De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 691]
| |
Hugh P. Gallacher
| |
[pagina 692]
| |
invloed van de zich ontwikkelende technologie de vervreemding zich uitgebreid over veel meer groepen dan alleen de arbeidersklasse; deze vervreemding - die de vorm aanneemt van afhankelijkheid, niet zelfstandig kunnen beslissen, geen inzicht hebben in het gevoerde beleid - betreft nu ook bij voorbeeld de beambten en wetenschapsmensen. ‘In de geprogrammeerde maatschappij, die geleid wordt door de apparaten die de groei bepalen, wordt de overheerste klasse niet meer bepaald door te refereren aan het eigendom, maar door de afhankelijkheid van de mechanismen van de geleide verandering, dus van instrumenten van sociale en culturele integratie. Niet het direct produktieve werk, het ambacht, stelt zich tegenover het kapitaal; de persoonlijke en collectieve identiteit stelt zich tegenover de manipulatie.’Ga naar voetnoot4. Het vervreemdingsbegrip van Marx en dat van Touraine liggen in elkaars verlengde: de arbeider die geen machtsrelatie heeft ten aanzien van het produkt van zijn arbeid, waarover hij immers niet vrijelijk kan beschikken, is eigenlijk een deelprobleem van het ontbreken van een machtsrelatie tussen de arbeider en de mechanismen van de geleide verandering, het beleid van de onderneming. Deze wending die Touraine aan het begrip vervreemding geeft, krijgt wellicht meer reliëf, als men haar beziet in het licht van de toenemende opsplitsing welke een tendens is van de ontwikkeling van onze samenleving. Het weloverwogen opsplitsen van de werkelijkheid in onderdelen, maakt haar overzichtelijk, doorzichtig en uiteindelijk manipuleerbaar: men kan onderscheid maken in hoofd- en bijzaken, oorzaak en gevolg, functie en drager van de functie, etcetera. Gelijke onderdelen kunnen moeiteloos verwisseld worden of onbeperkt herhaald, unieke onderdelen kunnen desgewenst worden geïsoleerd of extra benut. Arbeidsdeling en arbeidssplitsing zorgen - althans in principe! - voor een optimale ontplooiing van talent en bekwaamheid van specialisten; en de opdeling van een produktieproces in standaardhandelingen, al dan niet verricht aan een lopende band, maakt een rationeel gebruik mogelijk van het potentieel aan ongeschoolde arbeiders. De bureaucratische organisatie verdeelt de participanten over afgebakende functies met een duidelijke taakomschrijving en een beperkte bevoegdheid, onderling verbonden door stringente hiërarchische lijnen. De neopositivistische methodologie ten slotte maakt de werkelijkheid kenbaar en beheersbaar door haar uiteen te leggen in kwantificeerbare elementen. Allerwege heeft de fragmentering onze westerse cultuur doortrokken. In het sociale vlak wordt dit aangeduid met het begrip ‘rol’, een complex verwachtingen ten aanzien van het gedrag van iemand in een bepaalde positie.Ga naar voetnoot5. Het individu in de maatschappij handelt niet als totale mens, maar als rollenspeler: als vader, agent, soldaat of patiënt heeft hij een beperkte taak, een beperkte verantwoordelijkheid, een beperkt inzicht, een beperkte macht. Hij is een segment van het grotere geheel waarbinnen de rol functioneel is. Het is duidelijk dat de individuele mens hierdoor vaak het zicht op de totaliteit kwijt raakt en zich verloren voelt. Wanneer bovendien een dergelijke fragmentering een kritische graad overschrijdt, botst zij met de existentiële behoeften van de mens en wordt zij problematisch: de behoefte aan ontplooiing en ontwikkeling strookt niet met een ontwikkeling die het individu terugdringt in hokjes en vakjes. ‘Degene die geleid wordt ervaart zijn bestaan voortdurend als een zelfstandige eenheid, waarvan de persoonlijkheid niet samenvalt met één van de rollen die zij moet spelen, en niet als lid van een organisatie, element in de produktie of onderdaan van een staat. Daarom is het thema van de vervreemding, ons inziens terecht, zo in de mode. We komen uit de maatschappij van de uitbuiting en gaan de maatschappij van de vervreemding binnen.’Ga naar voetnoot6. De latente vervreemding wordt manifest. | |
[pagina 693]
| |
In de tweede plaats kan men de uitbreiding van de vervreemding in de diepte constateren: de contradicties van het kapitalisme betreffen niet meer uitsluitend de sociale positie en de levensomstandigheden der arbeiders (de Verelendung als de kiem van de ondergang van het kapitalisme), maar bestrijken in deze technocratische samenleving een veel uitgestrekter areaal. De ondernemingsgewijze produktie, de vrije concurrentie en de winstmaximalisering brengen verschillende structurele irrationaliteiten met zich mee: de uitbuiting van de derde wereld (imperialisme), het manipuleren der (valse) behoeften (waste-consumption) en het afwentelen der kosten op zaken buiten de onderneming (milieuverontreiniging). Dergelijke irrationaliteiten hebben de sociale relaties tussen groepen van mensen (nationaal èn mondiaal) alsmede het biologisch evenwicht (waaronder het gebruik van grondstoffen) zozeer ontwricht dat de totale vernietiging van het sociaaleconomische systeem waarop de mensheid zich grotendeels baseert, nu meer dan ooit een zeer reële dreiging is geworden.Ga naar voetnoot7. Het besef hiervan dringt momenteel door, getuige de discussies over ontwikkelingshulp, reclame en vooral die over milieuvervuiling, waarover de laatste tijd de kranten dagelijks berichten. Aangezien de hier genoemde problemen urgent zijn (het schrijnende karakter roept om snelle oplossingen), universeel (zij betreffen alle participanten in onze cultuur), en bovendien complex (de deelproblemen kunnen niet onafhankelijk van elkaar beschouwd, laat staan opgelost worden), voelen velen zich erbij betrokken en eisen inzicht en inspraak in het gevoerde beleid. Hierbij wordt vaak zoveel weerstand ontmoet, dat op deze manier een gevoel van machteloosheid ontstaat ten aanzien van de aanwending van produkten van arbeid of de toepassing van kennis. Dus ook door het besef van deze irrationaliteiten kan de vervreemding manifest worden.
De academicus (wetenschappelijk arbeider) neemt hier een bijzondere plaats in. Bij de ontwikkeling van het kapitalisme bevond de wetenschappelijke expert zich in een bevoorrechte positie: prestige, salaris en werkomstandigheden plaatsten hem duidelijk aan de zijde der machthebbers. Momenteel lijkt daar een zekere kentering in te komen. Allereerst zijn vele academici in de loop van de ontwikkeling der onderneming tot een bureaucratische organisatie, van betrekkelijk onafhankelijke staffuncties terechtgekomen in lijnfuncties; vervolgens moeten zij hun wetenschappelijke ethos ondergeschikt maken aan de bedrijfseconomische prioriteiten zoals deze door de managers geformuleerd worden; en ten slotte heeft onder invloed van de enorme toename der academici een zekere inflatie der doctorandussenstand plaatsgevonden. Wanneer men daarbij in beschouwing neemt dat wetenschappelijke arbeiders door hun positie en hun denktrant meer en gemakkelijker inzicht kunnen verwerven in de vervreemding bevorderende factoren zoals hierboven beschreven, is het niet verwonderlijk dat een toenemend aantal wetenschappelijke arbeiders een onvrede heeft met de nadelige en afhankelijke positie waarin zij zich bevinden. Hieruit vloeit een groeiende aversie voort tegen de industrie als werkgelegenheid. Wanneer men eenmaal een dergelijke werkkring heeft, is het bijzonder moeilijk hierin verandering aan te brengen, hoewel het wel voorkomt.Ga naar voetnoot8. Ook wie als pas afgestudeerde moet solliciteren, ziet zich vaak voor een zeer beperkte keuze gesteld, aangezien zeker voor de natuurwetenschappers de industrie de belangrijkste werkgever is. Bovendien is het in deze tijd van teruglopende conjunctuur moeilijk om erg kieskeurig te zijn wat betreft banen (bij voorbeeld men schat het aantal vacatures voor chemici voor de komende twee jaren op 500 tot 950, terwijl er in diezelfde periode 1200 chemici zullen afstuderenGa naar voetnoot9.). | |
[pagina 694]
| |
Vele wetenschappelijke arbeiders in het bedrijfsleven hebben derhalve grote persoonlijke moeilijkheden. Deze monden uit in een behoefte aan contact. De wetenschappelijke arbeiders die hun vervreemding plaatsen in het licht van de kapitalistische contradicties, zullen grotendeels dezelfden zijn als de leden der Studenten Vakbeweging (S.V.B.) die in 1963 is opgericht en rond 1968 weer ter ziele is gegaan. De relatieve veranderingsbereidheid die zij de universitaire bestuurders hebben weten af te dwingen, steekt gunstig af bij de veel grotere moeilijkheden waarvoor het bedrijfsleven hen, eenmaal afgestudeerd, stelt bij hun verzet tegen de kapitalistische structuren. Om zich in deze strijd sterker te kunnen opstellen, is door voormalige leden van de S.V.B. eind 1969 de Bond van Wetenschappelijke Arbeiders (B.W.A.) opgericht. De minder uitgesproken socialistisch georiënteerden, misschien meer in de lijn van Touraine vervreemde wetenschappelijke arbeiders vindt men meer in het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers (V.W.O.). Aangezien men de twee dimensies van vervreemding niet geheel los van elkaar kan zien, is het te verwachten dat beide organisaties met elkaar verwant zijn en veel overeenkomsten vertonen. | |
II Het proces van bewustwordingIn de wetenschappelijke literatuur wordt vervreemding doorgaans opgevat als een psychologisch verschijnsel dat zich bevindt op intra-individueel niveau en zijn oorzaak vindt in de unieke omstandigheden of in het karakter van het individu.Ga naar voetnoot10. Vervreemding is echter naar onze mening een relationeel begrip: het slaat op een verbroken machtsrelatie tussen een individu en iets buiten hem; in de zin van Marx op de relatie tussen arbeider en produkt van zijn arbeid, en in de zin van Touraine op de relatie tussen arbeider en degene die hem manipuleert. Vervreemding is dus niet iets dat aan een individu kleeft, zoals een eigenschap, maar zegt iets over de verhouding tussen individuen en materiële objecten of - en dit komt op hetzelfde neer, omdat materiële objecten in handen zijn van individuen - tussen individuen onderling. Wij zouden ervoor willen pleiten vervreemding - als zijnde een verbroken relatie - in de eerste plaats op te vatten als een inter-individueel verschijnsel. Bovendien is het niet juist te spreken over wel of niet vervreemding: binnen het kapitalistisch-technocratisch systeem is vervreemding immers structureel onvermijdelijk. De vraag is alleen: is de vervreemding latent of manifest? Deze overgang van onbewuste vervreemding naar het besef daarvan kan natuurlijk plotseling optreden, bij voorbeeld onder invloed van een of andere schokkende gebeurtenis. Maar vaker nog verloopt de overgang geleidelijk en zelfs onmerkbaar: er is dan een langzaam proces van bewustwording. Inter-individueel beschouwd wordt dit proces op gang gezet en gestimuleerd door objectieve gebeurtenissen: situaties waarin het individu zich bevindt, mensen en dingen waarmee het individu in aanraking komt, informatie, propaganda, etcetera. Aangezien het proces van bewustwording onder invloed van dergelijke objectieve stimuli nog nauwelijks bestudeerd is, hebben wij getracht in interviews die wij met een aantal van hun werksituatie vervreemde wetenschappelijk ae arbeiders hebben gehad, een eerste indruk hiervan te krijgen. Wij hebben de geïnterviewden (een socioloog, een psycholoog, een wiskundige, een fysicus en een biochemicus) gevraagd hun proces van bewustwording zelf te reconstrueren. Deze methode heeft ontegenzeglijk het nadeel dat men geheel moet afgaan op de herinnering der ondervraagden, die dikwijls verbrokkeld en vertekend is. Een andere manier om een ‘life-history’ op te stellen van specifieke vervreemdingsgevallen was ons echter niet voorhanden. Tijdens de gesprekken is bijzonder veel ter tafel gebracht wat een interessant licht werpt op de problemen waarmee wetenschappelijke arbeiders geconfronteerd worden in hun werksituatie. | |
[pagina 695]
| |
III Vervreemding in de praktijkBij onze gesprekken met wetenschappelijke arbeiders hebben wij ons geconcentreerd op vier punten: - hoe wordt een bewustwordingsproces op gang gebracht en bevorderd; - hoe reageert het individu hierop; - door welke factoren wordt de kritische houding die uit de bewustwording volgt, ongunstig beïnvloed; - hoe lost het individu deze conflictsituatie op. | |
A. Hoe wordt een bewustwordingsproces op gang gebracht en bevorderd?De psycholoog en de socioloog uit de groep geïnterviewden hebben het als een schok ervaren, dat, terwijl aan de universiteiten allerlei moderne theorieën gedoceerd worden ten aanzien van de psychologische en organisatiekundige benadering van de werknemer, het bedrijfsleven werkt met verouderde, veel meer op manipulatie gerichte ideeën bij voorbeeld. Men vindt er veel aanhangers van de Human Relationstheorie, die het arbeidsklimaat wil verbeteren door ogenschijnlijk belangrijke maar in feite zeer ondergeschikte wijzigingen aan te brengen in de werkomstandigheden. De psycholoog stelt: ‘Op de universiteit had ik alles geleerd over non-directieve toestanden, maar daarmee kon ik hier niet uit de weg. Ik ging vrije interviews houden waarbij allerlei informatie naar voren kwam waarvan ze zeiden dat ze daar eigenlijk geen weg mee konden, maar dat dat ook aan mijn manier van interviewen lag. Daarmee is mijn onvrede begonnen.’ Weliswaar was hun bewustwording al eerder gestimuleerd (door het volgen van sociologische en filosofische colleges en door ervaringen als werkstudent), maar de ‘scientific lag’ tussen universiteit en bedrijf heeft hun eigen vervreemding aan het licht gebracht. Waarschijnlijk geldt dit alleen voor sociale-wetenschappers, aangezien de natuurwetenschappen bij de industrie minstens even geavanceerd zijn als bij de universiteit. Deze laatsten noemen ook colleges als het begin van een bewustwordingsproces (filosofische colleges), waarschijnlijk vanwege het stimuleren van een kritische instelling. Ook het lidmaatschap van studentenorganisaties zoals de Polemologische Bibliotheek en S.V.B., kan als zodanig fungeren. Verder komt het voor, dat een nieuwe situatie of een politieke gebeurtenis een bewustwording stimuleert: de militaire dienst (‘Ik had al contact gehad met deze zeer gehiërarchiseerde organisatie; ik was niet openlijk tegen dienst, maar je denkt er wel over na en je leest erover, dan krijg je andere inzichten’), de oorlog in Vietnam en de rond 1965 daarover georganiseerde teach-ins, de studentenopstand in 1968 in Parijs (‘Ik merkte binnen het bedrijf dat de mensen zeer afwijzend reageerden; ik meende dat andere dingen een rol bij deze onlusten zouden kunnen spelen en ben wat gaan lezen’). Dat ‘wat gaan lezen’ is overigens bij elk van de geïnterviewden een belangrijke factor geweest om het proces van bewustwording verder te ontwikkelen; Marx en Marcuse werden enkele keren genoemd. | |
B. Hoe reageert het individu hierop?Soms wordt de vervreemding opgevat als een probleem dat louter op de werksituatie slaat. Men ziet het dan als een privé-probleem, waarmee misschien anderen ook worstelen, maar waarin toch de betrokkene alleen staat en dat door hemzelf moet worden opgelost. In andere gevallen is sprake van politisering, de vervreemding wordt gezien als een gevolg van de totale maatschappijstructuur. Hieruit vloeien geheel verschillende strategieën voort. Als het waar is dat politisering een hoger abstractie- en analyseniveau en meer inzicht in het maatschappelijk systeem vereisen dan de visie van vervreemding als een probleem dat alleen op de werksituatie slaat, dan zou de politisering een latere fase zijn in het proces van bewustwording. (‘Na dienst zie je het eerst psychologisch, later zie je het veel meer maatschappelijk gebonden en ga je anders werken’) | |
[pagina 696]
| |
C. Door welke factoren wordt de kritische houding die uit de bewustwording volgt, ongunstig beïnvloed?Wil een kritische houding effect hebben, dan is het natuurlijk noodzakelijk dat er medestanders gevonden worden; zijn deze er niet, of te klein in aantal, dan loopt elke actie dood. Een ander punt is de fysieke en psychische kracht die iemand moet kunnen opbrengen om naast een volle dagtaak in theorie en praktijk zich kritisch te blijven opstellen. In dit verband is het belangrijk dat bij voorbeeld een socioloog die als change-agent binnen een bedrijf functioneert, werk en engagement kan verenigen. (‘je ontmoet wel weerstanden, maar ze geven je een kans; van dat stuk vrijheid moet je gebruik maken.’) Met het uithoudingsvermogen hangt samen de invloed van het gezin: wordt de vervreemde wetenschappelijke arbeider in zijn houding gestimuleerd of belemmerd (carrière, rol in het gezin): ‘We hebben ook wel contacten buiten het werk, maar niet zoveel; het zijn meer individuen met een eigen gezin waarop ze terugvallen; ze zijn niet zo sociaal en solidair als het bij studenten voorkomt.’ Dan zijn er ook nog de zogenaamde ‘vriendelijkheidsmechanismen’, waardoor elke kritiek uiterst welwillend wordt tegemoet getreden, maar verdrinkt in de golf nota's, discussies, vergaderingen etcetera. ‘Je raakt het zicht op polarisatie kwijt.’ Lukt dit niet, dan volgen de verbodsbepalingen (het is bij voorbeeld in veel bedrijven niet toegestaan, convocaties of mededelingen op het prikbord te bevestigen zonder voorafgaande toestemming!) en ten slotte: ontslag. Dit laatste is één van de door ons geïnterviewden overkomen; onder het mom van ‘onvoldoende prestaties’ wordt iemand die zich wat dit punt betreft niet onderscheidt van zijn - minder kritische - collega's, de laan uitgestuurd. | |
D. Hoe lost het individu deze conflictsituatie op?Als de vervreemding in persoonlijke termen wordt opgevat, ligt de oplossing vaak in het zoeken naar ander werk, binnen of buiten het bedrijf. Dan moet een functie gekozen worden die aansluit bij de gevolgde opleiding, en niet de bezwaren kent van de oude functie: in een aantal gevallen voorziet een overheidsfunctie (bij voorbeeld ministerie) of een functie bij het onderwijs (bij voorbeeld sociale academie) hierin. Als de vervreemding daarentegen de vorm aanneemt van politisering, is er meer voor nodig om het conflict het hoofd te bieden. Contact met gelijkgezinden, wat ook in de eerste soort van vervreemding nuttig is, is een noodzakelijke voorwaarde om te proberen discussies binnen het bedrijf te entameren. Deze discussies kunnen gaan over democratisering, sociaal-economisch beleid, wetenschapsbeleid, plaats van de onderneming in de maatschappij en dergelijke, en kunnen uitmonden in acties. Het is duidelijk dat groeperingen als V.W.O., maar meer nog B.W.A. en P.S.P. fungeren als referentiekaders voor ideeën en strategieën. Bovendien hebben deze organisaties een stimulerende functie omdat zij alternatieven voorhouden aan degenen die binnen de bedrijven werkzaam zijn. Een derde mogelijkheid om op de conflictsituatie te reageren, is het onderscheid maken tussen het kritisch bewustzijn en het werk op zich: ‘Ik scheid de democratisering van het bedrijf van mijn werk zelf; in onze groep praten we wel over veranderingen, maar nog niet concreet, er zijn geen acties ondernomen, ik denk dat het hele klimaat er nog niet rijp voor is.’ Met dit laatste citaat raken wij aan het probleem van rationalisatie; wie een scheiding aanbrengt tussen werk en engagement, is geneigd zich hiervoor te verontschuldigen. Verscheidene geïnterviewden blijken dan ook hun eigen bedrijf gunstiger te beoordelen dan andere bedrijven om zo als het ware duidelijk te maken, waarom zij, ondanks hun kritische houding, doorgaan met hun werk: ‘In een groot bedrijf als Unilever is meer speelruimte’; | |
[pagina 697]
| |
‘De sfeer bij I.B.M. is erg goed, men is er minder kleinzielig met betrekking tot politieke meningsuiting; bij Philips zou ik niet willen werken vanwege de naam die Philips heeft en de sfeer die er is’; ‘Philips is minder uitbuiterig dan bij voorbeeld Shell, en maakt ook nog wel eens iets zinnigs’; ‘Ik heb een baan bij de industrie gekozen omdat de weg terug naar de universiteit dan nog open is.’
Wij zijn ons ervan bewust dat de oplossing van de door ons beschreven vervreemdingsverschijnselen in vele gevallen gepaard gaat met het oproepen van een gevoel van vervreemding bij mensen die vertrouwde waarden en omgeving sneller zien veranderen dan ze kunnen verwerken. Een van onze geïnterviewden drukte het zo uit: ‘Als je veranderingen in een bedrijf invoert, krijg je het probleem van mensen van 55 of 60 jaar, die hun hele denk- en relatiepatroon moeten omdraaien; het heeft te maken met hun hele levensinstelling. Dat die mensen dwars gaan liggen komt dus niet alleen doordat ze geen inspraak willen geven, maar ook doordat ze hun eigen persoon ter discussie stellen, en dat roept desintegratieverschijnselen op. Een paar keer ben ik geconfronteerd met mensen die veertig jaar in dienst waren als personeelschef, en dan plotseling “nergens meer bij mogen zijn”. Dat is een echte beleving.’Ga naar voetnoot* |
|