De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 530]
| |
A. de Froe
| |
[pagina 531]
| |
aandoet, voor wat hij achterlaat. Gebruik en misbruik - het maakt nauwelijks verschil. Het land wordt kaalgeslagen, ontgonnen, uitgemergeld en verlaten. Mensen of sprinkhanen - het is om het even. Soorten worden uitgeroeid ter wille van voedsel of kleding of sieraad. De onverschilligheid van de mens voor het lot van dieren kan graden van onvoorstelbare wreedheid bereiken. De zogenaamde beschaving heeft daar vrijwel geen invloed op. Tal van soorten zijn reeds uitgeroeid, vele andere dreigt hetzelfde lot. Duizenden vierkante kilometers zijn ontbost en door erosie tot woestijnen geworden. Dit alles is niet van vandaag of gisteren. En het betreft het normale gebruik op de wijze de mens eigen. Tot de natuur van de mens behoort echter ook de neiging tot cultuurvorming, dat is omvorming van de natuur naar de wensen en behoeften van de mens. En deze mens beschikt niet over een godsdienst die hem daarbij matiging oplegt. Want de natuur is niets in de handen van mens en goden. ‘In 1969 gingen twee studenten die opgegroeid waren in Gary, Indiana, naar een universiteit in Michigan en werden binnen korte tijd erg ziek. Dokters stelden vast, dat ze verslaafd waren aan de arsenikum in de “lucht” boven Gary, uitgebraakt door enorme staalfabrieken en dat ze leden aan ontwenningsverschijnselen.’ - (Uit: Milieuvervuiling en macht, Sunschrift 46, Nijmegen, 1970.) De natuur is een vijand van de mens en moet overwonnen worden. De gedachte aan een natuur als vriend en bondgenoot, het genieten van een onbedorven, ongeschonden natuur, zijn niet oud; nog jonger is het cultiveren van echte natuur. Een voorbeeld daarvan zijn de parken die de landschapsarchitect Broerse in Amstelveen schiep met gebruikmaking van uitsluitend inheemse gewassen. Een Nederlander, gewend aan dennenakkers, beukenakkers, eikenakkers kent nauwelijks meer de bekoorlijkheid van een natuurlijk landschap. Dat de natuur een vijand van de mens is en overwonnen moet worden is een waarheid die wij niet mogen veronachtzamen. 1. De natuur is ontoegankelijk, onherbergzaam, onbewoonbaar, althans voor een groot deel. Plinius verhaalt van de Chauken in Friesland: ‘Daar dringt de Oceaan met twee tusschenpozen des daags en des nachts in enorme breedte en met onmetelijke golven het land binnen, zodat men bij deze eeuwige strijd in de gang der natuur twijfelt of de bodem tot de aarde of tot de zee behoort. Daar leeft een ongelukkig volk op heuvels of liever op hoogten, die het met eigen hand heeft opgeworpen tot op het uit ervaring bekende peil van de hoogste vloed. Op die hoogten staan hun hutten. Zij lijken op zeevaarders, wanneer de zee het land rondom overstroomt en op schipbreukelingen, als de wateren teruggeweken zijn en zij rondom hun hutjes de vissen najagen die met het water trachten weg te vluchten. Ze kunnen geen vee houden en zich dus niet met melk voeden als hun buren. Evenmin gelukt het hun een stuk wild te vangen, daar heinde en ver de zee elk struikgewas heeft weggespoeld. Van riet en biezen maken ze touw, waarvan ze visnetten knopen. Aardkluiten die ze met hun handen uitsteken, laten ze nog meer in de wind dan in de zon drogen en branden die om hun eten te koken en hun door de noordenwind verstijfde ledematen te warmen.’ Het zijn de dijken, de wegen, de bruggen, de veren die de natuur hebben opengebroken voor het gebruik, maar ook voor het genieten van de natuur. Er is geen sprake van dat meer dan enkele Nederlanders van nu hun vakantie zouden kunnen en willen doorbrengen in het Hollandse landschap van het begin van onze jaartelling. Zo is het ook met het berglandschap. Het is slechts aan enkele kletteraars gegeven de toppen te bereiken met alle genietingen van dien. Zonder kabelbaan of stoeltjeslift, maar niet zonder hulpmiddelen en niet zonder risico. | |
[pagina 532]
| |
De toegankelijkheid zou in onze tijd een illusie blijven zonder oriëntatiemogelijkheden: kaarten, richtingaanwijzers, kompassen. Niet alleen dat wij zonder die zouden verdwalen en wellicht verloren gaan, maar wij zouden zonder hulp daarvan niet eens weten waarheen ons te richten. Men reist en trekt niet om te kijken of het ergens de moeite waard is. Reisgidsen, beschrijvingen, aanbevelingen, foto's, films wekken verwachtingen. De natuur heeft te concurreren met het beeld van de natuur dat wij daarvan hebben toebedeeld gekregen, verlucht met zulke mooie vrouwen als ter plaatse zelve zelden aanwezig zijn.
Soms valt de natuur tegen: ‘Even the great Grand Canyon itself became a disappointing reproduction of the Kodachrome original’, zegt Boorstin. Nog lang niet de hele natuur is werkelijk toegankelijk. Laten we de helft van de wereld, bij voorbeeld Rusland en China buiten beschouwing - hoewel het een onrecht mag heten dat een mens niet kan reizen waar hij wil - dan is ook de andere helft maar ten dele toegankelijk. Men mag niet buiten de paden lopen - maar men is daar ook niet op gekleed of voor toegerust. Alleen jagers en stropers kennen nog ongebaande wegen. Letten we op de paradox: de weg ontsluit ons de natuur, verstoort die natuur en houdt ons weg van de ongestoorde natuur die wij anders zouden storen. Alle bosbeheer op de beschaafde wereld kent de truc: plaats ijs- en coca-cola-tentjes langs de rand van het bos en U houdt de natuur ongerept. 2. De natuur is voor ons in hoge mate gevaarlijk. Zelfs in Nederland komen nog adders voor en in een zo huiselijk land als Engeland kan men worden opgeschrikt door een bordje: ‘Beware of adders’. In India worden per jaar nog twintigduizend men- | |
[Commentaar]U kent natuurlijk allemaal het programma van de STAR, Stichting ‘Achter de reklame’, in de volksmond ook wel genaamd Stuyts Anti-Reklame, met zijn voortreffelijk samengestelde spots, waarin wordt duidelijk gemaakt dat 99 procent van de huishoudbakteriën volstrekt onschadelijk zijn (en die andere 1 procent ook), dat 99 procent van de huidbakteriën zelfs erg nuttig zijn en het dus erg onverstandig is ze dood te spuiten: uw huid wordt alleen maar vatbaarder voor infekties, dat Jan en Mien veel gelukkiger zijn sinds ze niet meer achter tientallen elektrische apparaten hoeven aan te draven, dat die apparaten bovendien ernstig het milieu vervuilen, dat ze echte vruchtenlimonade drinken uit flessen met statiegeld en dan nog veel goedkoper uit zijn dan met frisdranken in weggooiflessen, dat zij nooit goederen in plasticverpakking aksepteren, hoogstens een papier of papieren zak als het om zaken gaat die ze anders niet mee kunnen nemen, dat zij oud papier naar de handelaar brengen en blikjes naar een handelaar in oud ijzer, dat zij meestal lopen, fietsen of de trein nemen en zich daar erg gezond bij voelen, dat Jan nooit spuitbussen in de tuin wil hebben maar liever afrikaantjes plant als hij bang is voor luizen in de rozen, altijd margrieten zet tussen de tomatenplanten tegen aaltjes, look plant tegen mijten in de heesters, enzovoort en dat Mien haar kamerplanten hoogstens afsopt met tabakswater (overigens de enige manier waarop Jan en Mien tabak gebruiken), dat Jan heeft uitgerekend dat een afwasmachine 60 liter water per keer en 400 KWU elektriciteit per jaar gebruikt en zo'n ding per se niet in huis wil hebben (Jan en Mien wassen om de beurt af), dat ... - (vdL) | |
[pagina 533]
| |
sen door slangen gedood en drieduizend door roofdieren. Wormen knagen aan het levensgeluk van miljoenen mensen en hele landstreken worden door malariamuggen en dergelijk gebroed geteisterd. Daar waar de natuur voor ons veilig is, daar hebben wij deze veilig gemaakt. Niemand zou de natuur zoals deze van nature is terugwensen. Zelfs bewapening met schietgeweren zou ons niet baten, want wij zijn de gevaren ontwend. Wij ruiken, horen en zien niets meer. Ook de planten zijn gevaarlijk. Er zijn zeer giftige zwammen en bessen die er verleidelijk uitzien. Niet ieder mens is in staat voldoende te leren, te onthouden en toe te passen om geen risico te lopen. Het beste is de consumptie te beperken tot de ijs- en coca-colatent. 3. De natuur is ongastvrij. Koude, hitte, regen maken het ondoenlijk zonder aanmerkelijke culturele hulpmiddelen in de natuur te verblijven. Een tent is al het minste, een caravan is beter, een blokhut voldoende, een motel pas ideaal. Wij kunnen pas in de natuur verblijven, wij kunnen pas in de nacht de wind horen ruisen door de toppen van de bomen wanneer wij een stukje stad meenemen. Ook voedsel moeten wij meenemen of aan laten rukken. Hetzelfde geldt voor drinkwater en waswater. Dat het water van rivieren en beken niet meer bruikbaar is - het is onze eigen schuld. Maar water is lang niet overal aanwezig en zeker zeldzamer dan dorst. De natuur valt dan pas goed te genieten wanneer er voldoende waterkranen aanwezig zijn. 4. De Natuur is zwijgzaam; onmededeelzaam. Het is de vraag of er wel mensen zijn die echt van de natuur kunnen genieten zonder er iets van te weten. De mens is weetgierig. Het is niet de natuur, wij zijn het die de natuur als voorwerp van beschouwing en genieting ontsluiten. En dat is cultuur. De gekende natuur is cultuur. Wij doen die kennis niet op in de natuur, maar wij brengen die mee in de natuur, uit de stad, uit de laboratoria, uit de boeken.
Wij breken de natuur open met wegen en bruggen. Wij effenen het pad van de trekker door kaarten en aanwijzers. Wij maken de natuur veilig en bewoonbaar. Wij eigenen ons de natuur toe als terra cognita. Wij vormen de natuur om naar onze wensen, naar het model van de stad, het ideaal van leefbaarheid. Natuurbehoud is onzin - natuurbeheer nog mogelijk. Natuurbeheer vergt matiging, maar daarvoor zijn wij niet geboren. Wij willen de natuur ontsluiten voor alle mensen, alle miljarden. Wij willen de natuur exploiteren voor alle behoeften. Maar wanneer wij de miljarden gedrongen hebben op de american way of life, dan hebben wij nog een week voor de boeg. Daarna is het op en uit. Voor de laatste twee mensen wordt dan het visioen van Goya tot werkelijkheid: twee boeren die in nacht en nevel de weg door het moeras gemist hebben, langzaam wegzinken en scheldend en verwijtend met de knuppel elkaar slaan op de domme koppen. |
|