De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 549]
| |
Ivan Illich
| |
[pagina 550]
| |
Latijns-Amerika leven - niet alleen die van onze generatie maar de volgende en daaropvolgende - zich niet welke auto, welke geneeskundige behandeling of welk onderwijs dan ook - zelfs geen lagere school - zullen kunnen permitteren. Deze feiten willen wij liefst uit ons denken bannen omdat we niet geconfronteerd wensen te worden met het feit dat ons maatschappelijk denken in een bepaalde richting is gedreven. De macht van de bestaande instellingen is zo groot dat zij niet alleen vorm geven aan wat wij zouden willen maar zelfs ons onderkennen van de mogelijkheden ten zeerste beïnvloeden. Wij kunnen niet meer over modern vervoer spreken zonder daar auto's en vliegtuigen bij te halen. In onze opvatting over moderne gezondheidszorg leggen we de nadruk op de mogelijkheden die wij hebben om het leven van ongeneeslijk zieken te verlengen. Over beter onderwijs denken wij alleen in termen van complexere scholen en langere leraarsopleidingen. Zeer complexe instellingen die enorm veel kapitaal verslinden om de diensten te leveren waar ze voor in het leven zijn geroepen, beheersen de horizon van ons voorstellingsvermogen.
We hebben onze visie op de wereld vastgelegd in instellingen en zijn daar de gevangenen van geworden. Fabrieken, nieuwsmedia, ziekenhuizen, regeringsapparaten en scholen leveren goederen en diensten waarin deze visie op de wereld is verwerkt. We beschouwen een grotere mobiliteit als veiligheid en comfort geleverd door General Motors of Boeing. Als verbetering van het algemeen welzijn beschouwen we het toenemen van het aantal doktoren en ziekenhuizen, die gezondheid leveren in de vorm van het rekken van de lijdensweg. Onze behoefte aan meer onderwijs zijn we gelijk gaan stellen aan de vraag naar steeds langere leerplicht, steeds langer op school zitten. Met andere woorden, onderwijs hebben we onder één noemer gebracht met kinderbewaarplaats, carrièreverzekering en stemrecht en het geheel verpakt in christelijke, liberale of communistische doctrines. Binnen een eeuw heeft de industriële samenleving kant-en-klare, ingeblikte oplossingen geleverd voor de fundamentele menselijke behoeften en ons zover gekregen dat we geloven dat deze fundamentele menselijke behoeften van de Schepper de vorm hebben gekregen van een vraag naar de produkten die wij hebben uitgevonden. Dit geldt evenzeer voor Rusland en Japan als voor het Noordatlantische blok. De consument wordt geleerd dat de veroudering en het defect raken van produkten een normale zaak is, hetgeen inhoudt dat hij de producenten die hem deze zelfde basispakketten in een andere kwaliteit of nieuwe verpakking kunnen leveren, trouw zal blijven. Industriële samenlevingen slagen erin bijna alle burgers te voorzien van dergelijke pakketten voor persoonlijke consumptie, maar dit bewijst niet dat deze samenlevingen daarom gezond of economisch zijn of het leven beter maken. Het tegendeel is waar. Hoe meer een burger gewend raakt aan de consumptie van kant-en-klare, ingeblikte goederen en diensten, hoe minder hij in staat lijkt zelf zijn omgeving vorm te geven. Hij verbruikt zijn energie en geld voor het aanschaffen van steeds nieuwe modellen van produkten en de omgeving wordt een nevenprodukt van zijn eigen consumptiegewoonten. De vorm van de ‘package deals’ waar ik het nu over heb is de voornaamste reden dat het voorzien in de elementaire behoeften van de mens zulke enorme kosten met zich meebrengt. Zolang iedereen zijn auto ‘nodig heeft’, zullen onze steden steeds gecompliceerdere verkeersopstoppingen te zien geven en belachelijk dure maatregelen moeten nemen om ze tegen te gaan. Zolang gezondheid het eindeloos rekken van het leven betekent, zullen onze zieken steeds uitzonderlijker chirurgische ingrepen ondergaan en steeds zwaardere verdovende middelen krijgen om de daaruit voortvloeiende pijnen te stillen. Zolang we het onderwijs willen gebruiken om de taak van de ouders te verlichten, de kinderen van de straat te houden of ze buiten het produktieproces te houden, zal onze jeugd steeds langer op school zitten en zal zij steeds sterkere prikkels nodig hebben om zich daaraan te onderwerpen. | |
[pagina 551]
| |
Met al hun goede bedoelingen dwingen de rijke landen nu de arme landen in dit patroon van verkeersopstoppingen, ziekenhuisopnamen en klaslokalen en zijn internationaal overeengekomen dit ‘ontwikkeling’ te noemen. De rijken, geleerden en bejaarden van de wereld trachten de derde wereld in hun twijfelachtige zegeningen te laten delen door deze hun eigen kant-en-klare, ingeblikte oplossingen op te dringen. In São Paulo ontstaan verkeersopstoppingen terwijl in het Noord-Oosten van het land bijna een miljoen Brazilianen de droogte trachten te ontvluchten door te voet vijfhonderd mijl af te leggen. Zuidamerikaanse artsen volgen een opleiding in het New York Hospital for Special Surgery, een opleiding die zij slechts voor enkele patiënten kunnen gebruiken, terwijl dysenterie een onuitroeibare ziekte blijft in de sloppenwijken waar negentig procent van de bevolking woont. Een kleine minderheid krijgt een hogere opleiding in Noord-Amerika - die niet zelden door hun eigen regering wordt betaald. Als zij al naar Bolivia terugkeren worden zij tweederangs leraren, die in La Paz of Cochibamba pretentieuze colleges geven. De rijken exporteren verouderde versies van hun standaardmodellen. De Alliance for Progress vormt een goed voorbeeld van hoe met de beste bedoelingen toch onderontwikkelde landen onderontwikkeld gehouden worden. Ondanks zijn fraaie leuzen is de Alliance for Progress de bondgenoot van de vooruitgang van de bezittende klassen geworden en een instrument om de grote massa in Latijns-Amerika in toom te houden. De Alliance heeft veel bijgedragen tot de modernisering van de consumptiepatronen van de bovenlaag der bevolking door deze bovenlaag te integreren in het dominante cultuurpatroon van de Noordamerikaanse grote stad. Tezelfdertijd heeft de Alliance de verlangens van de grote massa van de bevolking gemoderniseerd en gericht op produkten die onbereikbaar zijn. Elke auto die in Brazilië rondrijdt ontneemt aan vijftig mensen de gelegenheid tot behoorlijk openbaar vervoer. Elke geïmporteerde ijskast vermindert de kans om een gemeenschappelijke vriesinstallatie te bouwen. Elke dollar die in Latijns-Amerika aan artsen en ziekenhuizen wordt uitgegeven kost honderd mensenlevens - om de uitspraak van Jorge de Ahumada, de briljante Chileense econoom te citeren. Was die dollar besteed aan een behoorlijke drinkwatervoorziening dan hadden honderd mensenlevens gered kunnen worden. Elke dollar die aan onderwijs wordt uitgegeven betekent weer meer voorrechten voor enkelen ten koste van de grote massa; in het beste geval neemt het aantal toe van diegenen die, voor ze van school gingen, nog juist geleerd hebben dat zij die er langer blijven daardoor recht krijgen op meer macht, meer geld en meer aanzien. Het voornaamste resultaat van zulk onderwijs is dat degenen die onderwijs genoten hebben, geleerd hebben dat degenen die meer onderwijs hebben genoten superieur zijn. Alle Latijns-Amerikaanse landen doen al het mogelijke om hun onderwijs te verbeteren en uit te breiden. Geen enkel land besteedt minder dan achttien procent van de belastingopbrengsten aan opvoeding - hetgeen onderwijs betekent - en veel landen zelfs het dubbele. Maar ondanks deze enorme investeringen is geen land er tot nu toe in geslaagd aan méér dan een derde deel van de bevolking vijf volle jaren onderwijs te geven; het aanbod van onderwijs en de vraag naar onderwijs groeien steeds verder uit elkaar. En wat voor onderwijs geldt, geldt evenzeer voor de meeste produkten van andere instellingen in dit moderniseringsproces van de derde wereld.
Het voortdurend aanbrengen van kleine technische verbeteringen in produkten waar al een markt voor bestaat, werkt in de meeste gevallen meer ten gunste van de producent dan van de consument. De steeds complexere produktieprocessen stellen gewoonlijk alleen de grootste producent in staat de verouderde modellen steeds weer te vervangen en bij de consument een vraag te creëren naar marginale verbeteringen aan datgene wat hij koopt, wàt de neveneffecten daarvan ook mogen zijn: hogere prijzen, kortere levensduur, minder algemene doelmatigheid, hogere reparatiekosten. Neem bij voorbeeld de vele gebruiksmoge- | |
[pagina 552]
| |
lijkheden van een gewone blikopener, terwijl een elektrische, als hij werkt, alleen maar een bepaald soort blikken opent en honderd keer duurder is. Hetzelfde geldt voor een landbouwmachine en een academische graad. Een boer in de Verenigde Staten kan ervan overtuigd raken dat hij dringend behoefte heeft aan een voertuig met dubbele assen, een elektrische ruitenwisser en beklede zitplaatsen dat honderd kilometer per uur op de grote weg kan rijden, en binnen één of twee jaar kan hem een nog nieuwer model worden aangepraat. De meest boeren in de wereld hebben echter aan zulke snelheden geen behoefte, hebben nooit zoveel comfort gekend en maken zich niet druk over verouderde modellen. Wat zij nodig hebben is goedkoop vervoer in een wereld waar tijd geen geld is, waar ruitenwissers met handbediening voldoende zijn en waar zwaar materieel zeker een generatie mee moet kunnen. Voor zo'n mechanische ezel zijn heel andere produktiemethoden en ontwerpen nodig dan voor de Amerikaanse markt. Zo'n voertuig wordt niet geproduceerd. In het grootste deel van Zuid-Amerika bestaat dringend behoefte aan paramedisch geschoolden | |
die lange tot zeer lange tijd zonder toezicht van een arts kunnen werken. In plaats van een opleiding uit de grond te stampen voor vroedvrouwen en rondreizende hulpartsen die weten hoe ze een beperkt aantal geneesmiddelen zelfstandig moeten gebruiken, creëren de Zuidamerikaanse universiteiten jaarlijks nieuwe scholen voor medische specialisatie en farmacologie, om specialisten op te leiden die alleen binnen een ziekenhuis kunnen functioneren en farmaceuten die steeds gevaarlijker geneesmiddelen kunnen verkopen. De wereld raakt geleidelijk aan in een impasse doordat twee processen convergeren: voor steeds meer mensen bestaan steeds minder fundamentele keuzemogelijkheden. Aan het toenemen van de wereldbevolking wordt veel aandacht besteed en de bevolkingsexplosie geeft aanleiding tot grote ongerustheid. Het afnemen van fundamentele keuzemogelijkheden veroorzaakt angst en wordt systematisch over het hoofd gezien. De bevolkingsexplosie spreekt sterk tot de verbeelding, maar de voortschrijdende atrofie van de sociale verbeeldingskracht wordt gerationaliseerd als het toenemen van de keuzemogelijkheden tussen verschillende merken. Als deze twee processen samenkomen staan we op een dood punt. De bevolkingstoename zorgt voor steeds meer consumenten van alle produkten, van voedsel tot voorbehoedmiddelen, terwijl onze verschralende sociale verbeeldingskracht geen andere manieren kan verzinnen om aan hun behoefte te voldoen dan via kant-en-klare, ingeblikte produktiepakketten die nu bestaan in de samenlevingen die hen ten voorbeeld worden gesteld. Ik zal achtereenvolgens deze twee factoren behandelen omdat zij mijns inziens de coördinaten vormen die ons in staat stellen te bepalen wat onderontwikkeling is.
In het merendeel van de landen in de derde wereld neemt de bevolking en ook de bovenlaag van die bevolking toe. Inkomen, consumptie en welzijn van die bovenlaag nemen toe, en de kloof tussen deze klassen en de grote massa van de bevolking wordt steeds breder. Zelfs daar waar de consumptie per hoofd van de bevolking stijgende | |
[pagina 553]
| |
is, heeft het grootste deel van die bevolking minder te eten dan in 1945, geniet minder feitelijke geneeskundige hulp bij ziekte, verricht minder zinvol werk en heeft minder woongelegenheid. Ten dele is dit het gevolg van een gepolariseerde consumptie en ten dele van de desintegratie van het traditionele gezin en cultuurpatroon. In 1969 lijden meer mensen honger en pijn en ontberen meer mensen een dak boven het hoofd dan aan het einde van de tweede wereldoorlog, niet alleen numeriek maar ook procentueel. Deze tastbare symptomen van onderontwikkeling zijn schrijnend, maar onderontwikkeling is ook een geestesgesteldheid en het grootste en dringendste probleem is nu juist onderontwikkeling te kunnen en willen zien als een geestesgesteldheid of een bepaalde vorm van bewustzijn. Onderontwikkeling als geestesgesteldheid ontstaat wanneer de behoeften van de massa omgevormd worden tot de vraag naar nieuwe merken kant-en-klaar ingeblikte oplossingen, die altijd buiten het bereik van de grote massa zullen liggen. In deze zin raken steeds meer mensen en landen onderontwikkeld, zelfs landen waar toch het aantal klaslokalen, calorieën, auto's en ziekenhuizen stijgt. De heersende groepen in deze landen zetten instellingen op die ontwikkeld zijn voor een samenleving waarin overvloed heerst; hebben zij eenmaal de vraag op deze wijze gemonopoliseerd dan kunnen zij nooit meer voorzien in de behoeften van de grote massa der bevolking. Onderontwikkeling als vorm van bewustzijn is de uiterste consequentie van wat we zowel in de termen van Marx als in die van Freud ‘Verdinglichung’ of reïficatie noemen. Onder reïficatie versta ik de vervorming van inzicht in de werkelijke behoeften tot de vraag naar massaal geproduceerde goederen. Ik bedoel de vervorming van dorst in de behoefte aan een flesje cola. Dit soort reïficatie vindt plaats als primaire menselijke behoeften gemanipuleerd worden door grote bureaucratische organisaties die erin geslaagd zijn de fantasie van potentiële consumenten in hun macht te krijgen. Laat ik terugkeren tot mijn voorbeeld op onderwijsgebied. Het krachtdadig stimuleren van scholenbouw leidt tot een zodanig synoniem worden van schoolgaan en onderwijs ontvangen dat deze uitdrukkingen in het normale spraakgebruik verwisselbaar zijn geworden. Is eenmaal de fantasie van een hele bevolking zo getraind of geïndoctrineerd dat men ervan overtuigd is geraakt dat de school het monopolie bezit van alle onderwijs, dan kunnen analfabeten belasting gaan betalen om kosteloze middelbare scholen en universiteiten voor de rijken financieren.
Onderontwikkeling is het gevolg van een stijging van het aspiratieniveau die op zijn beurt weer ontstaat door het intensief propageren van ‘patent’-produkten. In deze zin is de voortschrijdende onderontwikkeling die nu aan de gang is precies het tegengestelde van wat naar mijn mening onderwijs zou dienen te zijn, namelijk het zich meer en meer bewust worden van het feit dat de mens andere en nieuwe mogelijkheden heeft dan de bestaande en het aanwenden van de creatieve vermogens van de mens om het menselijk leven te beschermen. Onderontwikkeling impliceert echter dat het maatschappelijk bewustzijn zich tevreden stelt met kant-en-klaar geleverde oplossingen. Over het algemeen bestaat heel weinig inzicht in het proces dat de onderontwikkeling doet toenemen via het propageren van ‘buitenlandse’ produkten. Dezelfde man die diep verontwaardigd is bij het zien van een Coca-Cola-fabriek in een Zuidamerikaanse achterbuurt, krijgt dikwijls een zeker gevoel van trots als hij ziet dat daarnaast een nieuwe lagere school wordt gebouwd. Hij maakt bezwaar tegen het bewijs dat een buitenlands limonademerk in ‘licentie’ wordt vervaardigd en zou dat liever vervangen willen zien door ‘Cola-Mex’. Maar diezelfde man wil wel ten koste van alles zijn medeburgers verplichten een school te bezoeken en realiseert zich niet dat ook deze instelling in licentie werkt - zij het minder duidelijk zichtbaar - en daardoor op de wereldmarkt van groot belang is. Enige jaren geleden zag ik arbeiders een twintig meter hoog reclamebord voor Coca-Cola oprichten in de woestijnvlakte in de Mexquital. Kort tevoren | |
[pagina 554]
| |
hadden ernstige droogte en hongersnood het Mexicaanse hoogland getroffen. Mijn gastheer, een arme Indiaan uit Ixmiquilpan, had zijn gasten niet meer aan kunnen bieden dan een miniem tequilaglaasje van het kostbare bruine suikerwater. Als ik hier weer aan denk word ik nog kwaad, maar ik word nog veel kwader als ik denk aan een UNESCO-vergadering waar goedwillende en goedbetaalde bureaucraten zich ernstig onderhielden over de leerprogramma's van de scholen in Latijns-Amerika en aan de toespraken waarin enthousiaste liberalen pleitten voor steeds meer scholen. De vorm van oplichting die handelaars in scholen bedrijven, loopt minder in het oog maar is aanzienlijk ernstiger dan de zelfgenoegzaamheid waarmee vertegenwoordigers van Ford en Coca-Cola hun produkten slijten, omdat de handelaar in scholen zijn volk een veel gevaarlijker drug aansmeert. Het bezoeken van een lagere school is geen onschadelijke luxe, maar lijkt meer op het cocakauwen van de Indianen in de Andes dat de arbeider in het gareel van zijn baas doet lopen. Hoe meer schoolonderwijs iemand heeft genoten, hoe moeilijker de ontwenning is. Diegene die in de tweede klas van school gaat is zich veel minder bewust van zijn inferioriteit dan degene die in de vijfde verdwijnt. De scholen in de derde wereld dienen hun opium met meer resultaat toe dan de kerken dat in vroeger tijden deden. Naarmate de geest van een samenleving meer en meer gewend raakt aan naar school gaan, verliezen de individuen in die samenleving langzamerhand het gevoel dat het ook mogelijk is te leven zonder aan iemand inferieur te zijn. Naarmate de meerderheid van het platteland naar de stad trekt, wordt de erfelijke inferioriteit van de peon vervangen door de inferioriteit van de ‘drop-out’, die persoonlijk voor zijn mislukking verantwoordelijk wordt gesteld. Scholen rationaliseren de goddelijke oorsprong van de sociale gelaagdheid veel sterker dan enige kerk ooit heeft gedaan. Tot op de dag van vandaag heeft geen Latijns-Amerikaans land jeugdige Coca-Cola-drinkers of autobezitters tot wetsovertreders verklaard, terwijl daarentegen in alle Latijns-Amerikaanse landen wetten zijn uitgevaardigd die de vroege drop-out bestempelen tot een burger die zijn wettelijke verplichtingen niet is nagekomen. De Braziliaanse regering heeft onlangs de periode waarin gratis en verplicht schoolonderwijs gevolgd dient te worden bijna verdubbeld. Voortaan zal elke Braziliaanse drop-out beneden de zestien zijn leven lang het verwijt moeten horen dat hij niet geprofiteerd heeft van een wettelijk verplicht voorrecht. Deze wet is aangenomen in een land waar zelfs de meest optimistische regering nog niet de dag kan voorzien waarop een dergelijk onderwijsniveau voor zelfs maar een kwart van de bevolking bereikt kan worden. Het overnemen van internationale normen voor onderwijs veroordeelt de meeste Zuidamerikanen voor altijd tot een marginaal bestaan of totale uitsluiting van het maatschappelijk leven - kortom, tot onderontwikkeld zijn.
Het vertalen van maatschappelijke doelstellingen in niveaus van consumptie blijft niet tot enkele landen beperkt. Tegenwoordig bewegen alle landen zich, over alle culturele, ideologische en geografische grenzen héén, in de richting van de eigen autofabriek, de eigen medische faculteit en de eigen lagere scholen - die meestal in het beste geval slechte imitaties zijn van buitenlandse, en voornamelijk Noordamerikaanse modellen. Waaraan de derde wereld dringend behoefte heeft is een diepgaande institutionele revolutie. De revoluties van de vorige generatie waren vooral politiek. Een nieuwe groep mensen steunend op een nieuwe ideologie kwam aan de macht om vervolgens instellingen van onderwijs, gezondheidszorg en economie te gaan propageren die in wezen dezelfde waren als de groep voor hen propageerde, maar nu ten behoeve van een nieuwe groep cliënten. Aangezien de instellingen niet wezenlijk veranderd zijn, blijft deze nieuwe groep klanten ongeveer even groot als die welke vroeger van deze diensten gebruik maakte. Voor onderwijs zijn de kosten per leerling overal ongeveer gelijk, omdat de normen die worden aangelegd om de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen internationaal zijn geworden. De toegang tot uit de openbare middelen gefinancierd onderwijs, hetgeen gelijk gesteld is aan schoolonderwijs, hangt dus overal af van het | |
[pagina 555]
| |
inkomen per hoofd van de bevolking (landen als China en Noord-Vietnam vormen hier mogelijk een grote uitzondering op). Overal in de derde wereld zijn moderne instellingen uiterst onproduktief, met alle eerbied voor de doelstelling waarmee ze gereproduceerd worden, de gelijkberechtiging. Maar zolang de sociale verbeeldingskracht van de meerderheid nog niet verlamd is door het uitsluitend gericht zijn op juist deze instellingen, biedt de derde wereld meer perspectieven voor een institutionele revolutie dan de rijke landen. Juist daarom is het zo urgent uitvoerbare alternatieven voor de ‘moderne’ oplossingen te ontwikkelen. In vele landen dreigt de onderontwikkeling een chronisch karakter aan te nemen. De revolutie waar ik hierboven over sprak moet plaatsvinden voor dat gebeurt. Ook hier vormt het onderwijs weer een goed voorbeeld: een chronische onderontwikkeling op onderwijsgebied doet zich voor wanneer de vraag naar onderwijs zo massaal wordt dat het concentreren van alle beschikbare middelen op een schoolsysteem een unanieme politieke eis wordt. Op dat moment wordt een scheiding tussen onderwijs en naar school gaan onmogelijk.
Het enige antwoord op de voortschrijdende onderontwikkeling moet een antwoord zijn dat voldoet aan de primaire behoeften en een planning op lange termijn inhoudt voor die gebieden die altijd een andere grondstructuur zullen hebben dan vergelijkbare gebieden in samenlevingen waar overvloed heerst. Het is minder moeilijk over alternatieven voor bestaande instellingen, diensten en produkten te spreken dan deze exact te beschrijven. Ik wil noch een utopie schetsen noch een draaiboek voor een alternatieve toekomst geven. We zullen ons tevreden moeten stellen met voorbeelden die slechts de richting aan kunnen geven waarin ons zoeken zich moet bewegen. Enkele voorbeelden heb ik al genoemd. De bus is een alternatief voor grote aantallen particuliere auto's. Voertuigen die ontworpen zijn voor langzaam vervoer over oneffen terrein vormen een alternatief voor de standaard-vrachtwagen. Ontsmet drinkwater een alternatief voor dure chirurgische ingrepen. Medische assistenten een alternatief voor artsen en verpleegsters. Gemeenschappelijke voedselopslag een alternatief voor dure keukenapparatuur. Er vallen nog tientallen voorbeelden te bedenken. Waarom zouden we lopen niet als een permanent alternatief voor mechanisch vervoer beschouwen en onderzoeken welke eisen dit aan de stadsplanning zou stellen? Waarom zou het bouwen van woningen niet gestandaardiseerd kunnen worden als de elementen geprefabriceerd zijn en iedere burger verplicht wordt tijdens een jaar sociale dienstplicht te leren hoe hij zijn eigen hygiënisch verantwoorde behuizing kan bouwen? Moeilijker is het om alternatieve onderwijssystemen voor te stellen, ten dele omdat scholen de laatste jaren alle beschikbare middelen als goede wil, verbeeldingskracht en geld hebben gemonopoliseerd. Maar zelfs in dit geval is het toch mogelijk de richting aan te geven waarin het onderzoek moet gaan. Onderwijs wordt tegenwoordig geïnterpreteerd als het getrapt en geprogrammeerd doorlopen van een school door kinderen die daar jaarlijks ongeveer duizend uur doorbrengen en dat jaren achtereen zonder onderbreking. In het algemeen kunnen Latijns-Amerikaanse landen elke burger voorzien van acht tot dertig maanden onderwijs. Waarom zouden zij dan niet een of twee maanden onderwijs per jaar verplicht stellen voor alle burgers beneden de dertig? Het merendeel van de beschikbare financiële middelen wordt besteed aan kinderen, maar een volwassene kan tien maal zo snel leren lezen als een kind. Bij een volwassene geeft de investering onmiddellijk rendement, of nu als voornaamste doel van zijn kennisverwerving nieuwe inzichten, politieke bewustwording en bereidheid de verantwoordelijkheid voor de omvang en toekomst van zijn gezin op zich te nemen wordt gezien, of dat de nadruk komt te liggen op een verhoogde produktiviteit. Bij een volwassene snijdt het mes aan twee kanten, want niet alleen kan hij nu zijn kinderen ten dele zelf onderwijzen, maar hij kan dat ook andere volwassenen doen. Ondanks deze voordelen vinden de basisprogramma's om volwassenen te leren lezen en schrijven weinig of geen steun in | |
[pagina 556]
| |
Latijns-Amerika, waar scholen altijd een bijna ongelimiteerd beroep kunnen doen op de openbare middelen. Nog sterker, in Brazilië en elders, waar de op militaire macht steunende feodale en industriële oligarchie haar vroegere masker van welwillendheid heeft afgeworpen, worden dergelijke programma's zelfs uit alle macht tegengewerkt. Het is moeilijk andere mogelijkheden aan te geven omdat daar nog geen voorbeelden van bestaan. Maar het is voorstelbaar dat de middelen die voor onderwijs beschikbaar zijn zo verdeeld worden dat elke burger de mogelijkheid heeft een minimum aan onderwijs te ontvangen. Onderwijs zal alleen dan voor de grote massa der stemgerechtigden een politiek probleem worden als elk individu exact weet welke onderwijsmogelijkheden hem toekomen - en enig idee heeft hoe hij daar ‘Gesteld dat de Club van Rome gelijk heeft en dat we met het milieugeweld binnen niet te lange tijd op de fles gaan, onder andere door te veel grondstoffengebruik en teveel vuilproduktie, dan is reclame voor allerlei artikelen (en reclame heeft succes) een vorm van dood door schuld, of - voor de dader die de resultaten van de Club van Rome kent - een poging tot opzettelijke levensberoving met voorbedachte rade. Reclame is een scenario voor geweld.’ - Uit: Hoefnagels, Waar zit geweld in?gebruik van kan maken. Je zou je een soort algemene regeling voor kunnen stellen die vergelijkbaar is met de Wet op de Rechten van Dienstplichtigen in de Verenigde Staten, waarbij dan de openbare middelen die voor onderwijs beschikbaar zijn, gedeeld zouden moeten worden door het aantal kinderen in de leerplichtige leeftijd en gegarandeerd wordt dat het kind dat van het hem toekomend deel op zeven-, acht-, of negenjarige leeftijd geen gebruik heeft gemaakt, op tienjarige leeftijd ook kan beschikken over de delen van voorafgaande jaren. Wat zou het schamele onderwijs dat een Latijns-Amerikaanse republiek haar kinderen te bieden heeft kunnen inhouden? Het zou kunnen voorzien in bijna alle elementaire behoeften aan boeken, plaatjes, blokken, spelletjes en speelgoed die in werkelijk arme gezinnen totaal ontbreken en onbekend zijn, maar het kind uit betere milieus juist in staat stellen letters, kleuren, vormen en andere categorieën voorwerpen en ervaringen te leren kennen en zo zijn ontwikkeling stimuleren. De keuze tussen deze dingen en schoolonderwijs is niet moeilijk. Ongelukkigerwijze kunnen de armen, de enigen voor wie dit een werkelijke keuze is, van deze keuzemogelijkheid nooit gebruik maken.
Het is een moeilijke zaak alternatieven te stellen voor de produkten en instellingen die nu algemeen aanvaard zijn, niet alleen omdat deze produkten en instellingen, zoals ik getracht heb aan te tonen, zelfs onze voorstelling van de realiteit bepalen, maar ook omdat het uitdenken van nieuwe mogelijkheden een concentratie aan intelligentie en doorzettingsvermogen vereist die groter is dan die welke gewoonlijk door het toeval tot stand komt. Deze concentratie van intelligentie en doorzettingsvermogen om voor een bepaald probleem, wat voor probleem dat ook moge zijn, een oplossing te vinden, zijn we de laatste honderd jaar ‘research’ gaan noemen.
Eerst wil ik nu vooral duidelijk maken wat voor research ik bedoel. Ik spreek niet over research op het terrein van de fysica, genetica, medische wetenschap of psychologie. Het werk van mensen als Crick, Piaget en Gell-Mann moet onze horizon in andere takken van wetenschap blijven verwijden. Het feit dat deze onderzoekers laboratoria, bibliotheken en specialistisch opgeleide medewerkers nodig hebben, heeft tot gevolg dat zij allen geconcentreerd zijn in de paar steden ter wereld waar dit soort research mogelijk is. Hun onderzoek kan de | |
[pagina 557]
| |
grondslag vormen voor nieuw werk over vrijwel elk produkt. Evenmin bedoel ik de biljoenen dollars die jaarlijks worden besteed aan toegepaste research, want dit geld wordt voornamelijk uitgegeven door bestaande instellingen om hun eigen produkten te perfectioneren en te propageren. Toegepaste research betekent geld uitgeven om snellere vliegtuigen te ontwikkelen en veiliger vliegvelden te bouwen, om geneesmiddelen specialistischer en krachtiger te maken en artsen in staat te stellen de fatale neveneffecten ervan uit te schakelen, om meer kennis in de scholen te pompen en om grote bureaucratieën te beheren. En juist voor dit soort research zou een ‘contra-research’ ontwikkeld moeten worden als we ooit werkelijke alternatieven willen vinden voor de auto, het ziekenhuis, de school en de vele andere zaken die ‘uiteraard een noodzakelijk onderdeel van het moderne leven vormen’. Wat ik bedoel is een totaal andere en buitengewoon moeilijke vorm van research, die om vanzelfsprekende redenen tot nu toe grotendeels is verwaarloosd. Wat ik vraag is een research die zich richt op het vinden van alternatieven voor die produkten die nu de markt beheersen, voor ziekenhuizen en die beroepen die zich wijden aan het in leven houden van ongeneeslijk zieken, voor scholen en voor het rigide, afgebakende onderwijssysteem waarin diegenen die niet de juiste leeftijd of de juiste vooropleiding hebben, een voldoende aantal achtereenvolgende uren op school hebben gezeten, weigeren hun kennis te betalen met onderwerping aan bevoogding, selectie en diploma's of met het zich laten indoctrineren in de waarden van de heersende elitegroepen. Deze contra-research die zich richt op fundamentele alternatieven voor de bestaande ingeblikte kant-en-klaar oplossingen is wat we het dringendst nodig hebben als de arme landen een toekomst moeten krijgen. Een dergelijke contra-research onderscheidt zich van vrijwel alle werk dat nu, in naam van het ‘jaar 2000’, wordt verricht, omdat bijna al dat werk radicale veranderingen in maatschappelijke patronen tracht te bewerkstelligen door aanpassingen in de organisatie van reeds vergevorderde techniek. Een van de uitgangspunten van de contra-research zoals ik die zie, dient te zijn het aanvaarden van het feit dat in de derde wereld gebrek aan kapitaal zal blijven bestaan.
De problemen waar dergelijke research mee te kampen zal krijgen, liggen voor de hand. In de eerste plaats dient de onderzoeker alles wat voor iedereen vanzelfsprekend is in twijfel te trekken. Verder moet hij diegenen die in een positie zijn om besluiten te kunnen nemen, ervan overtuigen dat zij tegen hun eigen belangen in op korte termijn moeten handelen of hen daartoe dwingen. En ten slotte moet hij als individu blijven voortleven in een wereld waarvan hij de fundamenten tracht te veranderen, zodat zijn medeburgers onder de bevoorrechte minderheid hem bijgevolg gaan beschouwen als iemand die de grond waarop wij allen staan onder onze voeten wegslaat. Hij weet dat als hij slaagt in zijn pogingen het leven voor de armen leefbaar te maken, de hoogontwikkelde technologische samenlevingen de ‘armen’ die deze visie aanvaard hebben, misschien nog zullen benijden. De normale werkwijze van diegenen die ontwikkelingspolitiek bedrijven - of zij nu in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Rusland of Israël wonen - is ontwikkeling te definiëren en haar doelstellingen te bepalen op wijzen die hen vertrouwd zijn, die zij gewoon zijn te gebruiken om in hun eigen behoeften te voorzien en die het hen mogelijk maken zich door die instellingen waar zij macht over uitoefenen of controle over hebben heen te werken. Deze formule heeft gefaald en zal blijven falen. Er is niet voldoende geld in de wereld om deze vorm van ontwikkeling kans van slagen te geven, zelfs niet als de defensie- en ruimtevaartbegrotingen van de wereldmachten voor dit doel zouden worden aangewend. Een soortgelijke werkwijze wordt gevolgd door diegenen die trachtten politieke omwentelingen te bewerkstelligen, vooral in de derde wereld. Gewoonlijk beloven zij de voorrechten die de huidige elitegroepen genieten, zoals onderwijs, medische zorg etcetera, uit te breiden tot alle burgers en zij baseren deze holle beloftes op de overtuiging dat | |
[pagina 558]
| |
een verandering in het politieke regime hen in staat zal stellen de instellingen die deze voorrechten leveren zodanig te vergroten dat iedereen er profijt van kan hebben. Daarom worden de beloften en de aantrekkingskracht van hen die politieke revoluties prediken evenzeer door de contra-research die ik mij voorstel bedreigd als die producenten die nu de markt beheersen. In Vietnam heeft een volk dat zich op fietsen voortbeweegt en gewapend is met scherpe bamboestokken de meest geavanceerde research- en produktiemachine aller tijden tot stilstand gebracht. We moeten de ontwikkeling zoeken in een derde ‘Het vertrouwen in ongespecificeerde technologische innovatie is misschien wel het meest verontrustende element van de hedendaagse sociale filosofie.’ - S.R. Eyre.wereld waarin de menselijke geest de gemechaniseerde macht op vreedzame wijze te slim af kan zijn. De enige wijze om de catastrofale tendens in de richting van toenemende onderontwikkeling te keren is - hoe moeilijk dat ook moge zijn - te leren lachen om bestaande, algemeen aanvaarde oplossingen en daardoor de behoeften die deze oplossingen noodzakelijk maken te veranderen. Alleen vrije mensen kunnen van gedachten veranderen en zich verbazen en hoewel niemand helemaal vrij is, zijn sommige mensen vrijer dan anderen. (Vertaling Nelleke Fuchs-van Maaren) |
|