeur:
Wat wil jij hebben? Lucresia:
Meester, mijn hart doet zo zeer. Directeur:
Als je vannacht bij mijn komt, zal ik maken dat je hart niet meer zeer zal doen. (Roept) Aurora, geef vanmiddag aan Lucresia een beetje lekkere soepe. Aurora:
Het is goed Meester.
Zwarte officier naar directeur.
Zwarte officier:
Meester, ik heb Mingo een Spaanse Bok gegeven. Onder het slaan kreeg hij een flauwte en daar bleef hij in dood. Directeur:
Dat is niemendal. Nou kan ik zweren bij God dat hij aan pijn in 't hoofd gestorven is. Graaft aanstonds een gat en stopt hem erin, dat hij uit mijn ogen komt. | |
[pagina 20]
| |
De zwarte officier doet een of twee stappen bij hem vandaan of achteruit. Mingo staat op.
Directeur:
Kiejo, geef die mercurium en de andere pillen en legt op dat zeer een beetje vitriool en maak dat ze heen gaan.
Kiejo met de andere negerslaven onmiddellijk, zij het langzaam en met slepende voeten, naar een plek verder op het toneel, waar ze zich opstellen en bevriezen.
Directeur:
Jongen, geef mijn een soopje, ik ben al moe. (Mi weri alreddi.)
De Jongen naar de directeur; buigt.
Directeur:
Blaas de horen en laten de meiden het morgenontbijt opdienen.
De Jongen doet een stap bij de directeur vandaan, respectievelijk achteruit. Er klinkt hoorngeschal. Aurora naar de directeur.
Aurora:
Meester, het eten is klaar. Directeur:
Roep de blanke officier.
Aurora terug naar haar vorige plek. Een aantal negers vormt een tafel (twee op handen en voeten, de ruggen gestrekt, de hoofden of schouders tegen elkaar) en twee stoelen of rugloze zetels.
De blanke officier verlaat de plek waar hij stond voor het plantage-decor of tussen de coulissen en neemt plaats aan tafel tegenover de directeur.
Directeur:
Hendrik, neemt die geroosterde vis en eet je buik vol, doch ik wenste wel dat je wat beter naar je werk keek. Je hebt een (te) goed hart voor de zwarten, daarom willen zij niet genoeg werk doen. Blanke officier:
Mijnheer, hoe wil je dat ik met haar doen zal? Directeur:
Vraag je zo een gekke zaak? Je moest meer slaan als je doet, dat wil ik hebben. Blanke officier:
Hoe zal ik iemand slaan die geen kwaad doet? Directeur:
Als ik het hebben wil, dan moet je slaan. Blanke officier:
Ik wil niet slaan voor niemendal, dat doen ik nooit. Directeur:
Jou kwaaie blanke officier, wat denk je wel, ik geloof dat jij een beste maat van haarlui bint. Blanke officier:
Gij moet mij niet schelden, ik ben geen neger van jou. Spreker:
De blanke officier geeft te kennen dat hij geen lijfeigen is. Directeur:
Ga naar jouw kamer, ik wil je niet meer spreken. Blanke officier:
Het is goed. Als gij gedaan hebt met eten, dan wens ik dat je de maaltijd wel bekommen mag. Directeur:
Jou ook. Ga op je tijd naar het veld.
De blanke officier staat op en stelt zich elders op het toneel op (waar aanstonds de denkbeeldige plantage zich zal bevinden). Als ook de directeur opstaat verheffen de stoel- en tafelslaven zich achter hem.
Directeur (tegen de buy):
Jongen, laat ze het eten wegnemen en roep de jager.
De buy doet een of twee stappen in de richting van de Jager. Deze treedt naar voren.
Jager:
Meester, wat belieft gij? Directeur:
Ga naar het bos en jaag mijn een lekker wild. Jager:
Heel goed Meester.
De Jager treedt terug. De keukenslavin naar voren.
Princes:
Meester, wat blief je te eten vanmiddag? Directeur:
Kookt een ham en doodt twee vogels en kookt daarvan een lekkere soepe. De vogels moet je met enige rijpe bananen braden. En neemt wat snijbonen uit de tuin en wat sla en een beetje boontjes en maakt dat het eten lekker is, of anders zo kom je aan het touw.
Princes doet een paar stappen achterwaarts.
Directeur:
Jongen, geeft mijn stok, ik ga naar de plantasie. Pak de parasol en zeg tegen de meiden dat ze wèl naar het huis kijken.
Er wordt hem een stok aangereikt of hij gebruikt zijn zweep als stok.
De directeur begeeft zich naar de ‘plantage’ voor op het toneel, terwijl de buy een denkbeeldige of werkelijke parasol boven zijn hoofd houdt. De plantagelaan wordt gevormd door negerslaven, die de laan verlengen als de directeur hen gepasseerd is. Na als boom of plant gefungeerd te hebben stellen ze zich op op het veld, sommigen | |
[pagina 21]
| |
gebukt of gehurkt. Aan het einde van de laan staat de zwarte en iets verderop de blanke officier.
Directeur:
Officier, ik heb daar op het middenpad gelopen en gezien dat ze zo menige bos bananen gestolen hebben. God straft mij, als ik de dief krijg zal ik hem zoveel geven dat hij zijn leven lang aan mij denken zal. Zwarte officier:
Meester, ik weet niet wie dat kwaad gedaan heeft. Directeur:
Jij blanke officier, weet jij 't ook niet? Blanke officier:
Hoe zal ik het weten. Maar ik wil u wel zeggen als u niet kwaad wordt hoe dat het komt. Directeur:
Weet jij het te zeggen, spreek. Blanke officier:
De negers moeten alle dagen hard werken en zij hebben geen eten genoeg op de plantasie. Mijn Heer, maak dat ze meer eten krijgen, dan zellen zij niet stelen en meer werken als zij gedaan hebben. Directeur:
Wat denk jij (wel)? Ben jij de Meester van de plantasie? Ik geloof dat jij wou dat ik die zwarte duivels een stoel gaf om op te zitten. Als jij directeur wordt, dan zal jij geloof ik een halve broer van haar wezen. Zeg mijn reis hoe 't komt dat die meiden zo achteruit blijven met haar zij. Heb je geen zweep? Blanke officier:
Als ik meer slagen geef zellen zij helemaal ziek worden. De vrouwen die in de kraam moeten kennen niet zo werken als de anderen, zo komt het. Directeur:
Hoe is dat? Als ik spreek van werk, dan heb je altijd wat weerom te zeggen. Als ik wat zeg van het werk officier, dan moet jij zeggen dat het goed is, al was het contrarie. Maak dat ze de sloot ter deeg schoon maken en halen de wortels wel uit de grond. Blanke officier:
Het is goed mijn Heer. Directeur:
Jongen, geeft mij mijn snaphaan, gauw, daar is een konijn.
Hij legt aan met zijn stok of zweep. Er klinkt een schot.
Directeur:
Hij is geraakt. Haal hem. Laat reis zien waar ik hem geraakt heb. Jongen (zonder zich van zijn plaats te bewegen toont een denkbeeldig konijn):
Meester, gij hebt hem recht in zijn buik geschoten. Directeur:
Het is goed. Wij gaan naar huis. Ga naar de keuken en laten de vrouwlui het konijn wel schoon maken.
In snel tempo: de buy reikt de al of niet denkbeeldige parasol over aan een andere negerslaaf en stelt zich op waar de directeur aanstonds weer zal gaan zitten; de werkslaven formeren weer een laan en even later een tweetal weer een stoel.
De directeur wandelt terug en neemt plaats op de stoel, strekt zijn benen. Directeur:
Trek mijn schoenen uit, buy, en geef mij een soopje.
De buy knielt neer zonder zijn schoenen uit te trekken en staat weer op.
Directeur:
Laten ze de hoorn blazen en keer de zandloper om.
Er klinkt een hoornsignaal. De negers drommen samen.
Directeur:
Steek mij nu een pijp tabak op, Jongen.
De jongen buigt.
Jongen:
Meester, daar is de pijp en de negers zijn thuis gekomen.
De directeur staat op en loopt op een van de negers toe.
Directeur (tegen Filida):
Hoe komt 't dat het mandje niet vol is met koffie? - Officier doe je zweep los en sla der helder op.
De directeur staat op en loopt op een van de van zweepslagen.
Filida:
Meester, genade, genade; de koffie is overal nog niet rijp. Directeur:
Laat het nog reis gebeuren, dan zellen je billen rijp wezen. Gooi die twintig manden op een hoop. Directeur:
Joe Kato, hoe komt 't dat je de koffie zo ongelijk plukt? De helft is niet rijp. Kato:
Meester, mijn handen binnen gebrekkelijk. Directeur:
Bassia, geef Kato wat voor haar billen. | |
[pagina 22]
| |
De slavin ontbloot metterdaad haar billen, die zwart zijn en buigt zich voorover. De officier maakt dit keer misschien slabewegingen of bevriest.
Het geluid van zweepslagen dat even minder is geweest wordt weer sterker.
Kato:
Dank je Meester, het is genoeg; mijn billen binnen al stukkend. Genade, genade, ik zal beter toezien. Directeur:
Bassia, keer haar reis om, op de andere bil ook wat. Kato:
Meester, danke jou, ik zal het niet weer doen. Directeur:
Officier, sla deur.
De officier gaat nog even door. De directeur maakt zelf ook slabewegingen in de lucht.
Directeur:
Officier, hou op, laat ze naar huis gaan.
De zwarte officier stopt. Kato richt zich op, wankelt.
Zwarte officier:
Meester, dat vrouwspersoon kan niet lopen, haar billen binnen stukkend. Directeur:
Als zij het nog reis doet zal ik haar kapot maken.
Filida strompelt weg met de zwarte officier. De directeur neemt weer plaats in de stoel. De andere slaven stellen zich elders op.
Directeur:
Jongen, laat ze de tafel dekken en roep de blanke officier om te spijzen. En geef mij eerst nog een mondje vol.
De Jongen buigt en gaat op een paar passen van hem af staan en bevriest. Ook de directeur bevriest. (Eventueel hebben twee slaven een - lege - tafel gevormd.) Korte stilte. Het wordt een schaduw donkerder op het toneel.
Dan klinkt het geluid van brekend aardewerk. De directeur komt weer tot leven, veert op. Directeur:
Jongen, wat valt daar achter? Jongen:
Meester, ik vrees het te zeggen. Directeur:
Zeg aanstonds, anders zal ik jou de hals breken, dat zweer ik u. Jongen:
Meester, Aurora ging naar de keuken en haar voet struikelde. Zo liet ze het bord vallen, het vlees viel op de grond in de vuiligheid. Directeur:
Wat denkt zij wel. Dat vrouwmens is zo dom in haar hoofd als een koe; ik zal haar voorgoed betalen. - Zeg tegen de bassia dat hij Aurora vastbindt en haar een Spaanse Bok geeft.
Hij geeft een paar zweepslagen in de lucht.
Roept:
En zegt dat hij mij in plaats van Aurora Filida stuurt om het huiswerk te doen.
De Jongen doet een of twee passen. Filida naar voren.
Filida:
Meester, hier ben ik. De officier stuurt mijn om het keukenwerk te doen. Directeur:
Filida, de officier heeft u niet wel beduid. Ik wil dat je een huismeid wordt in plaats van Aurora. Filida:
Meester, dat werk verstaan ik niet. Directeur:
Ik zal je dat werk wel wijzen, het is niet kwaad. De meiden in het huis hebben het altijd beter als in de grond, zij eten lekker en zij slapen bij mijn; is dat geen goeie zaak? Filida:
Meester, daar ben ik geen liefhebster van, ik heb een man. Directeur:
Jou zwarte duivel, zeg je neen? Maak niet dat ik kwaad word, of ik geef jou en je man een Spaanse Bok. Ga aanstonds naar jouw werk en kom vannacht bij mijn of ik zweer dat ik u de kop zal breken. Filida:
Heer Meester, zulks kan ik niet doen, want als mijn man dat hoorden, zou hij zichzelf van kant maken; hij is een Kormantijnse neger. Spreker:
Een Kormantijnse neger is een slaaf die zich dood zou werken dag en nacht; zo hij onschuldig geslagen wordt, verhangt hij zichzelf. Directeur:
Hoe fassi! Is je man koning over jou? Als hij maar een mond opendoet, zal ik het hem met de zweep verleren. En daarom, doe zo likki mi takki, of anders zal het kwaad op uw kop uitvallen. Ga heen! Goe we!
Filida trekt zich terug.
Opnieuw korte stilte. Het wordt donkerder. (De tafel staat op.) Directeur:
Jongen, snuit de kaars, ik ga slapen. Als de zon opkomt moet je mijn roepen.
De directeur staat op en legt zich te slapen in de slaapkamer, waar de zijkanten van het bed gevormd worden door twee negerslaven en het hoofdkussen door een opgerolde slavin.
Filida naar de buy, die is blijven staan. | |
[pagina 23]
| |
Filida:
Kleine Jongen, slaapt onze Meester al? Jongen:
Ja, hij is al lang naar zijn kamer gegaan.
Filida naar de ‘slaapkamer’ van de directeur, waar ze voor de ‘deur’ blijft staan.
Directeur:
Wie is daar aan mijn kooi? Filida:
Ik, Filida, kom bij je Meester. Directeur:
Dat is goed. Ga hier maar op die mat liggen.
Filida gaat naast hem, dat wil zeggen naast de negerslaaf liggen. Het toneel wordt nog iets donkerder. Korte stilte.
Dan staat Filida op en gaat terug naar waar ze stond. Spoedig wordt het weer licht. Lucresia naar de Jongen. Lucresia:
De zon komt op. Jongen, waarom roep je de Meester niet? Jongen:
(naar de directeur): De zon komt op Meester. Directeur:
Heel goed Jongen. A bon buy.
De directeur staat op. De Jongen blijft bij hem staan.
Jongen:
Meester, daar is water om uw aangezicht te wassen.
De Jongen buigt even en houdt hem in hetzelfde gebaar met open handen een denkbeeldige schaal water voor.
De directeur naar zijn stoel die zich opnieuw vormt. De bednegers overeind. De buy stelt zich op in de buurt van de directeur. De blanke officier naar voren, met achter hem aan de neger Diki. Blanke officier:
Goede morgen, mijnheer. Ik heb bij het tellen gezien dat daar een neger mankeerde die niet op zijn werk was. Het is die Kormantijnse neger. Diki; hij zeit dat hij niet meer werken wil. Directeur (tegen Diki, die naar voren treedt):
Om wat reden wil je niet werken? Diki:
Meester, ik heb de hele nacht de koorts gehad tot nu toe. Directeur:
Als je de koorts hebt gehad, waarom kom je dan niet bij mijn? Ik zal je wijzen wat de koorts is. Hendrik, bind die neger met een touw aan de balk in de koffieloods en geef hem reis honderd zweepslagen.
Diki wordt meegevoerd door de blanke officier naar elders op het toneel. De officier heft zijn zweep en bevriest. Geluid van harde zweepslagen.
De directeur kijkt vanuit zijn stoel onbewogen naar het tafreel. Diki krimpt ineen onder het geluid van de slagen. Diki (tegen de blanke officier):
Dank je Meester, goeie Meester. Ik zal sterven. O God! de directeur het mijn vrouw met geweld in zijn macht gekregen en met geweld heeft hij bij haar geslapen. Een neger:
O God! Hou op Meester Hendrik, de neger sterft. Blanke officier:
Hoe sterft hij? Neger:
Zie je niet dat hij zijn tong dubbeld in zijn keel slaat? Hij is alreeds dood.
Diki wankelt en zakt ineen.
Blanke officier (verontschuldigend):
Wat moet ik doen? De directeur van joului wil hebben dat ik hem zoveel slagen geef. Neger:
Ga heen Meester Hendrik en zeg het hem.
Blanke officier naar directeur. De zweepslagen blijven nog doorklinken.
Blanke officier:
Mijnheer, ik heb volgens uw order die neger honderd zweepslagen willen geven en onder het slaan begon hij te schreien dat gij hem met geweld zijn wijf ontnomen had en uit disperatie sloeg hij zijn tong dubbeld in zijn keel en bleef dood aan het touw eer ik het zag. Directeur:
Dat is niemendal. Zeg aan de paardenknecht dat hij een paard neemt en bindt een touw aan zijn poot en sleept hem zo naar het graf en gooit de duivel daarin. Zo zal ik ze begraven laten, die haar zelf kapot maken. Blanke officier:
Heel goed mijnheer.
Blanke officier naar voorgaande plek. Diki staat op.
Directeur:
Jongen, wie huilt daarachter zo? Jongen:
Meester, het is Filida; zij huilt over de dood van haar man. Directeur:
Roep Filida reis.
De Jongen doet een of twee passen. Filida naar de directeur.
Filida:
Hier ben ik Meester. Directeur:
Waarom schrei je zo? Filida:
Heer Meester, hoe kan je mijn zulks vragen. Jij laat mijn man dood slaan en laat hem begraven als een misdadiger die op een hord | |
[pagina 24]
| |
gesleept wordt. Mocht hij niet door mensen begraven worden? Kan ik zulks met goeie ogen aanzien? Directeur:
Praat jij nog dat jij dat met geen goeie ogen kan aanzien! Doe jouw mond nog reis open, zo zal ik jou net zo betalen als jou man, hoor je dat! Joe jerri! (Slaat met zijn zweep in de lucht.) Spreker:
De meid raakt hem aan zijn conscientie, omdat zij hem de waarheid zeit. Filida:
Meester, ik kan niet zwijgen. Jij hebt mijn te veel kwaad gedaan, mijn man doodgeslagen, enkel uit oorzaak om mijn tot uw hoer te houwen.
Ze loopt huilend weg.
Directeur (kwaad):
Jongen, loop zo hard als je kan en roep de bassia! Laat hem aanstonds komen.
De Jongen naar de zwarte officier, die hem na een paar stappen al passeert.
De Jongen blijft weg. Zwarte officier:
Meester, roep je mijn? Directeur:
Haal mij immediaat Filida. Ik zal haar betaald zetten dat zij mij kwaad bescheid geeft. (Hij slaat met de zweep in de lucht.)
Zwarte officier doet een stap achteruit en weer naar voren.
Zwarte officier:
Meester, ik heb overal gekeken en ik kan haar niet vinden. Maar ik ben een jongen tegengekomen, die had haar gezien. Ze liep in het bos zo hard ze kon. Ik heb overal in het bos gekeken of ik ook voetstappen zag, maar ik zag niemendal. Directeur:
Heel wel, jij bedriegt mijn. Zeg liever dat je haar niet vinden wilt. Zwarte officier:
Meester, ik zweer u bij God dat ik haar niet gezien heb. Spreker:
De officier wil haar niet krijgen om de onrechtvaardigheid. Directeur:
Ga naar de plantasie en maak dat ze dat stuk land gauw gedaan krijgen.
De zwarte officier terug. De directeur slaat machteloos met zijn zweep in de lucht.
Hij staat op. De twee stoelnegers staan eveneens op en gaan naar de andere slaven die zich om de bassia verzamelen. Het licht dooft langzaam, terwijl de volgende scène in de hoek oplicht. De directeur blijft staan kijken; eventueel wordt zijn gezicht door een straal verlicht, zodat het nog witter lijkt dan het is. Zwarte officier:
Waar bin jelui? Het is tijd om te begraven. Doe het linnen in de kist.
De kist, eventueel voorgesteld door een slaaf, wordt aangedragen en even later op de schouders genomen.
Zwarte officier:
Die de overledene nog zien wil, die moet komen.
Er klinkt een laag, donker gezoem.
Wij zellen de kist toedoen. Da tem, da tem! (Het is tijd, het is tijd!) Negerin:
Genacht zuster, goede reis. En zeg tegen al die jou tegenkomen van ons gedag. Maak dat je de reis gauw aflegt. Ik ben naamziek van jou. Nogmaals, genacht, God zal u helpen. Spreker (zacht):
Nem ziki - naamziek. Een foute vertaling voor bloedverwant, familielid. Zwarte officier:
Doe de kist toe. Laat ons gaan en neemt met jou zessen de kist op. Waar zijn al de negers en negerinnen? Loop jelui bij hopen achter het lijk en de huilders vooruit. En vergeet jelui niemendal. Kom; loopt voort! Kongo, kongo! Zangers:
Zo brengen wij onze doden weg, mi jan do. Wij zijn inwendig bedroefd dat gij ons verlaat. In de andere maand zellen wij jou water brengen voor uw dorst. O mi jan do. // Da zo wi jarri didde zomma go, mi jan do. Wi zarri fo joe, alle da joe go lassi zo. Na tra moen wi za troy watere moffe gi joe joe no dry. Trokke man lassi. O mijan do, o mi jan do.
De kist wordt weggedragen van het donkerder wordende toneel. De Spreker sluit zich bij de stoet aan.
Het witte gezicht van de directeur. Deze blijft nog even staan en loopt dan traag naar de deur of verlaat na de stoet het toneel. Zangers:
O mi jan do, o mi jan do. |
|