De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 612]
| |
Bram van der Lek
| |
[pagina 613]
| |
brengen. Let wel, dit is géén karikatuur. Het is heel duidelijk de onuitgesproken achtergrond van bijna alles wat op het ogenblik in woord en druk over het milieu wordt gezegd. Het loont daarom de moeite eens na te gaan in hoeverre de huidige situatie, bij voorbeeld in Nederland, op het gebied van het milieu inderdaad het gevolg is van een beleid. We kunnen ons bij voorbeeld afvragen door wie en op welk moment het besluit is genomen het Rijnmondgebied en andere delen van de Rijn-Schelde delta vol te zetten met raffinaderijen en zware chemische industrie. Of welke beleidsbeslissingen verantwoordelijk zijn voor het feit dat er een grote zeepfabriek staat midden in Nijmegen, een kunstzijdefabriek in de bossen bij Arnhem, een papierfabriek midden op de Veluwe, talloze vieze fabriekjes midden tussen de bebouwde kommen van allerlei dorpjes, enzovoort. Men kan toch moeilijk beweren dat hierover gezamenlijke politieke beslissingen zijn gevallen. Deze toestand is, zo zegt men, gegroeid. En laten we nu vooral niet denken dat dat nu anders gaat. Op het ogenblik verrijzen overal in Nederland kippen- en varkensmesterijen en eierenfabrieken, mèt de vereiste vergunningen. Maar er is toch niemand die zal beweren dat het Nederlandse volk, of zelfs maar enkele bestuurders, ooit hebben vastgesteld dat dat een wenselijke ontwikkeling is. Precies zo staat het met andere trends. Wanneer is bij voorbeeld de beslissing gevallen om de Nederlandse landbouw te gaan rationaliseren? Om steeds grotere oppervlakten met steeds grotere machines te gaan bewerken, om arbeidsbesparende methoden in te voeren, waardoor een enorm overschot aan werkkrachten ontstond, de zogenaamde ‘uitstoot’ uit de landbouw, één van de krachten achter de urbanisatie, die nu beschreven wordt als een van de centrale milieuproblemen? En waar en wanneer is besloten dat het wenselijk was alle mogelijke en onmogelijke gebruiksvoorwerpen van kunststof te gaan maken? Toch steeg de omzet van de chemische industrie sedert 1963 met bijna tweehonderd procent, een verdrievoudiging in zeven jaar, en is praktisch alles wat u koopt, of het nu een bloemengietertje is of een zuigfles, van PVC of polyetheen, en nog eens in plastic verpakt ook. Zo zal ook niemand volhouden dat er ooit een politieke beslissing is genomen over de invoering van kleurentelevisie, wasmachines, afwasmachines, spuitbussen, insectenverdelgers, geurverbeteraars, auto's en bromfietsen in plaats van openbaar vervoer, kunstvezels in plaats van wol en katoen, beton in plaats van bakstenen. En toch is het dat alles bij elkaar waardoor het consumptie- en produktiepatroon van de moderne industriële samenleving wordt bepaald. Klassiek redenerende economen houden nog altijd vol dat het de ‘markt’ is die deze ontwikkeling heeft gestuurd. Het lijkt mij voor weinig discussie vatbaar dat dat een soort bedrijfsblinde illusie is. Wie het niet uit de theorie al kon afleiden kan het nu toch wel aan de uitkomsten zien. Die ‘markt’ mag dan in staat zijn enig evenwicht te scheppen tussen vraag en aanbod (op korte termijn), mag dan in staat zijn voor redelijke prijzen te zorgen, maar het is een afstemmingsmechanisme op korte termijn dat geen enkele invloed heeft op de richting waarin het produktiepakket en daarmee de samenleving zich ontwikkelt. Het is als een stroomverdeler in een motor. Hij zorgt inderdaad dat de motoronderdelen zo samenwerken dat de motor loopt, maar op de richting waarin de auto rijdt heeft hij geen enkele invloed. En die richting is in het geval van onze economie volstrekt willekeurig. Een ontelbaar aantal technische mogelijkheden is aangeboden op de ‘vrije markt’, sommige daarvan hebben het gerooid, hebben geleid tot sterke monopolies, die weer leidden tot nieuwe series produkten, produktiemiddelen en nieuwe mogelijkheden. Politieke besluitvorming is door deze ontwikkelingen alleen maar opgedrongen. Toen er meer auto's kwamen, moesten er wegen worden gebouwd. Toen er synthetische bestrijdingsmiddelen op de markt kwamen, kwam er een keuringscommissie en een wet. Toen er zoveel bedrijven kwamen dat omwonenden er hinder van gingen ondervinden, kwam er een hinderwet. Toen de landbouw zichzelf begon te saneren, kwam er een ruilverkavelingswet. En toen er bijna geen milieu | |
[pagina 614]
| |
meer was, kwam er een ‘Inspectie Voor De Hygiëne Van Het Milieu.’ | |
Economische politiekOok de zogenaamde moderne economische politiek doet niets anders dan wat bijsturen. Men tracht door rechtsregels en voorschriften op te treden tegen uitwassen: tegen emstige vervuiling, tegen het vestigen van een fabriek op een notoir ongunstige plaats, tegen al te grote ruimtelijke chaos, tegen regelrecht bedrog, tegen ongezonde en zelfs vergiftige produkten. Door een stelsel van subsidies en regelingen tracht men gewenste ontwikkelingen te stimuleren, en hier en daar ook wel eens iets af te remmen, maar alles binnen een als vanzelfsprekend en onvermijdelijk beschouwde totaalontwikkeling. Door collectieve voorzieningen op punten waarin het systeem niet voorziet, en door anticyclische maatregelen tracht men in het oog springende nadelige gevolgen op te vangen. Maar dat is het dan ook wel. Er is geen sprake van dat er ergens centrale beslissingen worden genomen over de richting waarin de economie zich ontwikkelt. Ja, men moet constateren dat zelfs het effect van het bijsturen grotendeels een illusie is. Nieuwe produkten verschijnen op de markt met de regelmaat van de klok, zonder dat iemand ooit de sociale kosten ervan heeft afgewogen tegen het nut. Nieuwe en vaak ingrijpende ontwikkelingen zijn er het gevolg van: bedrijfsconcentraties, computercentra, het sluiten van mijnen, netwerken van pijpleidingen, de noodzaak om spaarbekkens te maken, kanalen te graven, mensen om te scholen, gifstoffen te verbieden, snuffelpalen te bouwen, enzovoort. En het enige wat de overheid kan doen is met de tong op de schoenen er achteraan hollen om hier en daar nog wat te redderen. In 1969 publiceerde het olieboerenblad Petroleum Press Service de grootse plannen die in deze oliewereld leven ten aanzien van de Golden Delta: ‘The Golden Delta is the attractive name given by the Dutch to the estuary area stretching from Rotterdam to the Scheldt. For this area they have bold plans. By the year 2000 they hope to have turned this comer of N-W Europe, where the Rhine, Meuse and Scheldt flow into the North Sea, into one large dock and industrial region’Ga naar voetnoot1.. Onze overheid heeft altijd nadrukkelijk ontkend dat zij zulke dwaze plannen met de delta zou hebben. De inrichtingsplannen spreken over een evenwichtig geheel van natuurgebieden, recreatie- en woongebieden en industrie. Niettemin wordt de visie van de heren olieboeren stukje bij beetje toch verwezenlijkt. Nu al zijn verschillende industrieterreinen groter dan ze oorspronkelijk waren gepland en staan er veel grotere bedrijven dan de bedoeling was. Er is weinig reden om aan te nemen dat - als de dingen blijven gaan zoals ze gaan - het deltagebied over twintig jaar iets anders zal zijn dan ‘one large dock and industrial region’. En het gaat er nu niet om of dat wenselijk is. Het gaat er nu alleen om er nog eens op te wijzen dat daarover dan nimmer een politieke beslissing genomen is. Nu kan men in dit geval nog stellen dat er wel een hele serie politieke deelbeslissingen over genomen wordt en zal worden die ook anders had kunnen uitvallen. Als dat zo is! Want we weten eigenlijk heel weinig van de dwangsituaties van waaruit dergelijke beslissingen genomen worden. Maar in vele gevallen is het duidelijk dat de politiek er geheel niet aan te pas is gekomen. Neem bij voorbeeld de chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Op een bepaald ogenblik kwamen zij beschikbaar en werden via groots opgezette reclame campagnes door steeds meer ondernemers in gebruik genomen. Landbouwvoorlichtingsdiensten hebben ze ten slotte zelfs gepropageerd. Produktiemethoden werden erop afgestemd. Nu blijken de enorme nadelen. Sommige van die stoffen zijn persistent en hopen zich op in levende organismen, alle veroorzaken ze resistentie bij de plagen waar ze voor bedoeld zijn en richten ze slachtingen aan onder de predatoren, de insecten, mijten, vogels en zoogdieren die voorheen voor het evenwicht zorgden. Maar wat is er inmiddels gebeurd? Het evenwicht is verstoord. De oogsten zijn dus veel | |
[pagina 615]
| |
kwetsbaarder dan voorheen. De predatoren zijn er veelal niet meer of veel minder. En de bestrijdingsmiddelen zijn dus nú moeilijk af te schaffen, niet omdat ze indertijd zo onmisbaar waren, maar omdat ze nu (min of meer dan) onmisbaar zijn geworden dóórdat ze werden ingevoerd. En als dat nu het enige was. Die onmisbaarheid wordt namelijk erg overdreven. Maar er is meer. Er wordt immers jaarlijks voor miljarden aan bestrijdingsmiddelen geproduceerd. Daar zit een enorm stuk werkgelegenheid aan vast, daar is in geïnvesteerd en daar wordt aan verdiend. Wee dus de regering die het in zijn hoofd zou krijgen het gebruik van deze middelen werkelijk te verhinderen. Nee hoor, het synthetische bestrijdingsmiddel is één van die produkten die uit onze moderne samenleving ‘niet meer weg te denken’ zijn. En we zien nu wat duidelijker wat dat eigenlijk betekent. Je kunt er frappante dingen mee beleven. Sedert kort gebruiken vele ziekenhuizen wegwerpinjectiespuiten van plastic. Nu had ik onlangs een discussie met een groep kadermensen uit de verpleging. Over ‘het milieu’ uiteraard. Ze waren allen erg bezorgd en diep onder de indruk. Maar ook moedeloos: wat kon je nu eigenlijk nog doen? Ik stelde toen dat er toch wel íets was, waarmee ze zelf eventueel zouden kunnen beginnen. Bij voorbeeld niet langer plastic wegwerpspuiten gebruiken. Maar toen was de kat in de gordijnen. Want dàt kon toch niet! Die waren immers ‘niet meer weg te denken’. Die waren immers veel hygiënischer. Die waren immers arbeidsbesparend. Wie moest er dan die ouderwetse spuiten uitkoken? En dan te bedenken dat vijf jaar geleden nog niemand van wegwerpspuiten had gehoord. Zo snel ontstaan dergelijke rationalisaties. Want meer zijn al deze argumenten niet. Het werkelijke knelpunt is dat deze spuiten een onderdeel vormen van een vervlochten produktiepakket. Als iedereen ze zou weigeren, of de overheid het zou wagen ze te verbieden, zou er een bijprodukt van talloze kraakinstallaties overblijven. En dat zou weer betekenen dat òf een zelfde hoeveelheid plastic zou moeten worden verwerkt in een ander produkt, dat er nu nog niet is, òf een hele serie andere produkten onrendabel zou worden. Dergelijke samenhangen bestaan voor bijna ieder industrieel produkt. Het terugdringen van de autoverkoop zou gevolgen hebben voor de autofabrieken, voor de staalproduktie, voor de produktie van synthetisch rubber, en dus voor de chemische industrie, voor het aantal olieraffinaderijen, dus ook weer voor een deel van de chemische industrie die zijn grondstoffen betrekt van de nevenproduktie van die raffinaderijen, voor het aantal transporttankers, dus voor de scheepsbouw, voor de wegenbouw en dus voor de asfalt- en betonfabrieken. En daarmee is het netwerk bepaald nog niet volledig. Dat hele netwerk is de grondslag van onze samenleving. En daar zou nu door een ‘beleid’ iets aan veranderd moeten worden. Wat stelt men zich daar eigenlijk bij voor? | |
Een stukje ecologieOp het ogenblik schijnen vele mensen plotseling erg verontrust te zijn door de rapporten van het MIT (Massachusetts Institute of Technology). Nu is verontrusting over een absurd systeem een gezonde zaak, en als zodanig kunnen we de werking van het rapport alleen maar toejuichen. Je kunt je erover verbazen dat het nu juist dit rapport moest zijn dat blijkbaar vele mensen de ogen opende voor een aantal toch nog al vanzelfsprekende zaken. Maar ja, sommige mensen schijnen pas te geloven dat ze twee armen en tien vingers hebben als de computer het uitgerekend heeft. Het is de verdienste van het MIT dat het een aantal ecologische en economische gegevens nog eens zorgvuldig geordend heeft, en ondergebracht in een model. Van belang is vooral ook het voorwerk, het bijeenbrengen van een groot aantal rapporten met gegevens die tot nu toe alleen verspreid waren te vinden. Maar de conclusies die er ten slotte uitrollen zouden als het goed was niemand behoren te verbazen. Die komen immers uiteindelijk hierop neer dat de aarde met zijn hulpbronnen eindig is, en dat een eindige aarde geen onbeperkte groei van welke activiteit dan ook kan verdragen. Er is op die aarde slechts plaats | |
[pagina 616]
| |
voor een eindig aantal vissen, vogels of rinocerossen, en ook slechts voor een eindig aantal mensen. En dat geldt met name daar waar die mensen bezig zijn het oppervlak van die aarde leeg te halen en ingrijpend te veranderen. Voor een ecoloog is dat een weinig verrassend gezichtspunt. En ook sommige economen beginnen te zien dat economie meer behoort te zijn dan de planning voor morgen en overmorgen. Zo noemt Kenneth E. Boulding in een artikel in de bundel Environmental quality in a growing economyGa naar voetnoot2. het bestaande economische systeem een ‘cowboy economy’, ‘the cowboy being symbolic of the illimitable plains and also associated with reckless, exploitative, romantic and violent behaviour, which is characteristic of open societies’. En hij vervolgt dan: ‘The closed economy of the future might similarly be called the “spaceman” economy, in which the earth has become a single spaceship, without unlimited reservoirs of anything, either for extraction or for pollution, and in which, therefore, man must find his place in a cyclical ecological system which is capable of continuous reproduction of material form, even though it cannot escape having inputs of energy. The difference between the two types of economy becomes most apparent in the attitude towards consumption. In the cowboy economy consumption is regarded as a good thing and production likewise; and the success of the economy is measured by the amount of throughput from the “factors of production”...By contrast, in the spaceman economy, throughput is by no means a desideratum, and is indeed to be regarded as something to be minimized rather than maximized.... In the spaceman economy, what we are primarily concerned with is stock maintenance, and any technological change which results in the maintenance of a given total stock with a lessened throughput (that is, less consumption and production) is clearly a gain. This idea that both production and consumption are bad things rather than good things is very strange to economists, who have been obsessed with the income-flow concepts to the exclusion, almost of capital-stock concepts.’ Men zou kunnen zeggen dat hier nu eens een aantal ecologisch gefundeerde vragen gesteld wordt aan de economie. Nu moeten we echter erg oppassen. Want ook de milieubeschermers dreigen ons met een aantal misleidende oplossingen naar huis te sturen.
Allereerst zijn daar de bevolkingsbeperkers. Uitgaande van het op zich juiste inzicht dat de aarde slechts een eindig aantal mensen kan voeden en onderhouden, en het even ontwijfelbare gegeven dat de wereldbevolking nog nooit in historische tijden zo snel is toegenomen als in de laatste honderdvijftig jaarGa naar voetnoot3., poneren of suggereren zij dat alle problemen die we op dit moment ondervinden een gevolg zijn van die bevolkingsgroei. Een uiterst gevaarlijke suggestie, omdat daardoor geheel ten onrechte de gedachte wordt gewekt dat we gerust met alles ongewijzigd kunnen doorgaan als we alleen maar konden bereiken dat iedereen condooms of de pil had en die dan ook verstandig zou gebruiken. Deze gedachte is ongetwijfeld in de hand gewerkt door de slordige wijze waarop regeringen en ondernemers altijd hun streven naar economische groei hebben verdedigd. Een treffend voorbeeld vinden we in de bekende Twee- | |
[pagina 617]
| |
de Nota over de ruimtelijke ordening in Nederland, waar te lezen staat: ‘Ook in de komende jaren is - bij uitsluiting van oorlog en crisis - een voortzetting van de economische expansie te verwachten. Die groei is ook nodig, wil onze economie internationaal haar positie handhaven en nationaal kunnen voldoen aan de eisen die onze groeiende bevolking stelt (mijn cursivering, v.d.L.). Tussen nu (1966, v.d.L.) en 1970 lijkt een raming van de groei van het nationaal produkt met plm. 25% (3½% per hoofd per jaar) een redelijke veronderstelling. Het beleid van de regering is er op gericht die groei te effectueren.’ | |
[Commentaar]Straatverlichting | |
‘Voldoen aan de eisen van een groeiende bevolking’, kan natuurlijk betekenen: voldoen aan de eisen van de bevolking, die ook nog groeit. Maar de suggestie is duidelijk: voldoen aan de eisen die worden gesteld door de groei van de bevolking. En daartoe moet dan gezorgd worden dat de produktie per hoofd(!) met drie en een half procent stijgt. Je moet er maar op komen. Dat bevolkingsgroei in werkelijkheid niet de voornaamste oorzaak kan zijn van de snel groeiende milieuproblemen, leert een enkele blik op wat statistieken. Laten we voor het gemak in Nederland blijven. Tussen 1963 en 1969 nam de bevolking hier toe met 7,6 procent. In die zelfde periode steeg de omzet van de industrie als geheel met 65 procent (die van de chemische industrie zelfs met 159 procent), het wegvervoer met 70 procent, het electriciteitsverbruik met 90 procent, het aantal personenauto's met meer dan 150 procent en het vliegverkeer met 200 procent (Cijfers C.B.S.). En zelfs op wereldschaal stijgt de produktie van goederen, verkeer en energiegebruik sneller dan de totale wereldbevolking. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat de armen in de derde wereld daar veel van merken. Integendeel, door de absurde groei in de geïndustrialiseerde landen wordt de verdeling alleen maar ongelijker. Het is van het grootste belang dit soort zaken scherp te stellen, opdat we ons niet laten misleiden door grofheden als deze uitspraak van Paul Ehrlich:Ga naar voetnoot4. ‘We (dat zijn dan de rijke landen, v.d.L.) zouden wel eens genoodzaakt kunnen zijn te verklaren dat we niet langer voedsel zullen verschepen naar landen die hun bevolkingstoename niet in bedwang willen of kunnen houden.’ Het is hier nu niet de plaats diep op dit aspect van het milieuprobleem in te gaan, maar het is vrij zeker dat de honger in vele ontwikkelingslanden meer te maken heeft met de sociaal-economische structuur van die landen (onder andere in stand gehouden door de | |
[pagina 618]
| |
economische overheersing vanuit de geïndustrialiseerde landen) dan met de dichtheid van de bevolking.Ga naar voetnoot5.
Een tweede mystificatie waar veel milieuhygiënisten zich aan schuldig maken is de schoonmaakmythe. De techniek die ons al zoveel zegeningen heeft gebracht zal ook deze problemen wel oplossen. Deze mythe komt in verschillende varianten voor. De eerste is die van de zuiveringsindustrie. In zijn meest extreme vorm komt het hierop neer, dat er juist extra veel geproduceerd moet worden om de vele dure zuiveringsapparaten te kunnen betalen, die de milieuaantastende gevolgen van al die produktie zullen wegnemen. Een uiterst lucratieve gedachte binnen het bestaande systeem, die dan ook al een aardig eind op weg is werkelijkheid te worden. In de Verenigde Staten is de ‘ecoïndustrie’ momenteel met vijfentwintig tot dertig procent per jaar een van de snelst groeiende takken van industrie. Nu is zuiveren in de meeste gevallen een kwestie van vuil verplaatsen. Een luchtfilter verzamelt vast vuil. Men maakt zo van een luchtverontreinigingsprobleem een water- of bodemverontreinigingsprobleem. Tenzij men het vuil verbrandt. Maar dan heeft men opnieuw luchtverontreiniging. Een enkele keer wil het wel eens lukken afval te brengen op een plaats waar het een nuttige functie kan vervullen en weer opgenomen wordt in een nieuwe produktiecyclus. Bij voorbeeld bij het maken van compost. Maar de soorten van afval die vrijkomen bij moderne produktieprocessen lenen zich steeds minder tot zulke verwerking. Een veredelde vorm van de schoonmaakmythe is de kringlooptheorie. Een systeem waarvan op het ogenblik ook tal van ecologisch denkende politici en economen alle heil verwachten. Sedert men ook buiten de wereld van de biologen heeft ontdekt dat alle enigszins stabiele processen in de natuur gesloten kringlopen zijn, is de idee geboren dat we dat gauw eventjes ook op de menselijke produktiesystemen moeten gaan toepassen. En dat dat zo maar zou kunnen. Nu hoeven we niet zo erg diep te graven om te zien hoe illusoir dat is. Stellen we ons het doet er niet toe welk modern industrieprodukt voor. Bij voorbeeld conservenblikjes. Om die te recyclen moeten ze ten eerste afzonderlijk verzameld worden. U moet zich eens even trachten voor te stellen wat dat voor een enorme organisatie vereist. Hoeveel blikjes denkt u dat er werkelijk terug zullen komen? Dan moeten ze worden getransporteerd naar een fabriek waar de verschillende bestanddelen - ijzer, tin, aluminium - worden gescheiden. Vandaar kunnen ze dan, na nogmaals te zijn getransporteerd, hun weg vinden naar de bedrijven waar ze opnieuw als grondstof kunnen dienen. Ten eerste is het duidelijk dat zo'n organisatie geweldige investeringen vraagt. Ten tweede kan alleen al theoretisch van geen van de fasen een opbrengst van honderd procent worden verwacht. En ten slotte kost elk van de fasen grote hoeveelheden extra energie. En dat laatste is erg belangrijk. Want energie kan men niet opnieuw gebruiken. Boulding loopt daar wel erg gemakkelijk overheen als hij zegt ‘even though it (een cyclisch ecologisch systeem, v.d.L.) cannot escape having inputs of energy’ (zie citaat op pag 616). Niet alleen dat bij de meeste vormen van energieopwekking schaarse grondstoffen (fossiele brandstoffen, splijtbare stoffen) worden opgebruikt en afvalstoffen ontstaan, ook gaat bij de omzetting een groot deel van de energie verloren in de vorm van warmte. Deze thermische verontreiniging blijkt nu al ingrijpende gevolgen te hebben op plaatsen waar veel centrales bij elkaar staan. Bij een steeds toenemend energieverbruik, en dat is inherent aan bijna alle vormen van recycling, zullen dergelijke gevolgen steeds groter omvang aannemen. Met andere woorden, recycling, hergebruik van grondstoffen, is ongetwijfeld een gezond uitgangspunt voor een meer milieuhygiënisch verantwoorde produktie, maar het is geen panacee waardoor het mogelijk zou worden alle andere eigenschap- | |
[pagina 619]
| |
pen van het produktieproces ongewijzigd te laten. Recycling vergróót de hoeveelheid energie die nodig is per eenheid produkt. Het lijkt niet onverantwoord voorlopig aan te nemen dat voor het weer terugbrengen van een grondstof in het produktieproces ruwweg genomen evenveel energie nodig is als voor het maken van het produkt. Dat zou betekenen dat invoering van hergebruik - voor zover en in de mate waarin dat überhaupt mogelijk is - bij gelijkblijvende produktie, zou resulteren in verdubbeling van het energieverbruik. En de produktie blijft op het ogenblik helemaal niet gelijk. Integendeel, die stijgt zodanig dat het energieverbruik in de geïndustrialiseerde landen zich nu al, zonder dat er nog sprake is van noemenswaardige recycling, iedere tien jaar verdubbelt. Maximale recycling zònder halvering van het gebruik, dus van de produktie, zou betekenen dat die verdubbeling nog eens verdubbeld werd. | |
ExplosieIn feite is dat wat de technici ons voorstellen niet meer of minder dan een positieve terugkoppeling. Een positieve terugkoppeling of mee-koppeling is het tegendeel van een negatieve terugkoppeling of tegenkoppeling, de basis van elk behoorlijk zichzelf regelend proces. Een simpel voorbeeld is een centrale verwarming met thermostaat. Als het goed is schakelt de regelkring de kachel in als de temperatuur beneden een bepaalde waarde daalt, en weer uit als de temperatuur tot boven die waarde stijgt. De regelkring is negatief gekoppeld, tégengekoppeld. Stel nu dat we die schakeling omkeren. Dan wordt het een positieve koppeling, een méékoppeling. De kachel gaat aan als het warm wordt en blijft dan aan, tenzij het ondanks de kachel koud wordt. Dan gaat de kachel uit, en blijft uit. Wanneer wij een sterk vervuilend produktieproces onder controle proberen te krijgen door zuiveringsapparaten, doen we eigenlijk precies hetzelfde. Voor de zuiveringsapparaten is extra produktie nodig en om de apparaten te laten werken extra energie. We voegen dus aan het totaal een hoeveelheid extra vervuiling toe en verbruiken méér grondstoffen dan voorheen. We zijn verplicht ook daarop weer zuivering toe te passen, die weer extra vervuiling oplevert. En zo voort. Ad infinitum. Ik wil u één staaltje van dit technologisch denken toch niet onthouden. Het volgende citaat is ontleend aan een stencil met ‘achtergrondinformatie’ dat werd uitgereikt bij de Internationale Vakbeurs voor Milieubeheersingstechnieken, Milieu 71, die van 14 tot 21 oktober 1971 in Utrecht gehouden werd). Daar lezen we onder het kopje ‘Moderne technieken’: ‘In het bijzonder in grote steden is onvermijdelijk, dat de luchtverontreiniging de normen van wat wij redelijk vinden overschrijdt. Dan is toch niet alles verloren. Dergelijke plaatsen zijn immers zelden rekreatiegebieden, zodat de hoofdzaak van het leven zich niet buitenshuis, doch binnen afspeelt. Hiervoor zal in de toekomst eveneens een, echter precies tegenovergestelde, kringloop worden toegepast, berustend op de comfort- en industriële airconditioning. Binnen fabrieken, kantoor- en woongebouwen zal de goede zuivere lucht in kringloop cirkuleren, slechts beperkt gevoed met lucht van buiten, die wij zo rigoreus mogelijk reinigen en in een ideale leefconditie brengen. Tegelijk lossen wij zo het lawaaiprobleem op.’ Dit lijkt op de redenering van een gek. Buiten met gasmaskers op, binnen ‘de’ goede lucht (welke goede lucht?). Daaraan wordt dan zeker steeds zuurstof toegevoegd en koolzuurgas onttrokken. En dan die ‘ideale leefconditie’! Airconditioning, zelfs zònder zuivering, vreet energie. Voor ieder uur dat al die apparaten draaien komt er weer idem zoveel luchtverontreiniging bij, waardoor er weer meer moeten worden geplaatst en ze weer langer moeten draaien, zodat er nog meer verontreiniging komt, zodat...Enfin vult u zelf maar in. Waarbij we het er dan nog niet over hebben gehad waar het uitgefilterde vuil eigenlijk blijft en waar de grondstoffen vandaan komen voor de miljoenen exemplaren van deze ‘comfort- en industriële airconditioning’. En toch is dit een tekst die ontleend is aan de officiële documentatie van een internationale vakbeurs, waar voor miljoenen aan glanzende appara- | |
[pagina 620]
| |
tuur tentoongesteld werd (3750 m2, 216 fabrikaten van 73 deelnemers), een goed geolied apparaat van de grootsten der groten van onze samenleving, dat geopend werd door de directeur-generaal van handel en nijverheid (zie citaat elders in dit blad). In de Verenigde Staten spreekt men al van een ‘vervuilings-industrieel complex’Ga naar voetnoot6., waarvan de vervuilingsbestrijdende tak betere zaken doet naarmate de vervuilende tak sneller groeit. We moeten hieruit twee conclusies trekken. Ten eerste dat het geloof aan de techniek een gevaarlijke ziekte is. Ten tweede dat we staan tegenover een enorm apparaat van industrieën, beurzen, verkooporganisaties en overheden, waarvan in ieder geval de eerste drie er, uit de aard van hun positie in de samenleving, een enorm belang bij hebben dat dit geloof blijft bestaan. | |
Politieke besluitvorming.Wat zijn nu de mogelijkheden om door politieke besluiten deze ontwikkeling in de hand te krijgen? Er is tot nu toe nooit centrale invloed uitgeoefend op de richting waarin produktie en consumptie zich ontwikkelden. Het hele proces is steeds weer als ‘vooruitgang’ beschreven. Zo sterk zelfs dat bij voorbeeld het Russische communisme deze kapitalistische ontwikkeling, die in feite niets anders is dan één mogelijke ontwikkeling uit een vrijwel onbeperkt aantal andere mogelijkhedenGa naar voetnoot7., zonder meer als model voor de eigen ‘vooruitgang’ heeft genomen. Terecht is nu de stemming omgeslagen, en vraagt men om zodanig ingrijpen dat de nadelige gevolgen van die ontwikkeling zo goed mogelijk worden tegengegaan. De vraag is natuurlijk of de mogelijkheden daartoe er zijn. En dat ligt helemaal niet zo simpel als men het soms wel doet voorkomen. Het begint er al mee dat door velen oplossingen worden voorgesteld, die in werkelijkheid helemaal geen oplossing zijn. In het voorgaande heb ik daar enkele voorbeelden van gegeven. Zuiveringstechnieken zullen we op grote schaal nodig hebben. Maar wanneer ze worden toegepast op het produktiepatroon zoals het nu is: vele produkten die zich in principe niet tot zuivering lenen (bestrijdingsmiddelen, cosmetica, etcetera), en bij onverminderde produktiegroei, dan zijn ze niet alleen geen verbetering maar zelfs in vele gevallen een extra belasting. Hetzelfde geldt voor kringloopprocessen, nieuwe vormen van energie, en meer van die dingen die weliswaar nog uitgevonden moeten worden, maar waar nu al druk mee wordt geschermd door een bepaald soort futurologen. Het is dan ook niet voldoende wanneer er wetten worden ingevoerd die zulke zuiveringsprocessen en produktiecycli afdwingen. Zelfs niet wanneer die wetten, wat op het ogenblik allerminst het geval is, rigoreus zouden worden toegepast. Want het is niet alleen de wijze van produceren - meer of minder schoon - die van belang is, maar ook het produkt. Er zullen dus regels moeten komen die vaststellen wat voor soort produkten wel en welke niet gemaakt mogen worden. Er zal bewust geïnvesteerd moeten worden om te komen tot een pakket van zinvolle en vooral ook duurzame gebruiksgoederen, waar veel van wat ook nu al op de markt is niet bij hoort. Ingebouwde slijtage, het nodeloos veranderen van modellen, het maken van nieuwe dingen die oude nog bruikbare overbodig maken, mogen niet meer voorkomen. Wegwerpartikelen zijn vanzelfsprekend uit den boze. Maar ook elektrische apparaten en motoren voor werkzaamheden die tot nu toe met de hand | |
[pagina 621]
| |
gedaan werden zullen kritisch moeten worden bekeken. Het zal uit moeten zijn met de passieve opstelling ten opzichte van allerlei trends. Een groeiend elektriciteitsverbruik is niet iets om zo maar over je heen te laten komen. ‘Over tien jaar gebruiken we in Nederland tweemaal zoveel elektriciteit’. Waarom? Zijn er dan twee keer zoveel mensen? ‘In het jaar tweeduizend zal er in Nederland driemaal zoveel drinkwater nodig zijn.’ Waarom? Zijn er dan drie maal zoveel mensen? Ook het groeiende autoverkeer is een ontwikkeling die drastisch moet worden ingeperkt, en niet alleen het vervoer met personenauto's maar ook het wegtransport. Dat is enerzijds een kwestie van organisatie van de produktie. Niet zo véél mogelijk transport, maar juist zo weinig mogelijk. Dat Rotterdam de grootste haven van de wereld is, is niet ‘Die korst, dat moet toch iets lastigs zijn’, zei de komeet. iets om trots op te zijn, dat is een straf! En het is een kwestie van inperking van de produktie. Als een heleboel onzinprodukten uit het goederenpakket verdwijnen wordt er vanzelf al minder vervoerd. Anderzijds zal gezocht moeten worden naar de minst vervuilende en ruimtebeslag leggende vervoersvormen, die dan bindend zullen moeten worden opgelegd. Zo kunnen we nog wel een poosje doorgaan. Het is echt zo moeilijk niet een recept voor een ecologisch verantwoorde volkshuishouding op te stellen. Het is óók dwaasheid om te beweren dat we nog zo verschrikkelijk veel research nodig hebben voordat we weten hoe het nu eigenlijk moet. Dat is niets dan een rookgordijn om voorlopig weer niets te hoeven doen. De enige werkelijke moeilijkheid is dat een dergelijk beleid in conflict komt met de wortels | |
[pagina 622]
| |
van het bestaande produktiesysteem: vrijheid van onderneming, groei als voornaamste wapen in de concurrentieslag. Zelfs de minimale maatregelen die een regering als de onze soms probeert te nemen, die aan het wezen van het probleem nog geen tittel of jota veranderen, worden al gedoodverfd als ‘concurrentievervalsing’ Iets te hoge eisen (alsof die eisen ooit te hoog kunnen zijn) voor lucht- of waterzuivering, een iets te hoge vervuilingsheffing, en het waarschuwende vingertje gaat omhoog: denk om het industriële klimaat.
En tòch zal het moeten gebeuren! Dat kan dan weinig anders betekenen dan dat de bevolking dwars tegen alle tegenwerking, misleiding en verdoezeling van problemen in een dergelijk beleid afdwingt. Aan de huidige politici hebben we daarvoor niet veel. Voor zover ze al niet zelf lijden aan de welvaartsziekte, het heilige geloof in de zegenrijke werking van het bestaande systeem, of een regelrecht verlengstuk zijn van de machten die dat systeem draaiende houden, laten ze zich iedere keer weer intimideren door de verkeerde argumenten. Hoe moet dat dan met de werkgelegenheid? Dat lijkt nog altijd een afdoende argument. En dat is het ook, binnen het systeem. Maar logisch, en ook logisch-economisch gezien, is het een flauwekul argument. De mensen staan toch niet te trappelen om te mogen werken? Ze willen graag een behoorlijk inkomen en een behoorlijk bestaan. Laten we dan eerst eens gaan kijken wat er gedaan moet worden. Welke dingen hebben we, als gemeenschap, werkelijk nodig? Hoe maken we die op de efficiëntste en - ten opzichte van het milieu - meest verantwoorde manier? En laten we dan gaan kijken hoeveel werk daarvoor nodig is. Is dat dan aanzienlijk minder dan nu (en dat zal wel) dan kunnen we verschillende dingen doen. We kunnen de werktijden verkorten. Wat mij betreft werken we voortaan in ploegen van steeds een half jaar. We kunnen ook veel meer mensen werk geven in al die sectoren van het bestaan die zo veel minder milieubelastend zijn: vorming, onderwijs, verzorging, creatie en recreatie. Ik kan u niet vertellen hoeveel van deze verschuiving binnen het kapitalistische systeem te verwezenlijken zou zijn. Ik weet wel dat wat op het ogenblik gebeurt: ieder jaar weer zoveel groei in de goederenproducerende sector en bezuinigen op, zegt u maar afknijpen van wat we wat ruim genomen misschien het beste de culturele sector zouden kunnen noemen, het tegendeel is van wat in een verstandige milieupolitiek verwacht zou mogen worden. Maar dat kan toch niet nationaal? wordt ons dan altijd tegengeworpen. Dan worden we internationaal uit de markt geprijsd. Ik weet het niet. Er zijn onlangs berekeningen gemaakt die aangeven dat we zelfs in dat geval een aardig eind zouden komen.Ga naar voetnoot8. Maar er is nog nooit een begin van een poging in die richting gedaan. En wat erger is, er is ook nog nooit een regering geweest die serieuze voorstellen heeft gedaan om die problematiek op internationaal niveau aan te pakken. Nederland heeft bij mijn weten nog nooit voorgesteld bij voorbeeld de E.E.G. of de OESO of de V.N. verordenende bevoegdheden te geven op het gebied van het vestigingsbeleid, milieuhygiënische eisen of iets dergelijks. Ook voor de komende conferentie over ‘Human environment’ in Stockholm staat geen enkele werkelijke regeling op stapel. Onder die omstandigheden is een ministerpresident (Biesheuvel) die zegt dat Nederland niets kan doen voor er internationaal wat gebeurt, bezig ons te vertellen dat er dùs niets gebeurt. Het heeft er daarom alle schijn van dat het kapitalistische systeem onverminderd door zal daveren met zijn milieu-aantastende, grondstoffen uitputtende en verspillende produktiewijze, geholpen door gewillige regeringen en nauwelijks geremd door betrekkelijk machteloze parlementen. Over hùn politieke besluitvorming hoeven we ons, vrees ik, weinig illusies te maken. Wil er werkelijk iets veranderen dan zal daartoe een enorme publieke druk moeten ontstaan. Het gaat om zo | |
[pagina 623]
| |
ingrijpende politieke veranderingen, dat we niet hoeven te verwachten dat ze anders dan in harde confrontatie kunnen worden afgedwongen. Laat u niet misleiden door zoetgevooisde milieuregelaars, laat u niet in slaap sussen door bevolkingsbeperkers, laat u niet bedriegen door de schone schijn van een beetje welvaart. Die welvaart berust op uitbuiting. Uitbuiting van de derde wereld, van de armen onder ons, èn van het milieu. De ‘politieke besluiten’ die er te nemen zijn, zouden wel eens zéér ingrijpend kunnen zijn. |
|