De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 604]
| |
G. van Benthem van den Bergh
| |
[pagina 605]
| |
armoede, religie, klasseheerschappij en irrationele normen. Zoals C.W. Rietdijk het formuleert: ‘(De) normen en waarden (van de humane rationaliteit)-... moeten weliswaar nog konsekwenter worden doordacht, maar zijn in beginsel wel precies die welke aan de technologische beschaving ten grondslag liggen: gericht op efficiency in dienst van de mensenliefde, want van een optimatisering van de bevrediging van verlangens, dus van het geluk’.Ga naar voetnoot1. Overeenkomstige gedachten vinden we bij Rudy Kousbroeks alter ego Leopold de Buch, die zelfs met zoveel woorden heeft uitgesproken ‘dat de wetenschap uit zichzelf (mijn cursivering, v.d.B.) subversief is’Ga naar voetnoot2., exact het tegengestelde van de idee van Marcuse, dat wetenschap naar zijn aard tot overheersing leidt. Voor Kousbroek zijn de irrationaliteiten van het ‘systeem’, waarover Marcuse schrijft, het gevolg van het feit, ‘dat wij beschikken over een wetenschap, maar dat het is of die ons niet toebehoort; er is iets wat ons belet om hem in toepassing te brengen: onze eigen manier van denken’. De verzelfstandiging van wetenschap en technologie, waarover Marcuse schrijft is met andere woorden het gevolg van het feit dat met name de sociale wetenschappen (en de psychoanalyse) niet voldoende worden toegepast. Het is duidelijk: als wetenschap inherent subversief is, zal toepassing van die wetenschap de samenleving ‘rationeler’ maken en kunnen we met Kousbroek gaan zeggen: wat goed is voor de wetenschap, is goed voor de mens. De volgende stap ligt dan ook voor de hand: de wetenschappers moeten zich verenigen en de macht overnemen.Ga naar voetnoot3. Sterk verwante denkbeelden - zij het wat minder ‘filosofisch’ geformuleerd - treffen we aan bij de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith in diens The new industrial state en in zijn voetspoor bij L.J. Zimmerman in ‘Produktie en protest’ (De Gids, 5/6, 1971). Galbraith heeft de term technostructuur bedacht als aanduiding voor de groep mensen die in industriestaten de macht zou hebben overgenomen van het kapitaal: ‘Power has passed to...the Technostructure. This is the association of men of diverse technical knowledge, experience or other talent, which modern industrial technology require’. Galbraith is iets bescheidener in zijn verwachtingen van de dictatuur van de wetenschappers, maar baseert zijn hoop toch ook net als Kousbroek op de machtsovername door het verlichte deel van de technocratie: ‘... the chance for salvation lies (in the fact that) the industrial system, in contrast with its economic antecedents, is intellectually demanding. It brings into existence, to serve its intellectual and scientific needs, the community that, hopefully, will reject its monopoly of social purpose’. Ook Zimmerman komt na zijn scherpe kritiek op de economische theorie van MarxGa naar voetnoot4. bij de technostructuur terecht, die het kapatalisme in ‘organisisme’ zou hebben omgevormd. Die overgang verlangt in het geheel geen revolutie - revolutie is de opium van intellectuelen - omdat de technostructuur de macht over de produktie nu reeds bezit. Het enige wat nodig is (mijn cursivering v.d.B.) is dat zij zich | |
[pagina 606]
| |
daarvan bewust wordt en deze macht zinvol gaat gebruiken. ... Voor alles is nodig dat het bewustzijn ontstaat dat deze kans voor het grijpen ligt en verder dient men te beseffen, dat we nog maar weinig tijd hebben.’ Zowel Galbraith als Zimmerman - en de meeste economen met hen - benadrukken natuurlijk ook, dat produktietoeneming (lees: inkomensstijging) hoofdzakelijk het gevolg van technologische ontwikkeling is. Zij zijn geneigd om wat Marcuse als het meest essentiële ziet - overheersing van mens en natuur en de samenhang daartussen - als onaangename ‘bijverschijnselen’ of ‘neveneffecten’ te zien, waarvoor Rietdijk en Kousbroek dan weer oude irrationele denkkaders verantwoordelijk zouden stellen.Ga naar voetnoot5. De beoordeling van de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling als zodanig is bij al deze auteurs gunstig. Wat zij als vooruitgang zien, waardeert Marcuse - en een toenemend aantal van vooral jeugdigen - volstrekt negatief. Voor hen heeft ‘technostructuur’ in de vorm van een ‘technocratie’ inderdaad de macht al overgenomen. Maar zij vinden die met behulp van wetenschap en technologie uitgeoefende overheersing niet verlicht, maar irrationeel, en menen dat dit ook niet anders kan.Ga naar voetnoot6.
Wat verklaart deze zo volstrekt aan elkaar tegengestelde analyses en waarderingen van de maatschappelijke en politieke betekenis van wetenschap en technologie? De tegenstelling is niet alleen een kwestie van begripsverwarring, van verschil in definitie van wetenschap en technologie, al speelt dat wel een rol. Zo verhult bij voorbeeld Galbraiths definitie van technologie - ‘the systematic application of scientific or other organized knowledge tor practical tasks’ -, dat dit ongelijk verdeelde beheersingsmogelijkheden impliceert. Zo valt bij Marcuse de psychoanalyse niet onder de ‘wetenschap’, die het doelwit van zijn kritiek is, maar geeft Kousbroek nu juist de psychoanalyse als een van de voorbeelden van | |
[pagina 607]
| |
niet-toegepaste ‘wetenschap’. Maar dat betekent niet, dat er geen werkelijke geschilpunten zijn. Voor Marcuse en zijn medestanders betekenen wetenschap en technologie in de eerste plaats dwang en overheersing, voor de tweede groep auteurs toename van speelruimte voor het individu en van sociale mogelijkheden om rationeel verantwoorde keuzen te maken. Wie heeft gelijk? Niets is natuurlijk makkelijker dan beide partijen gedeeltelijk gelijk te geven. Toch is dat wanneer er sprake is van zo uitgesproken tegengestelde visies op sociale samenhangen vaak nodig. Maar dit betekent ook, dat ze beiden ongelijk hebben. Geen van beide visies is toereikend, ze zijn beide een mengeling van theoretische en ideologische uitspraken. Het laatste verklaart ook de scherpte van de tegenstellingen en de moeilijkheid om wat theoretisch juist is in de visie van de tegenstander in het eigen denken op te nemen.Ga naar voetnoot7. De vraag moet dus anders worden geformuleerd. Niet: wie heeft gelijk?, maar: wat is de samenhang tussen de twee beschreven visies? Is het mogelijk om de twee selectieve perspectieven op de rol van wetenschap en technologie in een de werkelijkheid meer recht doend theoretisch kader samen te brengen? Het valt moeilijk te ontkennen dat de ontwikkeling van wetenschap en technologie niet alleen beheersingsmogelijkheden heeft vergroot, maar ook de mogelijkheden voor individuele mensen om te kopen, te reizen, te verhuizen, om van werk te veranderen en zelfstandiger te denken hebben verruimd - althans ten opzichte van een nog zeer nabij verleden. Tweehonderd jaar geleden was het in het algemeen nog heel wat moeilijker dan nu om los te breken uit het milieu van sociale herkomst. Stands- en klassegebondenheid, taal- en plaatsgebondenheid waren veel sterker. Op zeer kleine groepen na (aristocraten, wetenschappers en kunstenaars, handelaren, soldaten en zeelieden) kwamen mensen nooit buiten dorp of stad waar ze waren geboren en hoorden ze behalve de taal van de heersende klasse nooit een andere taal spreken dan hup eigen plaatselijk dialect. Maar die verruiming van keuzemogelijkheden ging gepaard met nieuwe vormen van dwang. Om als individu te kunnen gaan beschikken over de kansen die technologische ontwikkeling heeft geopend (werken, kopen, reizen, wonen, denken), werd een langer en veeleisender leerproces noodzakelijk. De technologische ontwikkeling die een samenleving door de eeuwen heen doormaakt, moeten kinderen in korte tijd gecomprimeerd zich eigen maken. Dat maakt specialisering noodzakelijk: het geheel van technische vaardigheden waar een samenleving over beschikt kan hoe langer hoe minder door een afzonderlijke individu worden overzien, laat staan beheerst. Dat verklaart waarom de ervaring van de verzelfstandiging van wetenschap en techniek zo voor de hand ligt en waarom Marcuse's ‘filosofische’ uitwerking van die ervaring in zo brede kring is aangeslagen. Maar technische instrumenten en vaardigheden worden altijd door mensen gehanteerd. Zonder programma's kunnen zelfs computers niet werken - ook al kunnen ze zo geprogrammeerd worden, dat ze ook eigen programma's kunnen maken. De nieuwe vormen van dwang, die met technologische ontwikkeling samenhangen, zijn niet het gevolg van de verzelfstandiging van wetenschap en technologie, maar van de eisen die de verlenging van het leerproces stelt, ook aan degenen die kunnen profiteren van de nieuwe kansen die technologische ontwikkeling biedt. Om de vrijheid tot kopen, wonen, reizen en denken te krijgen moet tijd en energie op een bepaalde manier worden ingedeeld. Spontane opwellingen moeten worden onderdrukt, zelfbeheersing moet worden geleerd. Kantoor- en fabrieksarbeid vergt op alle hiërarchische niveaus een grote mate van zelfbeheersing en onderdrukking van spontaniteit. Leren stilzitten en niet toegeven aan de eigen impulsen is minstens even belangrijk als leren lezen, schrijven en rekenen. Scholen onderwijzen niet alleen vaardigheden en kennis, maar leren kinderen ook zichzelf be- | |
[pagina 608]
| |
heersen, denken op langere termijn en concurreren met anderen. Ze helpen de ouders om kinderen te leren af te zien van behoeftenbevrediging in het hier en nu om er later ‘meer’ voor terug te krijgen. Op school wordt kinderen geleerd in zichzelf en voor zichzelf te ‘sparen’ en te ‘investeren’.Ga naar voetnoot8. Wie ‘mislukt’ op school, zal in de samenleving alleen succes hebben als hij over zeer bijzondere vaardigheden (kunst, handel) beschikt of behoort tot de hoogste sociale lagen. De stands- en klassegebondenheid is wel minder bepalend geworden voor de individuele levensloop, maar is statistisch toch nog steeds zeer groot. Het lange leerproces en de daarmee gepaard gaande nieuwe vormen van dwang, maken dat de mogelijkheden om te profiteren van de verruiming van keuzemogelijkheden als gevolg van technologische ontwikkeling zeer ongelijk verdeeld zijn. In ‘Ik preek dus tot op zekere hoogte de opstand van het leven tegen de wetenschap, of liever tegen de regering van de wetenschap. Niet om de wetenschap te vernietigen - dat zou een misdaad tegen de mensheid zijn - maar om haar op haar plaats terug te zetten, zodat zij daar nooit meer vandaan kan komen. Tot op heden is de gehele geschiedenis van de mensheid niets anders geweest dan een voortdurende, bloedige opoffering van miljoenen arme menselijke wezens aan een of andere meedogenloze abstractie: goden, vaderland, staatsmacht, nationale eer, historische rechten, juridische rechten, politieke vrijheid, algemeen welzijn. Dat is tot op deze dag de natuurlijke, spontane en noodlottige tendens van de menselijke maatschappijen geweest. Ten aanzien van het verleden kunnen wij daar niets aan doen, moeten wij dit wel accepteren zoals wij alle natuurlijke onvermijdelijkheden accepteren. Men moet geloven dat dit de enig mogelijke weg was voor de opvoeding van de menselijke soort. Want men mag zich niet vergissen: zelfs wanneer wij de grootste verantwoordelijkheid op rekening schuiven van de machiavellistische kunstgrepen van de regerende klassen, moeten wij erkennen dat geen enkele minderheid machtig genoeg geweest zou zijn om al deze verschrikkelijke offers aan de massa's op te leggen, wanneer er in die massa's zelf geen duizelingwekkende, spontane tendens bestond die hen er steeds toe bracht zich opnieuw op te offeren aan een van die verslindende abstracties die zich als de vampieren der geschiedenis altijd met menselijk bloed gevoed hebben. de industriële samenlevingen is wel de vrijheid tot kopen en reizen voor bijna alle leden van de samenleving toegenomen - zij het allerminst in gelijke mate - maar de vrijheid tot werken, wonen en denken blijft het voorrecht van zeer weinigen. De vrijheid tot kopen, wonen en reizen wordt bovendien alleen verkregen ten koste van de dwang tot zelfbeheersing en tot werken en denken binnen zeer scherp gestelde grenzen (bureaucratisering). De toenemende sociale dwang en de ongelijke verdeling van vrijheden veroorzaakt frustratie, | |
[pagina 609]
| |
vereenzaming, neuroses, lichamelijke kwalen - het samenstel van problemen van intermenselijke relaties, waar alle industriële samenlevingen in toenemende mate mee worden geconfronteerd.
Door de opsplitsing van de wetenschap van het menselijke samenleven in afzonderlijke wetenschappen, waarvan de beoefenaars ieder voor zich hun best deden om zich autonoom te verklaren en de andere sociale wetenschappen op zijn best als hulpwetenschappen voor de eigen discipline te beschouwen, zijn deze samenhangen tussen dwangen en vrijheden, tussen technologische ontwikkeling en sociale ongelijkheid (tussen en binnen staten en klassen) nog onvoldoende onderzocht. Met name de economie schiet schromelijk tekort. Economen hebben die samenhang tussen vergroting van consumptief inkomen (economische groei, welvaart) en vergroting van dwangen (vervreemding, neurose, eenzaamheid, concurrentie enzovoort) niet kunnen opnemen in hun theoretisch kader, omdat ze hebben geprobeerd hun wetenschap te funderen op beheersbare samenhangen tussen kwantificeerbare grootheden (variabelen). Zij zijn zich daarbij niet bewust dat hun theorieën over de samenhangen tussen deze grootheden (vraag en aanbod, sparen en investeren, produktietoename en inkomensverdeling enzovoort) alleen ‘waar’ zijn, voor zover ze binnen een voldoende stabiel blijvende culturele en politieke context (de parameters van hun theorieën) - waarin met name de sociale dwangen als vanzelfsprekend en onvermijdelijk worden aanvaard - door overheidsingrijpen en het samenspel van ondernemers en vakbeweging gemanipuleerd konden worden. Als die context volstrekt anders is (zoals in de zogeheten ontwikkelingslanden) of snel verandert (zoals de laatste jaren in de industriële samenlevingen) blijken economen niet opgewassen tegen de problemen waar zij voor gesteld worden. Ze zijn dan ‘machteloos’ - en die term geeft duidelijk aan hoeveel de status van de economie als meest geavanceerde sociale wetenschap te maken had met macht, met de beheersbaarheid van de door de economie bestudeerde samenhangen. Nu de ‘stagflatie’, de ecologische problemen, de voortdurende stijging van het overheidsbudget zonder dat hoogstnoodzakelijke nieuwe taken kunnen worden aangevat, doorzetten, beginnen ook de economen zich over de grondslagen van hun wetenschap onzeker te voelen.
Als de gevolgen van specialisatie zich dus zelfs uitstrekken tot de sociale wetenschap, zodat er geen wetenschap meer is die zich uitdrukkelijk ten doel stelt om het inzicht te vergroten in de structuur van sociale samenhangen, van de voortdurend veranderende afhankelijkheidsrelaties en machtsbalansen tussen sociale groepen en individuele mensen, gaat technologische ontwikkeling paradoxalerwijze gepaard met toenemende desoriëntatie en verwarring. Een voorbeeld daarvan geeft John McDermott in zijn voortreffelijke essay ‘Technology: the opiate of the intellectuals’.Ga naar voetnoot9. Tot zijn verbazing hoort hij in Vietnam van soldaten de meest fantastische verhalen. Zij vertellen bij voorbeeld dat de Vietcong een berg hadden uitgehold om er een gigantisch - ‘huge, fucking...’-kanon in te zetten, dat grote aantallen Amerikaanse vliegtuigen onschadelijk had gemaakt. Het was beschermd tegen luchtaanvallen door enorme - ‘huge, fucking...’-stalen deuren, waarachter het kanon kon worden teruggetrokken. Hadden de soldaten het ooit gezien en was hun eigen kamp, dat binnen schotsafstand van het kanon lag, ooit beschoten? Dat bleek niet het geval, want een dappere Amerikaanse vlieger had zijn vliegtuig tussen de deuren te pletter laten vallen en daarmee het kanon uitgeschakeld, zodat de Amerikanen ongehinderd het gebied rond de berg konden binnentrekken. McDermott begreep eerst niet hoe de soldaten dit soort fantastische verhalen, waarvan er nog veel meer de ronde deden, echt konden geloven. Na met nog veel meer soldaten te hebben gepraat, begreep hij hoe het kwam: ‘Anders dan officieren en militaire correspondenten, die bijna iedere dag gedetailleerde rapporten krijgen over de situatie, capaciteit en doeleinden van een militaire eenheid, wordt gewone soldaten door de Army niets verteld. Er wordt ze | |
[pagina 610]
| |
alleen opgedragen wat, waar en hoe ze iets moeten doen, en het komt slechts zeer zelden voor dat je een officier aantreft... die van mening is dat soldaten nog iets meer moeten weten... In hun groepsleven worden soldaten van alle bronnen van informatie over de situatie van hun groep afgesneden. Ze worden in een positie geplaatst, waar hun sociaal gedrag vrijwel geheel bepaald moet worden De voornaamste maatregel die in de Shell-raffinaderij te Pernis, de grootste olieraffinaderij ter wereld, tegen de schadelijke werking van SO2 en stikstofoxyden is getroffen, is de bouw van een 213 meter hoge centrale schoorsteen, waardoor deze gassen, wanneer ze ergens het aardoppervlak bereiken, inmiddels zo sterk verdund zijn dat zij geen schade meer kunnen aanrichten.’ - (Uit: Shell en het leefmilieu, een Shell-brochure ter gelegenheid van het Natuurbeschermingsjaar N70.) door het beginsel van blindelings gehoorzamen. In die omstandigheden wordt de werkelijkheid ongrijpbaar. Omdat de soldaten niet wordt toegestaan om de feiten zelf te analyseren en te beoordelen, kunnen feiten aan hun opinies geen richting meer geven. Fantasievoorstellingen en wilde verhalen zijn het natuurlijk resultaat. Het is waarschijnlijk in feite een teken van intelligentie van de G.I., dat hij gaat fantaseren en niet toelaat dat zijn intellectuele vermogens geheel gaan opdrogen. Zo wordt de intelligentie van individuen uitgedrukt in de irrationaliteit van de groep. Naar dit proces moeten we kijken als we de sociale gevolgen van moderne technologische systemen in Amerika zelf willen onderzoeken... Soldaten in Vietnam staan niet alleen in hun geloof dat geweldige geheime kanonnen hen van verschillende kanten bedreigen. Hetzelfde gevoel is de nationale ziekte van Amerika.’ McDermott ziet het verband tussen de specialisatie die technologische ontwikkeling nodig maakt - de Amerikaanse soldaten moeten zich een zeer gecompliceerde wapentechnologie eigen maken - en desoriëntatie zeer scherp. De monopolisering van de middelen tot oriëntatie door de hoogste laag in de hiërarchie binnen organisaties - in ondernemingsburocratieën evengoed als in staatsburocratieën, vakverenigingen en politieke partijen- doet bij de grote meerderheid van de bevolking fantasievoorstellingen en irrationele opinies - ‘verkeerd bewustzijn’ in de marxistische terminologie - ontstaan. Zo bezien is er een duidelijke samenhang tussen het ontstaan van politieke ideologieën en de ontwikkeling van de sociale wetenschappen. Als de sociale wetenschap er niet in slaagt de afzonderlijke disciplines weer samen te brengen om aan iedereen meer toereikende en realistische middelen van oriëntatie te kunnen verschaffen, zullen ideologieën en fantasievoorstellingen de overhand houden. De richting waarin de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling zich beweegt, hangt dus nauw samen met de ongelijke machtsverdeling tussen staten en klassen. Technologische ontwikkeling heeft oude vormen van ongelijkheid ongedaan gemaakt (het verval van de absolute monarchieën en de aristocratie van krijgers en grootgrondbezitters; consumptiepatronen in industriestaten) maar ook nieuwe vormen van ongelijkheid geschapen (oriëntatie; posities binnen burocratische organisaties; vrijheid van werken en denken; vrijheid van wonen; ‘ontwikkelde’ en ‘onderontwikkelde’ staten en streken). Technologische ontwikkeling heeft met andere woorden de aard van de afhankelijkheidsrelaties tussen individuen, klassen en staten veranderd.
Wat betekent die ontwikkeling nu voor de machtsverhoudingen binnen de industriestaten? Als die ontwikkeling in dezelfde richting doorgaat, zal dan een verlichte technostructuur in de industriestaten de macht kunnen overnemen? De laatste vraag moet ontkennend beantwoord worden. De richting van de technologische ontwikkeling versterkt nog steeds alle tendensen tot monopolisering van kansen die we in de | |
[pagina 611]
| |
huidige wereld kunnen waarnemen. De hoop van Kousbroek, Galbraith, Zimmerman en vele wetenschappers met hen, dat een verlichte ‘technostructuur’ de macht zou kunnen overnemen om de onverteerbare ‘bijverschijnselen’ van de technologische ontwikkeling (bewapeningswedlopen, vernietiging van de natuur, sociale ongelijkheid tussen en binnen staten, vervreemding, vereenzaming, psychische en fysieke stoornissen, burocratisering en centralisering van macht, bedreiging van ‘pri vacy’ enzovoort) weg te werken is niet realistisch. Hoe zouden de wetenschappers aller landen zich kunnen verenigen, hoe zou de ‘association of men of diverse technical knowledge, experience or other talent’ zich in een internationale verlichte technocratie kunnen omzetten? De wetenschappers en technici zijn bijna allemaal in dienst van staats- of ondernemingsburocratieën, die verwikkeld zijn in een onderlinge concurrentiestrijd. Zij zijn als individuen allemaal afhankelijker van de organisaties waarvan zij deel uitmaken dan omgekeerd. Zoals ook het proletariaat zich niet heeft kunnen verenigen en zijn getalssterkte in werkelijke macht omzetten, omdat arbeiders afhankelijker waren van ondernemers dan omgekeerd - zie de analyse van Marx van de functie van een ‘reserveleger’ van werklozen - zullen ook wetenschappers en technici hun kracht niet in een internationale collectieve macht kunnen omzetten. En zelfs als er een verlichte technocratie zou kunnen ontstaan, zou deze dan afstand doen van de eigen voorrechten? Wat binnen de industriestaten geldt, gaat ook op voor de verhouding tussen de ‘ontwikkelde’ en ‘onderontwikkelde’ staten. De technologische ontwikkeling in de derde wereld wordt gemonopoliseerd door westerse, zogenaamde ‘multinationale’ ondernemingen. De gevolgen daarvan zijn door Ivan Illich indringend beschreven. De vraag is alleen of de mogelijkheden voor een technologische ontwikkeling in de richting die hij aangeeft, daar te verwezenlijken zijn als niet eerst de aanvoerders in de race - de industriestaten - ermee ophouden. Zolang de dynamiek van concurrentie en de modellering van nieuwe generaties blijft doorwerken, is dat onwaarschijnlijk. Alleen beter inzicht in de structuur van de dwangen die mensen op elkaar uitoefenen en die ook voor de aanvoerders in de race allesbehalve een onverdeeld genoegen zijn, kan ertoe leiden dat een proces in de richting van vermindering van de ongelijke verdeling van beheersingsmogelijkheden en vrijheden - tussen en binnen staten - op gang komt. Een niet onaanzienlijk deel van de jongere generaties begint zijn leven al op grond van dat inzicht in te richten. Maar de richting van de technologische en politieke ontwikkeling hebben zij nog nauwelijks kunnen beïnvloeden. Daarvoor zullen zij eerst de meerderheid van de bevolking van de industriestaten duidelijk moeten maken dat de technologische ontwikkeling niet autonoom is, niet zijn eigen eisen stelt, maar het gevolg is van de dwangen die mensen op elkaar uitoefenen. De bedreiging van de leefomgeving is daarbij een nuttig instrument, maar mag niet tot het hoofdprobleem worden gemaakt.Ga naar voetnoot10. Dat hoofdprobleem is en blijft de ongelijkheid tussen staten en klassen, die de eenheid en de verscheidenheid van de mensen onderdrukt. Het is en blijft mensenwerk, ook als de mensen met behulp van hun technologie elkaar en andere organismen het leven hoe langer hoe onmogelijker maken. |
|