De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 559]
| |
C. Schepel
| |
[pagina 560]
| |
nische deskundigheid te liggen. Het bestuur van de volkscommunes werd zo ver gedecentraliseerd dat de communes hun utopische betekenis grotendeels verloren. De materiële problemen in het China van die dagen waren zo groot dat Mau wel gedwongen was tot het gedeeltelijk opgeven van zijn poging een geheel nieuw type communistisch regime te scheppen, dat gebaseerd moest zijn op de almacht van de massa eerder dan op de alwetendheid van bureaucratische deskundigen. Toch was het niet meer dan een soort tactische terugtocht. Na de jaren van tegenslag en noodzakelijke consolidatie en herstel, greep Mau met de Grote Proletarische Culturele Revolutie opnieuw de kans zijn model, en nu op veel breder terrein, toe te passen.
Dat model is gegroeid uit Mau Tsetoengs interpretatie van het marxisme-leninisme, zoals hij het onder de fysieke en psychologische omstandigheden van het Chinese platteland in eerste instantie toepaste, en geïnspireerd door de overtuiging dat de mens door inspanning van al zijn wilskracht en door vrijmaking van latente produktieve krachten zijn omgeving en zichzelf kan en moet blijven veranderen. Zo schreef een van Mau's adepten in 1958 over de permanente revolutie: ‘Naarmate de mensen er beter in slagen een bewuste revolutie in hun eigen maatschappelijke relaties door te voeren, zal hun kracht in de strijd met de natuur groter worden, en zullen zij des te beter in staat zijn als met toverkracht overal latente produktieve krachten op te roepen en zich snel te doen ontwikkelen’. Stuart Schram tekent daarbij aan dat het Prometheïsche thema natuurlijk in het hele marxistische denken verwerkt is, maar dat men zich af kan vragen of het belang dat Chinese theoretici uit naam van Mau Tsetoeng aan dit aspect van het marxisme hechten niet weergeeft wat onder de volken van de onderontwikkelde landen over de hele wereld leeft. Marx en Engels hadden een in essentie Griekse beschouwing van de natuur, als een door de mens te vormen maar tegelijkertijd de mens welgezinde omgeving. Voor hun Chinese leerlingen is de natuur een vijandige macht waaraan men de ‘oorlog verklaart’, om er voor het levensonderhoud noodzakelijk voedsel en voor economische en militaire macht benodigde grondstoffen aan te ontworstelen.Ga naar eindnoot1.
Men zou zo voor ons doel in het denken van Mau Tsetoeng een aantal elementen kunnen onderscheiden. Ten eerste: voor het bereiken van een zodanige sociaal-economische situatie dat het volk in een communistische maatschappij werkelijk geëmancipeerd zal kunnen zijn, is een ontwikkeling nodig die een ander produktiemodel veronderstelt dan in de Sowjet-Unie wordt gevolgd. Waar de leiders van de Sowjet-Unie sinds Lenin voor de opbouw van het socialisme, dus in de ‘overgangsfase’, een produktiemodel nodig achten dat technisch aan het kapitalistische model evenwaardig is en daarmee moet kunnen concurreren, en sociale en culturele ontwikkelingen daaraan ondergeschikt hebben gemaakt, heeft Mau Tsetoeng dat model in de praktijk, en met de Grote Proletarische Culturele Revolutie ook in theorie, verworpen omdat het de ‘contradicties’, de spanningen, van de kapitalistische maatschappij doet voortbestaan, latente produktieve krachten onbenut laat, en aan creativiteit en vernieuwende initiatieven vanuit de massa geen speelruimte gunt.Ga naar eindnoot2. Hij gaat ervan uit dat verandering van de objectieve voorwaarden - afschaffing van privé-bezit, socialisatie van de produktiemiddelen, enzovoort - op zichzelf nog geen waarborg is dat de ontwikkeling naar de gewenste communistische eindfase zich zal blijven voortzetten. Ook de subjectieve factoren in de mens, zijn manier van denken, zijn gedrag, zijn gewoonten en alle uitingen daarvan, moeten getransformeerd worden. Lenin schijnt eens gezegd te hebben: ‘communisme = sowjets + elektrificatie’; Mau Tsetoeng zou men daartegenover in de mond kunnen leggen: ‘communisme is het resultaat van het volgen van de massalijn en het voeren van ononderbroken revolutie’. Het denkbeeld dat met zijn model het definitieve stadium van volledig communisme spoedig bereikt zou kunnen worden, heeft Mau misschien wel opgegeven. Daarvoor is in de plaats gekomen de overtuiging dat China als behoeder van het enige ware marxisme-leninisme van deze | |
[pagina 561]
| |
tijd, zoals uitgedrukt in het denken van Mau Tsetoeng, er strijdvaardig voor moet waken dat het niet ‘van kleur verandert’, dat wil zeggen dat het van politieke aard zou veranderen in ‘revisionistische’, ‘sociaal-imperialistische’ of zelfs ‘fascistoïde’ zin. De Culturele Revolutie, waarvan de blijvende resultaten overigens nog niet zijn te overzien, was daartoe een middel, maar zeker nog geen definitieve waarborg.
Een tweede element is de verhouding van de mens tot zijn natuurlijke omgeving. Mau deelt de opvatting dat de natuur er is om door de mens gevormd te worden, maar hij is er niet zo van overtuigd dat de natuur ons welgezind is. ‘De natuurwetenschappen zijn een soort wapenrusting in de strijd der mensen om de vrijheid. Om vrijheid in de maatschappij te bereiken moeten de mensen met behulp van de sociale wetenschappen inzicht in de maatschappij krijgen, de maatschappij veranderen en een maatschappelijke revolutie uitvoeren. Om vrijheid in de natuurlijke wereld te bereiken moeten de mensen met behulp van de natuurwetenschappen inzicht in de natuur krijgen, de natuur bedwingen en veranderen, en zo vrijheid vanuit de natuur bereiken’.Ga naar eindnoot3. Zoals maatschappelijke bevrijding slechts mogelijk is door voortdurende revolutionaire strijd, zo kan vrijheid vanuit de natuur slechts afgedwongen worden door een voortdurende worsteling met de natuur. Mau's zwemtocht in de Jangtse was meer dan een sportieve prestatie of een bewijs dat hij, gezond als een vis, de politieke situatie in de hand had - het was een concrete demonstratie van zijn overtuiging dat men de natuur te lijf moet gaan om zich te bevrijden. Afkomstig van het platteland, waar hij het belangrijkste deel van zijn revolutionaire werk verrichtte en voor zijn vorm van ‘plattelandscommunisme’ koos, deelt Mau ook een zekere onverschilligheid, die boeren over de hele wereld wel eigen schijnt te zijn, tegenover wat onze milieubeschermers de ‘natuur’ zouden noemen. De natuur is mooi ‘als het gewas er goed bijstaat’ zonder een sprietje onkruid. Hoe meer kunstmest je gebruiken kunt, hoe beter. Insecten en onproduktieve dieren als vogels en honden sla je dood, en echt niet alleen uit hygiënische overwegingen. China is in de loop van de eeuwen vrijwel volledig ontbost, met rampzalige gevolgen - erosie, stofstormen en waarschijnlijk een verslechtering van het klimaat. Die gevaren heeft men ingezien, en er worden op grote schaal bomen geplant, maar alleen met een direct of indirect produktief doel. Landschapsschoon is iets voor dichtende en schilderende literaten, niet voor de werkende massa van boeren.
Een derde element ten slotte is een diep in het Chinese volk gewortelde afkeer van de bureaucratie, zowel in de zin van nodeloze en nutteloze ambtenarij, als in de zin van een kaste van onproduktieve en op carrière beluste ambtenaren die een onafhankelijke en oncontroleerbare elite vormen. Zulk een strak georganiseerde elite, zowel in de partij en het regeringsapparaat als in het leger, leidt onvermijdelijk tot verstarring, tot onderdrukking van initiatieven van onderaf, en tot handhaving of zelfs versterking van ogenschijnlijk overwonnen klassentegenstellingen, die op hun beurt emancipatie van het volk en vrijmaking van produktieve krachten verhinderen. De Chinese leiders, ook Mau Tsetoeng, zijn natuurlijk allen in meerdere of mindere mate bewust dat voor de opbouw van het socialisme en eenvoudigweg voor een goed functioneren van de samenleving, ‘deskundigen’ nodig zijn. Een doeltreffend partij- en regeringsapparaat, onderwijsdeskundigen, wetenschapsmensen in theoretisch en praktisch werk, kunstenaars en journalisten, en niet te vergeten militaire specialisten, blijven onontbeerlijk. Als ‘witte experts’, als zuivere professionals, zijn zij betrekkelijk onschuldig zolang zij zich niet aan politieke en sociale controle onttrekken en de gevreesde onafhankelijke elite gaan vormen. Als ‘rode experts’ worden zij echter wel zeer gevaarlijk zodra zij zich, op grond van hun meestal nog in de oude maatschappij of onder invloed van het sowjet-systeem verworven deskundigheid, machtige posities in de partij veroveren. Met hun burgerlijke en revisionistische ideeën, die nu eenmaal moeilijk zijn af te schudden, kweken zij dan op hun beurt een nieuwe elite die ‘China van kleur | |
[pagina 562]
| |
zou kunnen doen veranderen’. Het zijn vooral die ‘rode experts’, de deskundigen die zich in partij- en staatsorganen tot gevestigde autoriteiten hadden opgewerkt, die het tijdens de Culturele Revolutie zwaar te verduren gekregen hebben.
Met deze elementen in het denken van Mau Tsetoeng, dat althans in theorie het denken en handelen van de Chinese leiders van het ogenblik bepaalt, kunnen we misschien als volgt samenvatten wat die leiders in hun binnenlandse politiek beweegt. Er moet geproduceerd worden om in de onmiddellijke behoeften te kunnen voorzien, en om op (misschien zéér) lange termijn een zodanig peil van voorzieningen te bereiken dat definitieve bevrijding van de mensen mogelijk is. Daartoe moeten landbouw en industrie ontwikkeld worden. Ontwikkeling van wetenschap en techniek moet daarmee gepaard gaan, waarbij echter de onmiddellijke behoeften van een vooralsnog ‘achterlijke’ landbouw en merendeels betrekkelijk ‘primitieve’ industrie niet uit het oog verloren mogen worden. Het produktiemodel mag oplossing van de nog bestaande klassentegenstellingen en spanningen tussen stad en platteland, tussen arbeiders en boeren, tussen hoofd- en handarbeid en tussen leiders en ‘Het is gebruikelijk mens en techniek als een tegenstelling op te vatten en de techniek te zien als een macht die de mens bedreigt niet alleen in zijn voortbestaan maar vooral in zijn mens-zijn. Dat dit in een bepaalde historische wereldsituatie waarbij een hooggeïndustrialiseerde kapitalistische samenleving enerzijds een groot gewicht in de schaal legt en anderzijds zich desondanks in zijn voortbestaan bedreigd voelt, het geval is, valt niet te ontkennen, maar daarom is deze zienswijze in zijn algemeenheid nog niet juist. De menswording, d.w.z. het zich losmaken uit de samenhang der natuur, heeft zich in en door de techniek voltrokken. Pas toen de mens in zijn natuurstaat er niet meer mee volstond zijn behoeften aan voedsel, warmte en behuizing te bevredigen met wat de natuur hem kant en klaar aanbood, maar zich de moeite ging geven het hem gebodene te “bewerken”, verbrak hij geleidelijk aan zijn eenzijn met de natuur en plaatste er zich tegenover. In zijn “stofwisseling met de natuur” om een woord van Marx aan te halen, zette de mens door middel van zijn arbeid de natuur om in cultuur. Door zich niet langer te vergenoegen met wat de mens aan bruikbaars en eetbaars vindt in de natuur die zijn wereld uitmaakte, maar door het doelbewust veranderen van het natuurlijk gegevene, zich een eigen wereld te creëren, vormt de mens ook zichzelf als mens.’ (Uit: Ger Harmsen Marx contra de marxistische ideologen, Den Haag 1968.) geleiden - die immers de vrijmaking van produktieve krachten verhinderen - niet in de weg staan, maar moet er juist toe bijdragen. Daarom moet, nog afgezien van de strategische voordelen die decentralisatie van de economie biedt, de industrie voorlopig in kleine en middelgrote eenheden zoveel mogelijk over het land gespreid worden, en moeten landbouw, industrie en onderwijs zoveel mogelijk geïntegreerd worden.Ga naar eindnoot4. ‘Kaders’, dat wil zeggen allen die tot op het laagste niveau ergens voor verantwoordelijk zijn, en scholieren en studenten moeten hun kennis opdoen in voortdurend contact met en werk in de praktijk. Verregaande specialisatie in wetenschap en techniek, zowel als in de partij- en regerings-bureaucratie en de strijdkrachten, levert in het huidige stadium van economische en sociale ontwikkeling meer gevaren (van elitevorming, verstarring, enzovoort) op dan voordelen, en moet daarom tot het hoogstnoodzakelijke (bij voorbeeld wapentechnologie) beperkt worden. De massa, als het produktieve deel van het volk, mag in haar creativiteit en inventiviteit niet gehinderd worden door onnodige bureaucratie, en moet, waar mogelijk, binnen de collectieve eenheden de vrijheid gegeven worden over eigen zaken te beslissen. In het huidige stadium is een zelf ontworpen houten | |
[pagina 563]
| |
landbouwwerktuig in het binnenland meer waard dan een fabriekstractor uit de stad, zo die al in voldoende aantallen geproduceerd kan worden. Een communeschooltje met beperkte middelen maar in direct contact met praktische produktieve arbeid, is meer waard dan een stedelijk georiënteerde onderwijsinstelling met hooggeschoolde leerkrachten. Op het platteland moet de in theorie al verwezenlijkte collectivisatie eerst goed gaan functioneren, zoals in de modelbrigade Tatsjai, voordat mechanisatie op grote schaal (een zeker niet opgegeven, maar wel op langere termijn geschoven ideaal) kan plaatsvinden. De mens moet meester zijn van natuur en techniek, en wapent zich daartoe met de wetenschap. Die wetenschap is echter als wapen slechts doeltreffend als men er de aard van de tegenstander mee kan doorgronden, en vervolgens die tegenstander aan zich ondergeschikt kan maken. Wetenschap mag nooit het exclusief bezit van een elite worden, omdat die elite haar voor eigen verderfelijke doeleinden zou kunnen aanwenden, maar vooral omdat het haar voor nieuwe inzichten en praktische toepassingen, die eerder vanuit de massa dan vanuit de elite te verwachten zijn, zou afsluiten. Zoals een veldslag (zeker in een guerrilla-oorlog!) gewonnen wordt door de persoonlijke inzet en inventiviteit van de strijders, en niet door de plannenmakers op het hoofdkwartier, zo worden technische problemen op het land en in de werkplaats overwonnen in de praktijk, niet door professoren en theoretische onderzoekers. Als natuur en techniek eenmaal aan de mens ondergeschikt zijn gemaakt, kan er, ten dienste van het volk en in overeenstemming met de bestaande ontwikkelingsfase, ook ten volle gebruik van gemaakt worden. Als de mens, in het juiste politieke bewustzijn, natuur en techniek beheerst, kan hij de ontwikkelingen ook in de juiste banen leiden. Arbeidsconflicten, vervreemdingsprocessen, milieuvervuiling en andere kwalijke gevolgen van een produktiemodel als het kapitalistische kunnen dan voorkomen worden, of althans tijdig worden opgevangen. We kunnen ons nu afvragen wat deze ideologische motieven betekenen voor de ontwikkeling van onderwijs en wetenschap, voor de positie van technologie en technocratie en van individuele wetenschappelijke ‘deskundigen, en voor bij voorbeeld de beheersing van industriële processen in het huidige China. De moeilijkheid daarbij is, als bij ieder onderzoek naar aspecten van het China van vandaag, dat er vermoedelijk een brede kloof ligt tussen het theoretisch ideaal en de praktische werkelijkheid. Weinig politici zijn zo bedreven in het ‘zwaaien met de rode vlag’ om een anders gekleurde lading te dekken, als juist de Chinese leiders van het ogenblik. Er zijn aanwijzingen dat in de huidige gang van zaken misschien toch weer sprake is van een stap terug na de half doorstane vuurproef van het mauïstisch ideaal tijdens de Culturele Revolutie, maar meer dan aanwijzingen zijn het niet. Als de ervaringen van na de Grote Sprong Vooruit in de jaren zestig enige indicatie zijn omtrent toekomstige gebeurtenissen, zou men kunnen aannemen dat over enige tijd nieuwe campagnes te verwachten zijn, waarin soortgelijke denkbeelden als hiervoor geschetst weer grote nadruk zullen krijgen. In dat licht bezien kunnen de volgende opmerkingen dan toch hun nut hebben. In het kader van de proletarische hervormingen van de Culturele Revolutie heeft het onderwijs na 1966 geruimte tijd stilgelegen. Studenten werden naar huis gestuurd, en voor zover uit de steden afkomstig naar het platteland ‘overgeplaatst’. Nieuwe eerstejaars studenten werden, op grond van ideologische criteria door de massa daarvoor aanbevolen, aan de meeste instellingen van hoger onderwijs pas weer in 1969-'70 aangenomen. Zij volgen een sterk vereenvoudigd en ingekort theoretisch studieprogramma, gecombineerd met veel praktisch werk en politieke studie. De resultaten van deze nieuwe curricula zullen pas over een aantal jaren duidelijk kunnen worden. Wetenschappelijk onderzoek, in China zoals in de meeste socialistische landen in afzonderlijke instituten geconcentreerd, heeft voortgang gevonden in die sectoren die, op voorwaarde dat men er zich niet tegen de revolutie verzette, uitdrukkelijk van revo- | |
[pagina 564]
| |
lutionaire worsteling vrijgesteld waren. Als bewijs daarvoor zou men de gerapporteerde successen op medisch, kernfysisch en wapentechnologisch gebied kunnen aanvoeren. Deze kennelijk als hoogst noodzakelijk beschouwde specialismen zijn sociaal en militair-strategisch van zo groot belang dat stagnatie op die gebieden door de Chinese leiders, ondanks hun ogenschijnlijk dogmatisme, onverantwoord werd geacht. Dat wil niet zeggen dat op die terreinen het mauïstische denken helemaal geen invloed zou hebben gehad. Veel sterker in mauïstische zin hervormd werden echter die takken van wetenschap die van direct belang voor de transformatie van de maatschappij zouden kunnen zijn, al is het ook daar de vraag in hoeverre de onmiddellijke behoeften van de economie verwaarloosd konden worden. Het ‘alternatieve produktiemodel’ is misschien heel goed uitvoerbaar, maar als de verderfelijke invloed van de revisionistische technocraten en ‘economisten’ inderdaad zo groot was als hij werd voorgesteld, dan vereist de omschakeling (àls die nu tenminste nog met kracht wordt doorgevoerd) waarschijnlijk meer tijd en energie dan Mau en de zijnen in revolutionair optimisme verwacht hebben. Aan een dergelijke omschakeling of transformatie zijn ook de ‘deskundigen’ zelf onderworpen. Zij die zich naast deskundigheid ook de verkeerde soort politieke macht verworven hadden, zijn tijdelijk of voorgoed uitgeschakeld. Degenen die in culturele en economische instellingen hun onproletarische denkbeelden uitgevoerd en overgedragen hadden, moeten zich nu aan de massalijn onderwerpen en voortdurend op hun hoede zijn dat hun denken en handelen in overeenstemming is met de revolutionaire politiek zoals die in Peking wordt vastgelegd. Wie daarin slaagt, en bereid is te accepteren dat zijn deskundigheid door de massa geleid en gecorrigeerd moet worden, heeft misschien toch in een onafzienbaar werkterrein een taak die dan wel weinig materiële voordelen biedt, maar zeker een grote mate van bevrediging in de dienst aan het volk schenkt. De overtuiging dat uiteindelijk de mens die de natuur en de techniek beheerst de beslissende factor in de geschiedenis is, schenkt Mau het, in onze ogen misschien negentiende-eeuwse en niet langer verantwoorde, optimisme dat de mens de processen die hij zelf op gang brengt ook zal kunnen blijven beheersen en ten goede zal kunnen aanwenden. Het is opvallend dat wanneer er in de Chinese pers al sprake is van bij voorbeeld milieuvervuiling, dat altijd als een secundair en oplosbaar probleem genoemd wordt. De nadruk ligt steeds op nuttig gebruik van wat vroeger als afval geloosd werd, met nadruk op de noodzaak zuinig met grondstoffen om te springen. Anderzijds bestaat er blijkbaar weinig vrees voor uitputting van minerale voorraden en energiebronnen. In een land dat tot voor enkele decennia arm aan grondstoffen heette te zijn, maar waar nu zoveel nieuwe bronnen worden aangeboord dat het, volgens recente Amerikaanse schattingen, zichzelf ook bij sterke industriële groei kan bedruipen, is dat niet zo verwonderlijk.
Als we het geheel naar vermogen overzien, krijgen we de indruk dat de Chinezen, vol vertrouwen in eigen kracht en kunnen, bezig zijn met morele stimulansen eerder dan materiële prikkels en toch ook in onze ogen een grote mate van werkelijkheidszin, een collectieve samenleving op te bouwen. In overeenstemming met het nog altijd betrekkelijk lage ontwikkelingsniveau, maar ook uit ideologische overtuiging, wordt groot belang gehecht aan creativiteit en inventiviteit vanuit de massa van het volk. Voortdurend actief ingrijpen moet op den duur de antagonistische tegenstellingen elimineren, en uit de niet-antagonistische tegenstellingen nieuwe ontwikkelingen doen voortkomen. Voortdurende waakzaamheid moet een terugval, een ‘verandering van kleur’ verhinderen. Dat alles gebeurt met vallen en opstaan, maar heeft Mau zelf niet gezegd dat de weg van de revolutie lang en kronkelig zou zijn? Van tijd tot tijd zal het accent op de verschillende aspecten verschuiven. Technologie en technocratie zijn in de afgelopen jaren in zekere zin het doelwit van revolutionaire strijd geweest, maar wat Mau in 1955 zei gaat eigenlijk nog altijd op: ‘Wij voeren thans niet alleen een revolutie uit | |
[pagina 565]
| |
op het gebied van het maatschappelijk stelsel, .. maar tevens voeren wij een revolutie uit op technologisch gebied: de overgang van produktie in het ambacht naar een grootscheepse moderne machinale produktie; deze twee revoluties gaan hand in hand. Op het gebied van de landbouw moet onder de in ons land gegeven omstandigheden ... eerst tot de vorming van coöperaties worden overgegaan, voordat grote machines gebruikt kunnen worden. Hieruit blijkt dat wij deze twee - industrie en landbouw, en socialistische industrialisatie en socialistische landbouwhervorming - nooit als twee afzonderlijke zaken mogen zien, en dat wij nooit slechts op één aspect de nadruk mogen leggen ten koste van het andere aspect’.Ga naar eindnoot5. De coöperaties zijn sindsdien overgegaan in de volkscommunes, en de communes zijn gereorganiseerd, maar de strekking blijft dezelfde. Of China, naarmate het zich verder ontwikkelt, ooit aan een even kritiek stadium als wij in onze kapitalistische maatschappij beleven zal toekomen, blijft een open vraag. Dat het zich van de gevaren bewust is en die denkt te kunnen ondervangen hoeft echter niet betwijfeld te worden. Het bovenstaande heeft waarschijnlijk meer vragen opgeroepen dan het heeft beantwoord. In het huidige primitieve stadium van inzicht en kennis omtrent wat zich in China afspeelt, zou echter elke vorm van stelligheid meer gevaren dan voordelen bieden. |
|