De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 677]
| |
Amsterdam als ontwikkelingsland
| |
[pagina 678]
| |
[Commentaar]Aan publieke werken ITelkens weer gebeurt het dat een kind, terwijl het op straat aan het spelen is, door een auto wordt doodgereden; meestal voor de school of vlak bij huis. Kinderen rennen nu eenmaal in hun spel de rijweg op, halen toeren uit met fietsen en autopeds en steken de straat over zonder goed uit te kijken. Als het al onmogelijk blijkt om automobilisten voldoende voorzichtigheid aan te leren, zal het wel nooit helemaal lukken om kinderen van hun onbezonnenheid af te helpen. Als mensen dus niet genoeg kunnen veranderen, moet er iets gedaan worden aan hun omgeving; en heel wat meer dan alleen wat in dit voorstel is vervat. | |
[pagina 679]
| |
v.d.B.: Je zou kunnen zeggen, er zijn een aantal fundamentele menselijke behoeften, die wel in hun vorm cultureel bepaald zijn maar naar hun aard universeel zijn, zoals voedsel en huisvesting. Voedsel is hier nu wel geregeld. Maar ons produktie- en verdelingssysteem is niet in staat de wereldbevolking afdoende te voeden en het wordt nu ook duidelijk dat ons produktiesysteem zelfs in het rijke Nederland niet in staat is om mensen in de grote steden behoorlijk te huisvesten. Zie je dat ook als structureel bepaald door de afhankelijkheidssituatie waarin zich een stad als Amsterdam bevindt?
M.E.: In de huisvesting manifesteert die zich het scherpst. Ik geloof inderdaad dat het erg wezenlijk is voor een produktiesysteem, dat niet is gebaseerd op de collectieve behoeften van een samenleving maar op maximale opbrengsten en op de eigen interne continuiteit, dat het de meest wezenlijke collectieve behoeften niet kan bevredigen. Daarin spelen natuurlijk een heleboel mechanismen een rol, zoals bij voorbeeld het winststreven als bepalend voor processen die we in de woningbouw zien, de grond, het eigendom en ga zo maar door.
v.d.B.: Kan je daar een paar voorbeelden van geven, om nog wat duidelijker te maken hoe het precies in elkaar zit?
M.E.: Het feit dat in reconstructiewijken zoals waar we nu zitten (in de Pijp, waar Marius Ernsting zelf woont, v.d.B.) of in de Kinkerbuurt of in Kattenburg, grondkosten ongeveer een derde tot een vierde van de totale bouwsom van de toekomstige woningen uitmaken.
v.d.B.: Wie bezit die grond?
M.E.: In veel gevallen, met name in de oudste gedeelten van de stad, is die nog in particuliere handen.
v.d.B.: Wat voor particulieren zijn dat?
M.E.: Dat is verschrikkelijk moeilijk te achterhalen. Dat is ook weer zo'n typisch verschijnsel: tegen de tijd dat het bekend wordt dat ergens gesaneerd gaat worden of dat ergens de beuk in gaat, dan vinden allerlei zeer ongrijpbare processen plaats met betrekking tot het zich toeëigenen en het ruilen van gronden en opstallen. Bij voorbeeld hier in de Pijp zie je in heel veel van die kleine garagebedrijfjes opeens een bord Shell komen of een bord Mobil. Dat betekent dat er al een heel duidelijke speculatiebeweging met het oog op de toekomst is. Als hier eenmaal gereconstrueerd gaat worden, dan moet er onteigend worden en dat is een erg lucratieve zaak.
v.d.B.: Hoe wordt de prijs voor die grond bepaald? Door het feit dat particulieren er toch die prijs voor willen betalen of zijn er bepaalde normen voor, die in onteigeningsprocedures worden toegepast?
M.E.: Dat loopt een beetje door elkaar. De prijs die voor grond wordt betaald hangt nauw samen met de bestemming die eraan gegeven wordt. Een voorbeeld: ik meen dat voor het gebouw van ‘Ons Huis’ aan de Rozengracht iets van anderhalf jaar geleden door Shell twee miljoen is geboden. Als je dan keek naar wat daar de bedoeling van was, dan zag je dat daar in de oude plannen een metrostation zou komen. Dat het een lucratieve bezigheid is, dat is zeker. Een Shell betaalt niet voor niets zoveel geld voor zo'n stukje grond.
v.d.B.: Kunnen we de vergelijking met de ontwikkelingslanden niet doortrekken? Waarom kan de gemeente Amsterdam niet zoals Chili kopermijnen nationaliseert, de grond socialiseren?
M.E.: Dat is een aardig punt, want wij hebben op de Volksvergadering van de Kabouters Lammers eens op bezoek gehad, vlak voor de verkiezingen, en een van zijn uitspraken, die heb ik namelijk net opgezocht, luidt letterlijk: ‘Van Duyn en ik moeten de eigendomsverhoudingen in de stad aan de orde gaan stellen in de raad, we moeten de bazen opzoeken en uitzoeken hoe ze werken’. Op | |
[pagina 680]
| |
[Commentaar]Aan publieke werken IIEr moet en zal in Amsterdam een metro komen. Dat is een forse ingreep en hij wekt alleen al daardoor de schijn van doortastend bestuur. Of het woonwerkverkeer daartoe ook werkelijk noodzaakt is een open vraag: er zijn ook andere manieren. | |
[pagina 681]
| |
een gegeven moment kwam dat terug in een debat over de Jordaan in de gemeenteraad, en toen zei hij als wethouder, dat hij niets zinnigs over de toekomstige huur kon zeggen. Ik heb toen gezegd dat hij dat best kan, want de bezitsverhoudingen in de Jordaan zijn bekend. Die zijn bij voorbeeld ongunstiger dan in de Spaarndammerbuurt en de huren in de Spaarndammerbuurt gaan bij eenvoudige verbetering al ongeveer tweehonderd gulden in de maand bedragen. Dat moest hij wel toegeven. Toen heb ik gevraagd: moet je dan niet eens gaan denken over nationalisatie, al is het alleen maar denken? Toen zei hij: ‘zo vast staat het nu ook weer niet voor mij’. Dat is een heel typische situatie, want het dringt zich gewoon onweerstaanbaar op. Er is geen sociaal ruimtelijk ordeningsbeleid te voeren, al was het alleen maar vanwege de financiële consequenties, als niet minimaal de grond in bezit is van de gemeenschap.
de S.: Van de nationale gemeenschap?
M.E.: Waarschijnlijk zal dat er wel op neerkomen. Het is uitgesloten dat een lokale overheid zou kunnen overgaan tot nationalisatie van de grond. Maar er is een onderscheid tussen bezit en beschikking. Je zou dan een situatie kunnen krijgen waarin de nationale overheid bezit neemt van de grond en de beschikking erover overhevelt naar de gemeentes.
v.d.B.: Zou je bij de woningbouw als zodanig niet ook tot een veel grotere mate van socialisering moeten komen? En is dat mogelijk binnen de concurrentiesituatie - nationaal en internationaal - van het kapitalistisch produktiestelsel?
M.E.: Het is inderdaad de vraag of je kapitaalsinvesteringen kunt afdwingen zonder dat een veel verder gaand ingrijpen noodzakelijk gaat worden. Het was al een heet punt bij de kabinetsformatie in verband met de noodzaak tot een betere regionale spreiding van investeringen. Maar de V.V.D. heeft alles wat in de richting gaat van de overheid als regulator van de investering uit het regeringsprogramma kunnen weghalen. Ik heb nog te weinig inzicht in de onderlinge structuur van bij voorbeeld de club van kapitaalverschaffers of kapitaalbemiddelaars. Ik weet natuurlijk wel dat die daar zit, die daar, en die daar ontmoet en dat soort dingen, maar dat zegt over de effectieve tegenstand die ze kunnen bieden heel erg weinig. Ik vind dat je het gewoon aan moet gaan pakken.
v.d.B.: Dat heeft natuurlijk wel belangrijke implicaties voor de strategie. Er staan in jouw nota Stadsvernieuwing een aantal opmerkingen over de relatie tussen de stadsoverheid en de centrale overheid. Je zegt daarin dat alleen een stadsbestuur dat zich geruggesteund weet door de brede massa van de bevolking in staat is een vuist te maken tegen de hechte samenwerking tussen de centrale institutionele en de grote economische belangen. Die ‘brede massa van de bevolking’ vind ik een nogal idealistisch klinkend begrip. Wat betekent dat precies? Kan je spreken van een brede massa van de bevolking binnen Amsterdam, die zozeer parallelle belangen heeft dat die op deze wijze te mobiliseren valt? Geloof je dat dat zo is?
M.E.: Ja, daar twijfel ik niet aan. Dat geloof ik zeker. Vooral als je als stadsbestuur bereid zou zijn om de mensen ook eens wat meer inzicht op langere termijn te geven in hun eigen belangensituatie. Ik geloof dat de primaire en secundaire levensvoorwaarden van de gewone Amsterdammer, met name op langere termijn, op een overweldigende manier bedreigd worden. De houding van het bestuur is op dit moment zo van, dat moeten wij opvangen want we zijn tenslotte verantwoordelijk voor die stad en we zullen daar het nodige sleutelwerk aan moeten verrichten. Maar ik zeg dat het sleutelwerk van het apparaat op den duur niet voldoende zal zijn.
v.d.B.: Weet je waarom ik die vraag stel? Dat het op die manier zou moeten is in andere tijden en landen al vaak gezegd door linkse bewegingen. Het wordt natuurlijk nu allemaal duidelijker, de bedreiging van primaire en secundaire levensbehoeften is voor iedereen die ogen, oren en een neus | |
[pagina 682]
| |
heeft evident. Het probleem is, dat die bedreiging toch nog niet gelijk verdeeld is en dat gegeven de structuur van ons economisch systeem en de manier waarop de samenleving is georganiseerd, een groot aantal mensen net nog wat meer krijgt dan anderen en dat ze dat ‘meer’ erg belangrijk vinden omdat ze het idee hebben dat hun dat net een beetje meer speelruimte geeft om aan die situatie te ontsnappen. Dat heeft weer tot gevolg dat de mensen die dat niet hebben alles in het werk zullen stellen om dat beetje meer ook te krijgen.
M.E.: Ik geloof nu juist dat een van de hoopvolle dingen van de laatste tijd is, dat ontzettend veel problemen die een maatschappelijke oorsprong hebben nu niet meer worden vertaald in | |
[Commentaar]Aan publieke werken IIIToen Amsterdam na enige tientallen jaren delibereren eindelijk een tunnel onder het IJ kreeg, was in de tussentijd allang vergeten dat daar ook nog mensen door moesten en niet alleen maar auto's. Voor voetgangers en fietsers is in die tunnel dan ook geen ruimte. Wie dat zo slecht geregeld heeft is onbekend; nu dwingt het de bewoners van Noord om een auto aan te schaffen, en vaak ook nog een tweede, terwijl de eerste al zo'n gedrang geeft: huismoeders willen uit winkelen in de binnenstad, kinderen moeten naar school aan de andere kant van het IJ, en met de hoge huren in de nieuwe wijken gaan veel vrouwen uit werken om bij te verdienen. | |
individuele problemen, als dingen die op je persoonlijk afkomen en die je dan ook persoonlijk dan wel niet helemaal kan oplossen maar toch in ieder geval minder erg kan maken. Ik geloof dat op het ogenblik ontzettend veel mensen dat beginnen te beseffen, de ellende ligt niet aan het feit dat ik niet hard genoeg werk of zo, ik word gewoon kort gehouden. Wat dat betreft gaan ook individuele niveauverschillen minder werken. Dat merk je bij voorbeeld in de woningsituatie: het maakt hier in Amsterdam geen reet uit of je f 15 000 of f 10 000 verdient. Dat verschil is niet meer relevant, behalve als je natuurlijk boven een waanzinnig hoge top zit. Maar iemand die laat ik zeggen f 15 000 à f 20 000 verdient die heeft het op het ogenblik net zo moeilijk om een huis te krijgen, als mensen die | |
[pagina 683]
| |
hier in de Pijp wonen met f 10,000. Ik geloof dat deze maatschappij nu weer gedwongen is haar ware gezicht te laten zien.
v.d.B.: Je wilt dus dat het stadsbestuur, nu die belangengemeenschap aan het ontstaan is, een veel actievere rol gaat spelen?
M.E.: Als je het feitelijk en materieel afhankelijk en armlastig maken ziet van de grote steden en van Amsterdam voorop, waarmee waarschijnlijk de afwijkende politieke structuur van Amsterdam wel iets te maken zal hebben, dan zeg je, het is volkomen onzinnig om te denken dat je je gerechtvaardigde eisen in een onderhandelingssituatie zou kunnen afdwingen. Waarom zou een centrale overheid die je al zo lang laat verankeren nu wel ineens voor de volle honderd procent voor de gevolgen willen opdraaien. Dat zie ik niet. In plaats van met je lege koffertje naar Den Haag te gaan en aan de groene tafel te gaan bedelen om de kruimels, zul je moeten zeggen, jullie hebben de financiële middelen, maar wij hebben mensen, jullie hebben geld, wij hebben mensen. Wij kunnen als het moet hier wel een en ander platleggen. Dan begin je op een gelijk niveau te praten.
de S.: Dat is iets dat me enorm interesseert. Het is namelijk al eens gebeurd dat Amsterdam chauvinistische gevoelens gemobiliseerd heeft indertijd met de Bijlmermeer. Maar dat was nog... even een eerste grommen. Wat zou nu met het chauvinisme, en het materieel belang en de bezorgdheid om de toekomst van de stad onder leiderschap van Samkalden precies gedaan kunnen worden? Wat zijn er voor machtsmiddelen?
M.E.: Er is volgens mij een vrij uitgebreid scala van mogelijkheden. Ik geloof dat er zelfs in de Partij van de Arbeid op het ogenblik al over gedacht wordt om als het zo doorgaat op een gegeven moment te zeggen, we gooien het bijltje erbij neer. Het creëren van een zogenaamd gezagsvacuüm als pressiemiddel. Dat hebben ze trouwens al eens eerder gebruikt. Ze hebben al eens gezegd dat ze ermee op zouden houden. Het andere uiterste is dat je hier een algemene staking zou organiseren.
v.d.B.: Maar is dat fijn voor de Amsterdammers? Denk eens aan Parijs '68, en de houding van de mensen daar?
de S.: Stel: ik ben de minister-president en ik wil een half miljard vrijmaken en ik lees in de krant dat er die staking is in Amsterdam. Ik zit met een half miljard, dat ik juist wil gaan geven aan Philips. Wat is het argument om dat nu aan Amsterdam te geven?
M.E.: Ja, het is mogelijk dat de regering zo keihard is, dat ze voor dat soort druk niet gevoelig meer zijn. Maar dat geloof ik toch niet. Het verschil met Parijs is natuurlijk, dat in Parijs vooral marginale, dat wil zeggen voor de produktieverhoudingen niet essentiële groepen opereerden. Er waren wel stakingen maar het was toch voornamelijk het werk van niet-institutionele groepen.
v.d.B.: Er waren anders flinke stakingen, bij Renault bij voorbeeld, maar zelfs de communisten, met name de communistische vakbonden, zijn zich niet achter de stakers blijven stellen. Ik vraag me daarom af, als je het zo stelt, als een vrij absoluut gepolariseerde situatie tussen de regering en Amsterdam, of dan inderdaad vertegenwoordigers van partijen in Amsterdam, die ook op nationaal niveau belangen hebben bij het blijven functioneren van het politieke systeem, of die inderdaad bereid zullen zijn het zover te laten komen. Ik vraag me daarom af wat er voor middelen zijn die liggen tussen een dergelijke algemene staking en het eenvoudig aan de groene tafel gaan zitten onderhandelen als nette deftige bestuurders onder elkaar.
de S.: Toch moet je niet teveel lachen, want was het niet nog in 1782 dat het leger van Willem de zoveelste opmarcheerde tegen Amsterdam, ik bedoel, helemaal onmogelijk is het niet. Er is nu al een draadomroepnet dat onafhankelijk kan wor- | |
[pagina 684]
| |
den losgekoppeld in Amsterdam, want men vertrouwt de zaak niet.
v.d.B.: Ja maar er komt toch een ander gevaar bij. Ik ben geen Amsterdammer, dus ik zie het misschien wat anders. Je had het net over het chauvinisme van Amsterdam, maar dat chauvinisme van Amsterdam heeft natuurlijk zijn weerslag op de houding van mensen buiten Amsterdam ten opzichte van Amsterdam. Je zal dergelijke ingrijpende veranderingen toch niet alleen in Amsterdam tot stand kunnen brengen?
de S.: Gegeven de schoonheid en grootsheid van Amsterdam kan je in ons geval nauwelijks van chauvinisme en alleen maar van bescheidenheid spreken. | |
Uit de Nota van het raadslid Ernsting, inzake de stadsvernieuwing, getiteld: ‘Een dans van de regenmaker’.Amsterdam, 12 oktober 1971 | |
M.E.: Wat ik zo essentieel vind en dat is ook het grote verschil met de Parijse situatie, dat je nu moet proberen de strijd op het institutionele vlak te gaan overdragen aan de traditioneel oppositionele krachten. Als dat niet lukt kun je het natuurlijk wel op je buik schrijven, de kabouters of de studenten in Amsterdam kunnen echt niet beginnen met de grote strijd tegen Den Haag. Daarom zeg ik: Lammers je zit daar in je eentje, je hebt de hele wereld op je nek genomen, je kijkt vrijmoedig de wereld in en je zegt: Ik ben verantwoordelijk, maar je voert een komedie op. De wereld die je op je nek hebt genomen is een luchtballon.
v.d.B.: Maar waarom ik mijn vraag stelde: je zou je ook kunnen voorstellen dat je het niet alleen zoekt in het mobiliseren van de Amster- | |
[pagina 685]
| |
damse bevolking, maar dat je ook gaat kijken naar mogelijkheden van samenwerking met bij voorbeeld Max van den Berg in Groningen en met groepen in Rotterdam. En gebeurt dat naar je weet? Is er iets van dat soort samenwerking aan het ontstaan?
M.E.: Ik zal twee voorbeelden noemen. De burgemeesters van de vier grote steden schijnen elkaar wel vrij vaak te zien en die sturen dan een memorandum naar Den Haag als ze klaar zijn. Er is ook een agglomeratie-overleg hier in Amsterdam. Het is dan heel tekenend voor de situatie, dat de burgemeesters van die negenentwintig gemeentes met elkaar over gewestvorming praten en dat wij uit de krant weten dat erg veel partijen of gemeenteraden daar nogal tegen gekant zijn om een aantal redenen die er nooit zo goed uitkomen. Wij hebben daarom in de commissie bestuursorganisatie al een paar maal gevraagd of die gemeenteraden elkaar nu niet eens op een avond kunnen treffen om hun standpunten eens door te praten, maar daar is geen sprake van. Dat bewerkt de enorme desolidarisering die deze waanzinnig machteloze situatie in stand houdt. Je gaat je problemen projecteren waar niet de oorzaken te vinden zijn en dan krijg je de volkomen krankzinnige situatie dat mensen zich gaan opstellen tegenover andere mensen waarmee je eigenlijk alleen maar solidair zou moeten zijn. Dat vind ik een griezelige ontwikkeling. Dat gebeurt niet alleen bij de steden, maar ook bij de regionale ontwikkeling. Als Groningen een kluif krijgt, heeft Zuid-Limburg weer de pest erin enzovoort. | |
[pagina 686]
| |
de S.: Geeft dan eens een samenvatting van de mogelijkheden die je voor de grote steden ziet om de pressie op de centrale overheid te vergroten?
M.E.: Het stadsbestuur zal in ieder geval frank en vrij haar bewoners duidelijk moeten maken dat het ook niet zoveel kan. Dat vind ik ontzettend belangrijk, dat ze nu eindelijk maar eens eerlijk moeten worden en niet net doen alsof ze alles wel voor elkaar zullen krijgen. Ten tweede zul je aan | |
Uit de nota inzake de stadsvernieuwing, II‘Wij willen met nadruk stellen, dat het ons op geen enkele manier gaat om het kweken van een nihilistische of zelfs negativistische sfeer aan de vooravond van de inderdaad hoogst noodzakelijke vernieuwing (en dat niet alleen bouwkundig) van stadsdelen. Het gaat ons erom duidelijk te maken, dat negativisme allang aanwezig is onder de bevolking en volgens ons niet ten onrechte, omdat de mooipraterij in de nota tot nu toe op geen enkele wijze is gedekt door het dagelijks beleid van de gemeente. Ook wij willen strijd met de economische belangengroepen, die zich niets gelegen laten liggen aan de noden van de gewone Amsterdammer, en met de centrale overheid in Den Haag, die zich meer schijnt te bekommeren om de eerste groep dan de tweede. | |
Hoe zou het wel kunnen? Een aantal suggesties‘Voorop staat voor ons, dat de stedelijke overheid, zoals hiervoren aangeduid, bezig is, op alle mogelijke manieren tussen de wal van de centrale regering en de grote economische belangen en het schip van de verontruste en gefrustreerde bevolking vermorzeld te worden. | |
die opgedrongen desolidarisering tussen de lokale overheden een eind moeten maken. Er is natuurlijk wel de Vereniging van Nederlandse Gemeentes, maar ik zie dat niet zo zitten met die club. We hebben uitgezocht dat de Bank van Nederlandse Gemeentes er nauw mee is verbonden, waardoor de steden hun poen krijgen, hun leningen met name. En als je ziet wat daar voor kopstukken in zitten, dat is gewoon niet te geloven. Ik geloof dan ook dat de verweving van belangen in die club van | |
[pagina 687]
| |
Nederlandse Gemeentes zo enorm is, met name met industriële belangen en kapitaalbelangen, dat je daar niet te veel van moet verwachten. Daarom zouden betere contacten tussen gemeenteraden onderling zo ontzettend belangrijk zijn. Je zou een enorm moment van verheldering meemaken als mensen die tot nu toe met de problemen in hun eigen plaats bezig zijn geweest opeens ook weer het collectieve gaan ervaren van de problemen waarmee elk van die tot nog toe geïsoleerde eenheden te kampen had. Collectief inzicht in de situatie en dan samen opzoeken van de bronnen ervan en daar dan stelling tegen nemen, dat is hoognodig.
de S.: Heb je in dit verband wel eens gedacht aan kaderscholen of een blad voor radicale raadsleden?
M.E.: Ja, ik zou zoveel willen, maar als ik alleen al zie hoe moeilijk het werken is in een gemeenteraad als die van Amsterdam. Het zou in ieder geval niet van mij uit moeten gaan, van een zo nonconforme groep als de mijne. Zo'n initiatief zou vanuit een P.v.d.A. moeten worden genomen, ik geloof dat ze er trouwens ook wat aan doen, maar lang niet genoeg.
v.d.B.: Je schetst de machteloosheid van gemeenteraden zo wel erg duidelijk. Wat betekent dat voor je eigen positie?
M.E.: Het werken als raadslid op een niet-institutioneel niveau, in het kader van een pressiegroep die aanhang verwierf is ontzettend moeilijk. Toen ik pas in de gemeenteraad zat, ben ik tot de conclusie gekomen dat formele parlementaire democratie een van de ergste vijanden is van een dynamische democratie, zoals ik me die voorstel. Niet alleen op het nationale niveau, als je praat over de verzelfstandiging van de vertegenwoordiger en het vertegenwoordigen en de vervreemding tussen de mensen en hun gekozenen, maar heel duidelijk in de lokale politiek. Wat mij het meest is opgevallen is dat kwaliteit in de kortst mogelijke tijd alleen maar tot kwantiteit wordt. Na twee uur vergaderen kan je al geen kwalitatief verschillende begrippen meer hanteren voor kwalitatief verschillende gevallen, bij voorbeeld punt 29 is de verdieping van een achtertuintje met een meter en punt 30 is de verplaatsing van duizend volkstuinen, en je praat er op precies dezelfde manier over, daar is geen verschil meer tussen. Dat is zuiver Marcuse ovet de afsluiting van de wereld van de taal. Het wordt een gesloten blok, waar niet meer in te dringen is, noch voor die volkstuinders, noch voor de eigenaar van het achtertuintje. Dat vind ik doodeng om mee te maken. En dan praat ik nog niet eens over de bekende parlementaire verschijnselen als kongsievorming en de geheime afspraken die spontaan lijken op te borrelen tijdens de vergadering.
v.d.B.: Je bedoelt ook met kwaliteit en kwantiteit, dat de kwaliteit van argumenten volkomen irrelevant is, omdat alleen de kwantiteit van vertegenwoordigers telt?
M.E.: Ja, je zegt je zegje en het komt in ieder geval in de notulen, dat is het minimum waarop je werkt, de volgende zegt zijn zegje en dan die, en dan krijg je het antwoord van de wethouder. Misschien krijg je antwoord op wat jij gezegd hebt, misschien ook niet, dan zeg je het in tweede termijn nog een keer, maar als dan de wethouder nog niet antwoordt, ben je uitgekakt, want dan komt de stemming. Dat is een ontzettend frustrerende situatie, want als je dat vergelijkt met de universiteitsstrijd, die ik bijna van haver tot gort heb meegemaakt, dan is dit oneindig veel dodelijker. Daar kon je tenminste direct reageren en werd direct op jou gereageerd, afgezien of er daar nu al of niet resultaten bereikt zijn.
de S.: Heb je nu het gevoel dat je op de goede plek zit in die raad? Je bent een man die een vak politicologie gestudeerd heeft, die bijzonder betrokken is geweest bij de Kabouterbeweging, die in een wijk heeft gewerkt en aan de universitaire strijd heeft deelgenomen. Je bent bereid om een goed deel van je dagen en van je eigen ontwikkeling aan die zaken te geven. Heb je nu op het | |
[pagina 688]
| |
ogenblik naar je eigen gevoel je werkkracht efficiënt ingezet?
M.E.: Nee, een hele concrete uiting daarvan is, dat ik nu voor het eerst meemaak dat ik ergens wakker van lig, en dat is met name van de raad. Dat heb ik nog nooit gehad en dat is een uiting van het feit dat ik inderdaad voel dat hetgeen wat er zou kunnen gebeuren, hoe beperkt dat ook is, dat ik daarvoor niet werkelijk op de juiste plaats zit.
de S.: Omdat jij niet de juiste man bent of omdat het niet de juiste plaats is?
M.E.: Dat is een heel moeilijke vraag. Ik ben er ook niet erg geschikt voor, dat is zeker. Het is mij nu pas gebleken hoe hard, maar dat hard dan in de goede zin van het woord, Roel van Duyn was. Hij was er wel tegen bestand. | |
Uit de nota inzake de stadsvernieuwing, III‘Hiervan uitgaande zouden wij de volgende concrete voorstellen willen doen: | |
v.d.B.: Maar aan de andere kant heb ik het idee dat, zoals ik je nu een paar keer heb horen praten, dat je toch door dat in de raad zitten informatie hebt gekregen, beter inzicht hebt gekregen in de structuur van de processen die je probeert te beïnvloeden, die tòch ook voor de rest van je praktijk en ook voor je theoretisch inzicht van veel belang zijn.
M.E.: Daarom is het zaak dat je goed in de gaten houdt wat de mogelijkheid tot overdracht van die ervaringen is. Anders ben je niks, dan kun je jezelf wel afschrijven. Je moet contact blijven houden met groepen aan wie je die ervaringen overdraagt, die daar weer mee kunnen werken.
de S.: Ik moet je dus beschouwen als een soort verkenner die door de beweging naar Babylon gestuurd is en die nu terugkomt en ons vertelt dat het er niet pluis is. | |
[pagina 689]
| |
M.E.: En wat er precies niet pluis is. Dat werkt God zij dank toch wel, dat je nog steeds mensen dient, en groepen dient, met informatie die je hebt. Ze zouden daar zelf ook wel achter zijn gekomen, maar later, en strategisch gezien zou dat te laat kunnen zijn.
v.d.B.: Ik zou er nog een vraag aan toe willen voegen. Ik weet niet of je mijn analyse deelt. Ik heb het idee dat de opkomst van de Kabouterbeweging veel te maken heeft gehad met het feit dat Roel van Duyn, toen hij in de gemeenteraad kwam, nogal spectaculair is opgetreden, dat hij bij voorbeeld een aantal nota's heeft geschreven die samengingen met bepaalde acties. Het samengaan van actie binnen de gemeenteraad plus die concrete dingen hebben de Kabouterbeweging een enorme stootkracht gegeven vooral omdat het een vrij nieuwe manier van optreden was en daardoor erg veel aandacht van de pers heeft gekregen. Dat heeft gedurende een korte periode een enorme doorwerking gehad met het onverwachte verkiezingsresultaat in Amsterdam en een aantal andere gemeenten. Nu is de zaal ogenschijnlijk weer wat in elkaar gestort, dat wil zeggen je hebt het idee dat als je de kranten leest dat het nauwelijks meer bestaat. Maar ik geloof dat dat niet juist is, want er wordt op lokaal niveau nog ontzettend veel gedaan. Wat zie je op het ogenblik nu voor verdere mogelijkheden?
M.E.: Ik deel de analyse wel. Het enige woordje waar ik het niet mee eens ben is ‘weer’, dat de Kabouters ‘weer’ ingestort zijn. Je moet volgens mij eerder zeggen dat de Kabouters zijn opgekomen in een situatie waarin bij de confrontatie met de geweldig grote problemen van deze maatschappij de institutionele oppositiebeweging op een waanzinnige manier tekort schoot. In die situatie zijn de Kabouters opgekomen en hebben zij met name hier in Amsterdam een grote rol gespeeld bij het opvoeren van wat ik graag probleembewustzijn noem, beter weten wat er aan de hand is. Bovendien hebben de Kabouters geloof ik ook een rol gespeeld bij het de mensen ertoe brengen daar zelf iets aan te gaan doen. Wat nu blijkt, en dat komt doordat op het ogenblik de politieke ontwikkeling ontzettend snel gaat in Nederland, is dat dat toch niet voldoende is. Daar hoef je helemaal niet teleurgesteld over te zijn. Het is alleen nodig dat er nu ook meer organisatiebewustzijn of handelingsbewustzijn komt. Anders kom je in een geatomiseerde situatie terecht, waarin iedereen wel weet wat er aan de hand is en waarin iedereen voor zover hem dat mogelijk is daar wel zelf iets aan probeert te doen, maar waarin de onderlinge verbanden verloren dreigen te gaan. Daarom zeg ik Kabouter is niet weer ingestort, Kabouter is opgekomen in een situatie waarin dat noodzakelijk was. Ik geloof dat die tijd nu voorbij is, dat het nu de tijd is om terug te koppelen op de institutionele oppositie, die te confronteren met het verhoogde probleembewustzijn, met het zelfstandiger geworden denken over de positie van de mens in Nederland.
v.d.B.: Met institutionele oppositie bedoel je de politieke partijen?
M.E.: Daarmee bedoel ik in de eerste plaats de vakbonden, en in de tweede plaats, hoewel ik dat door mijn ervaring in de gemeenteraad minder zie, de linkse politieke partijen en met name de C.P.N. en de P.v.d.A., als massapartijen.
v.d.B.: Maar de moeilijkheid bij de politieke partijen is, dat die vastgebakken zitten in een politiek stelsel dat geblokkeerd is.
M.E.: Daarom is het nodig dat de linkse politieke partijen hun positie in een bredere belangenstrijd gaan herontdekken. Ik verwijt de traditionele linkse partijen vooral dat ze de belangenstrijd die nog steeds gaande is, omdat deze maatschappij naar mijn smaak nog steeds een klassenmaatschappij is, in die zin dat ze bestaat uit groepen met onverenigbare belangen, dat ze die belangenstrijd hebben gemonopoliseerd tot een politieke strijd die uitgevochten wordt op de formele posten die door de klassenmaatschappij aan dat institutionele oppositiekader ter beschikking zijn gesteld. Op die posten moeten ze wel blijven, maar ze | |
[pagina 690]
| |
moeten de verbanden met de rest van de politieke strijd niet opgeven.
v.d.B.: Betekent dat ook dat er volgens jou zo langzamerhand niet meer zo verschrikkelijk veel taken zijn weggelegd voor meer gedecentraliseerde actiegroepen?
M.E.: Nee, dat bedoel ik niet. Maar actiegroepen zijn per definitie, en dat hoeft men ze niet kwalijk te nemen, ze zullen het zelf ook meteen toegeven, niet berekend op continuïteit in de algemene strijd. Daar is geen sprake van, dat weten ze zelf ook. En als zodanig moet je ze beschouwen als een component van een algehele strijdsituatie, van algehele mobilisatie. Daarvan zijn de actiegroepen een onderdeel, daarvan is de institutionele oppositie een onderdeel en daarvan is ook de geografische decentralisatie een onderdeel.
de S.: Begreep ik het goed dat ik je hoor zeggen, we kunnen als stroming niet zonder een beweging en als beweging niet zonder organisatie? Dat is in concreto een bureau met twintig telefoons en vijftien meisjes die om negen uur komen en om vijf uur naar huis gaan, dat is een organisatie, dat is geld, dat is lidmaatschap, dat zijn autootjes die ergens heen rijden, filmavonden, projecten...
M.E.: Ik ben al een hele tijd bezig met te denken en te praten over een antideskundigenkader, dat ik zou willen creëren. Daar zit op het ogenblik wel schot in. Een soort samenbrengen van wie is waarvoor geschikt en beschikbaar om alternatieve deskundigheid aan groepen ter beschikking te stellen. Dat is ontzettend belangrijk.
de S.: Maar gaan we ook een secretaris-generaal hebben? Hoe goed gecontroleerd ook, gaan we een gebouw hebben of gaan we zeggen dat de Partij van de Arbeid ooit dat gebouw zal zijn?
M.E.: Een organisatie wordt vaak te direct verbonden met een autoritaire structuur. Dat hoeft niet en voor zover ik de actiegroepen, de actieve mensen ken zoals ze hier in Amsterdam opereren, weet ik dat ze zich dat op geen enkele manier zullen laten welgevallen. Als ik alleen al hun wantrouwen zie tegen elke poging om activiteiten te coördineren, dan weet ik dat die waarborg er op dit moment wel is. Hoe het in de verdere toekomst zou moeten, daar heb ik geen idee van. Een soort federatief verband zal er zeker moeten komen, maar ik denk dat dat van onderuit gevoed moet worden en dat het nooit andersom zal kunnen.
v.d.B.: Betekent dit dat de Kabouterbeweging moet worden opgeheven?
M.E.: Dat is waarschijnlijk historisch gezien een achterhaalde vraag. |
|