De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Herman de Lange
| |
[pagina 506]
| |
schrijven als een poging om de politieke werkelijkheid opnieuw te definiëren. Onder invloed van een aantal concrete politieke gebeurtenissen was het inzicht gegroeid dat de Republiek nieuwe structuren behoefde. Aanvankelijk gebeurde dit in de vorm van een herformulering van oude staatsrechtelijke gewoonten en theorieën. Want in theorie had er in de Republiek altijd een minimum aan democratie bestaan, dat weliswaar was geüsurpeerd door Oranje en door de regentenoligarchie. Deze poging om de politieke praktijk met behulp van oude formules aan nieuwe maatschappelijke behoeften en verhoudingen aan te passen, had in tweede instantie tot gevolg dat verschillende groeperingen hun lot in eigen handen gingen nemen. Van aanpassing naar anticipatie, zo zou je deze omslag in de patriottenbeweging kunnen noemen. Er gingen revolutie-achtige situaties ontstaan, bij voorbeeld heel duidelijk in Utrecht. Het diffuus maatschappelijk onbehagen en protest kreeg inhoud in het interactieproces van politieke bewustwording en actie. Exercitiegenootschappen, politieke clubs en politieke journalistiek waren de treffende symptomen van deze ontwikkeling. Door de militaire interventie van Pruisen in 1787 werd deze nog zwakke politieke beweging onderdrukt. Er volgde een tijdelijke restauratie en reactie. Met de Bataafse revolutie werd de draad weer opgenomen. De belangrijkste elementen uit de voorgaande verlichtingsprocessen keren dan geradicaliseerd terug. Intussen is er ruimte gekomen voor enige wettelijke institutionalisering: grondvergaderingen (democratische kiesverenigingen), politieke clubs als onofficiële politieke pressiegroepen, politieke pers met als waarborg het recht op vrije drukpers en een nationaal parlement. | |
Politieke heroriëntatie door het weekblad De Democraten.Significant voor de laatste decennia van de achttiende eeuw in de Republiek is het ontstaan en de organisatie van een bewuste politieke ‘publieke opinie’. Institutioneel komt deze publieke opinie tot uitdrukking in de pers en in de politieke clubs (in deze periode ook wel ‘sociëteiten’ geheten). Wie de politieke ideologie van de Bataafse revolutie wil leren kennen, kan het weekblad De Democraten niet ongelezen laten. Kwalitatief is het het beste voorbeeld van politieke journalistiek in deze periode. Het was de spreekbuis van een groep leiding gevende democraten uit Amsterdam. Bovendien heeft het ongemeen grote invloed uitgeoefend op de democratische volksbeweging van 1796-1798. Ten slotte bestond er een losse band met de sociëteiten voor een- en ondeelbaarheid, die als pressiegroep de politieke ontwikkeling van de Bataafse Republiek op beslissende ogenblikken hebben beïnvloed. Uitgever was J.A. Crayenschot uit Amsterdam, een vooraanstaande patriot en revolutionair. W.A. Ockerse en I.J.A. Gogel vormden de redactie. Zij hebben afzonderlijk en te zamen de centrale artikelen geschreven. Gogel was koopman en in 1794 een voorman in de ondergrondse patriottenbeweging. Na de omwenteling oefende hij grote invloed uit, maar weigerde topfuncties te bekleden. Pas na de democratische staatsgreep van 22 januari 1798 begint zijn grote carrière. Gogel was een erudiet man, die een flink aantal kwaliteiten in zich verenigde. Zijn naam in de geschiedschrijving heeft hij vooral te danken aan zijn kwaliteiten als financieel deskundige en belastingwetgever. Als redacteur van De Democraten leert men hem kennen als één van de belangrijkste politieke theoretici van de revolutie. Als man van de volkssociëteiten was hij een leidinggevend figuur in het proces van politieke mobilisatie. Ockerse was tot 1795 predikant geweest. Als auteur had hij naam gemaakt met enkele lezenswaardige publikaties. Na de omwenteling kwam hij in de politiek terecht. In september 1797 werd hij verkozen tot representant in de tweede Nationale Vergadering. Vanaf dat moment voerde waarschijnlijk Gogel alleen het redactionele beleid van het tijdschrift.Ga naar eindnoot1. Op 30 juni 1796 verscheen de eerste aflevering van De Democraten. Zes weken eerder hadden het kanonniersoproer in Amsterdam en de woelingen op andere plaatsen de gemoederen nog beheerst. Deze gebeurtenissen waren een uiting van de groeiende frustratie van verschillende democratische groeperingen. Het jaar 1796 had slechts één wens | |
[pagina 507]
| |
van de democraten vervuld: de bijeenroeping van een Nationale Vergadering. Toch was deze overwinning maar schijn, want de nationale volksvertegenwoordiging was geen Constituante en het reglement ervan liet de confederalistische structuren intact. Op lokaal niveau was de ergernis bijna nog groter, want in veel plaatsen overheerste het confederalisme en de oligarchie van moderate patriotten. Het kanonniersoproer was voorlopig de laatste in de serie van min of meer gewelddadige politieke interventies van radicale democratische groepen. Het bleef weliswaar bij een voorbijgaand incident, dat overigens handig werd uitgebuit door de moderaten om het verschijnsel ‘politieke club’ en in het algemeen de democratische beweging in discrediet te brengen. Het oproer was het logisch einde van de massale volksbeweging van 1795 (de Centrale Vergadering van alle volkssociëteiten en clubs, die in Den Haag zetelde), die een zeer belangrijke factor was geweest in de strijd om de bijeenroeping van de Nationale Vergadering. Ten slotte bracht het kanonniersoproer aan het licht, dat er binnen de democratische volksbeweging een vleugelvorming was ontstaan. Die had af en toe tot kortstondige verdeeldheid geleid. In een latere fase van de revolutie zou zij een zeer ernstige, praktisch onoverbrugbare breuk teweegbrengen.Ga naar eindnoot2. Het nieuwe weekblad De Democraten kun je verstaan als een poging om de democratische beweging, die in een impasse was geraakt, opnieuw te oriënteren en te reorganiseren. Het eerste nummer signaleerde onmiddellijk de tegenstellingen tussen de revolutionaire en de moderate patriotten. Deze tegenstellingen betroffen niet alleen het tempo en de mate waarin nieuwe maatregelen zouden moeten worden genomen, maar eveneens de inhoud van de maatregelen. Misschien hebben Gogel en Ockerse een ogenblik gedacht de polarisatie tussen democraten en moderaten tegen te houden. Hun eigen politiek program was echter zodanig dat die hoop wel ijdel moest zijn. Vandaar is het waarschijnlijk hun bedoeling geweest de democratische beweging (speciaal de volksclubs en sociëteiten) ideologisch zo voor te lichten dat er onderling geen tweespalt zou kunnen ontstaan ten aanzien van het gebruik van de middelen in de politieke strijd en ten aanzien van de politieke doelstellingen van de democraten. Het programma van De Democraten was vooral afgestemd op de belangrijkste politieke kwestie van 1796: de constitutie. De volgende punten leken Ockerse en Gogel van essentieel belang: 1. Verbetering en uitbreiding van het nationaal onderwijs. Vrijheid van drukpers. Alleen een goed geïnformeerd volk, zo luidde hun veronderstelling, is pas in staat zijn vrijheid te verdedigen. 2. Een behoorlijke regeling van de oppermacht van het volk door het volk zelf. Het volk kiest zijn eigen vertegenwoordigers. Zij zijn aan het volk verantwoording verschuldigd (dit als een verplichting opgevat). De kwesties waarin het volk hoofdelijk moet worden gekend moeten wettelijk worden vastgelegd. Dit impliceert een duidelijke regeling van het kiesrecht en van de grondvergaderingen (de bijeenkomsten van stemgerechtigde burgers). 3. De gelijkheid van de burgers. Vandaar moeten de resten van het feodaal systeem verdwijnen. Het onderscheid in rang en stand wordt vernietigd. Vereisten voor het uitoefenen van openbare ambten zijn deugd en bekwaamheid. Bevoorrechte klassen zullen eveneens verdwijnen: gilden en andere corporaties. 4. Een slagvaardig bestuur, gebaseerd op een- en ondeelbaarheid. De confederatieve en federatieve inrichting van het openbaar bestuur verdwijnt. 5. Herstel van de financiën. Verbetering van het belastingstelsel. Evenrediger bezoldiging van de bestuursambtenaren. 6. Vrijheid van personen en goederen. Verbetering van het justitieel bestuur. Opstelling van een burgerlijk wetboek en een wetboek voor strafrecht. 7. Scheiding van godsdienst en staat. Geen enkele kerk zal bevoorrecht zijn.
Deze beginselen werden in latere nummers uitgewerkt en toegelicht. Zij ademden een radicale geest. Wanneer deze punten nog acceptabel waren voor de moderaten, dan gold dit zeker niet voor het tweede artikel in de eerste aflevering van De Democraten. Daarin werd in het kort uiteengezet dat de Bataafse Republiek zich nog bevond in een revolutionaire toestand. Die zou pas verdwijnen wanneer het volk een constitutie | |
[pagina 508]
| |
had aanvaard. In deze toestand kon de politiek op twee manieren worden geëffectueerd. Met behulp van regelmatige middelen, die voortvloeiden uit de bestaande wetten of die door de bestuursorganen werden gehanteerd. Met behulp van onregelmatige, revolutionaire middelen, die door de nood der omstandigheden werden geboren en gewettigd. Zij waren nodig wanneer er geen regelmatige middelen konden worden aangewend of wanneer die hadden gefaald.Ga naar eindnoot3. De heroriëntatie van de democratenbeweging was niet alleen noodzakelijk vanwege het slop waarin zij was beland. De ontwikkeling van de revolutie vroeg om steeds weer nieuwe theoretische en praktische activiteiten. De strijdmiddelen, die in 1795 nuttig en effectief waren, waren door de politieke verhoudingen van 1796 achterhaald. Zij zouden de democratische zaak eerder kunnen schaden dan voordeel opleveren. In het eerste jaar van de omwenteling vervulden de volkssociëteiten een drieledige functie: het afbreken van oude politieke instituties; het bevorderen van nieuwe politieke structuren; en ten slotte het organiseren van de voorlichting, de propaganda en de politieke pressie. In hun analyse van de ontwikkeling van de volkssociëteiten constateerden Gogel en Ockerse dat de band tussen het volk en zijn vertegenwoordigers in de bestuursorganen was verbroken. Dit feit had in het bijzonder excessen van de kant van de clubs in de hand gewerkt. Overigens was het isolement van de volkssociëteiten een grote politieke fout, want een vertegenwoordigende democratie kon niet buiten een actieve participatie van het volk. In een dergelijk politiek systeem ‘worden er zekere kundigheden bij het volk gevorderd, welke onafscheidbaar zijn van dien vorm van bestuur. Het volk moet zekere afgetrokkene denkbeelden van burgerlijke en politieke vrijheid bevatten konnen, zal het eens beoordelen, of zijne constitutie tegen die grondbeginselen aanlope. Het moet verlicht worden, zal het vrij zijn, vrij blijven, en tegen de inbreuk op zijn rechten blijven waaken.’Ga naar eindnoot4. Dit was het centrale punt: wanneer de volksclubs zich zelf niet gingen reorganiseren zouden zij in de strijd om een goede constitutie machteloos blijven en uiteindelijk het willoos werktuig worden van de machthebbers of van intriganten die in de clubs werkzaam waren. Een hoogst reële situatie, omdat er in de Republiek twee partijen bestonden. ‘De eene predikt zachtheid en een omzichtiger voortgang in alle verbeteringen; zij weegt het bijzonder belang zoo zeer, dat ze zich altijd beijvert om hetzelve met het algemeen belang overeen te brengen. Alle schokken vreest zij. Beducht voor gewichtige ondernemingen, wil zij verouderde gebreken in het staatsgebouw liever dulden, dan sterke hulpmiddelen tegen dezelve aanwenden.’ De andere partij lette niet op het bijzondere belang en ‘dringt hare maatregelen door met een geweld, dat noch de oude wetten noch de gewoonte eerbiedigt.’ Verdeeldheid in een periode van omwenteling was nu eenmaal gevaarlijk en kon het bestuur ernstig verzwakken. ‘De volkssociëteiten zijn hiertegen het geschiktste hulpmiddel. Het volk terstond de eene of andere partij bijvallende, verplettert zijne tegenstreevers door éénparige en ontzagwekkende volkskreet, het wijzigt de vlottende denkbeelden zijner voorstanders, en doet alzoo in het bestuur die eenheid herleven, welke tot uitvoering van gewichtige zaken volstrekt nodig is.’Ga naar eindnoot5. Om deze rol te vervullen zouden de volkssociëteiten politiek-oriënterend bezig moeten zijn en op een effectieve wijze moeten worden georganiseerd. De theoretische oriëntatie werd geboden door het weekblad De Democraten en in iets mindere mate door het weekblad De Republikein, dat werd geredigeerd door de Amsterdamse democraat Jan Konijnenburg.Ga naar eindnoot6. Beide weekbladen namen de rol van De Politieke Opmerker en De Advocaat der Nationaale Vrijheid over, die overigens in 1796 waren verdwenen.Ga naar eindnoot7. Politieke vorming werd nu aangepast aan de politieke situatie van 1796, waarin het van belang was het volk bewust te maken van de ideologische tegenstellingen tussen moderaten en democraten en het te begeleiden in de strijd om een goede constitutie en een representatief bestuur. Een slagvaardige organisatie kwam tot stand in 1797, hoewel niet op initiatief van Gogel en Ockerse of andere vooraanstaande democraten uit Amsterdam. Toen sloten zij zich aan bij een | |
[pagina 509]
| |
min of meer spontaan ontstane beweging. In tweede instantie poogden zij deze een goede lokale en nationale organisatie te geven. De redacteurs van De Democraten distantieerden zich niet van de volkssociëteiten en van de volksdemocraten, zoals De Wit heeft beweerd.Ga naar eindnoot8. Hun activiteit richtte zich voornamelijk op de bestrijding van de moderaten. Af en toe waarschuwden zij tegen anarchistische tendensen binnen de volkssociëteiten. Tussen de Amsterdamse democraten en de volksdemocraten bestonden er geen directe politieke of ideologische tegenstellingen. Vandaar is er geen reden om te suggereren dat de eersten de laatsten wilden gebruiken. Gogel en Ockerse waren geen proto-liberalen, die een verkiesbare aristocratie bepleitten, dat wil zeggen een regering van de gezeten burgerij, gekozen door het volk dat verder geen enkele invloed bezat. Hun bezwaar tegen het eerste ontwerp van constitutie (november 1796) en tegen het tweede ontwerp dat op 8 augustus 1797 in stemming werd gebracht, was juist dat deze een verkiesbare aristocratie reglementeerden, waarin de gezeten burgerij alle invloed bezat. Hun idee van vertegenwoordigende democratie was dat het volk een grote invloed moest uitoefenen op de volksvertegenwoordiging en op het bestuur. Zij dachten met andere woorden meer in de richting van een participerende democratie. | |
Een nieuwe Centrale Vergadering.Over de volkssociëteiten is in de historische literatuur, zo er al over werd gesproken, doorgaans veel gefantaseerd. Om zijn helden Wiselius, Gogel en anderen als fatsoenlijke democraten voor te stellen heeft De Wit de grenzen van het historisch toelaatbare wel heel duidelijk overschreden. De organisatie van de democratische beweging in 1796 en 1797 schrijft hij op rekening van een geheim correspondentiegezelschap te Amsterdam, De Uitkijk geheten. Leden van deze club waren onder andere Wiselius, Gogel, Ockerse, van Hasselt, Konijnenburg. Vooraanstaande democraten dus, die de volkssociëteiten en volksdemocraten voor hun eigen doeleinden wilden gebruiken.Ga naar eindnoot9. Deze reconstructie van de organisatie van de democratische beweging klopt niet. De Uitkijk was een normale sociëteit, die in 1795 was opgericht. Zij was geen geheim genootschap. Zij manifesteerde zich geregeld in de openbaarheid.Ga naar eindnoot10. Er bestaat bovendien geen enkele plausibele reden om te veronderstellen dat het weekblad De Democraten een initiatief is geweest van het gezelschap op De Uitkijk. Je kunt in de jaren van de Bataafse revolutie met recht spreken van een democratische beweging, wanneer je daarmee niet bedoelt dat er sprake was van een hechte organisatie, zoals bij voorbeeld het moderne partijwezen, en van een stuurgroep, die het initiatief nam tot allerlei activiteiten. Alleen al de primitieve communicatiemiddelen zouden een straffe organisatie in de weg staan. De organisatie van de sociëteiten voor één- en ondeelbaarheid voltrok zich aanvankelijk zeer spontaan. Het ontwerp van constitutie, dat in november 1796 aan de Nationale Vergadering werd aangeboden, wekte een algemene weerzin op. Het was volstrekt ultramoderaat en liet de confederalistische structuur van de Republiek ongerept. De eerste reactie van de volksclubs kwam uit Leiden. De Algemene Vergadering van Wijkvergaderingen van Leiden riep alle sociëteiten in de Republiek op opnieuw te streven naar de oprichting van een Centrale Vergadering. Dit voornemen werd door een snelle actie van het Provinciaal Comité van Holland de kop ingedrukt, doordat de initiatiefnemers gevangen werden gezet.Ga naar eindnoot11. Een ogenblik later verrijzen de eerste sociëteiten voor een- en ondeelbaarheid: op 23 en 24 december 1796 te Haarlem en Alkmaar; op 4 februari en 1 maart 1797 te Rotterdam en Delft; ten slotte volgde op 27 maart Amsterdam. Hieruit blijkt dat de Amsterdamse democraten zeker niet de initiatiefnemers van deze nieuwe beweging zijn geweest. Waarschijnlijk hebben zij wel een belangrijke rol gespeeld bij de opbouw van een centrale organisatie. Deze was als volgt: elke sociëteit kende een correspondentiecommissie voor de onderlinge relaties tussen de sociëteiten en ten behoeve van de publieke voorlichting. Sommige sociëteiten stelden niet alleen openbare verklaringen op, maar dikwijls | |
[pagina 510]
| |
gaven zij ook nog pamfletten en soms zelfs tijdschriften uit. In elke grote stad en in elke provincie bestond er een Bureau Central, dat werd samengesteld uit gecommitteerden van elke aangesloten club. Het Bureau Central was het correspondentiebureau en het overlegorgaan voor de regio. Ten slotte zetelde in Amsterdam het Bureau Generaal van correspondentie en expeditie van de vrienden van één- en ondeelbaarheid. Wie de leden van dit bureau waren werd niet publiek gemaakt. De activiteiten waren wel openbaar. Het nam het initiatief tot landelijke acties (bij voorbeeld petitiebewegingen aan de Nationale Vergadering) en verzorgde de coördinatie. Er werden instructies aan de diverse sociëteiten gezonden die overigens in verschillende kranten werden afgedrukt.Ga naar eindnoot12. Behalve het bevorderen van gecoördineerde acties was de indamming van ultra-democratische ofwel anarchistische tendenties in de volkssociëteiten een andere taak. In het algemeen krijg je niet de indruk dat er een hechte organisatie met een gesloten ideologie was. De sociëteiten die zich bij deze organisatie hebben aangesloten, behielden hun eigen autonomie. Niet allen noemden zich ‘sociëteit voor een- en ondeelbaarheid.’ Zij konden de organisatie verlaten wanneer zij dat wilden. | |
De acties tegen de constitutie.Het ontwerp van constitutie ondervond ook in kringen van de Nationale Vergadering ernstige kritiek. Op 2 december 1796 werd besloten dat een commissie van zeven leden het ontwerp zou omwerken in de geest van één- en ondeelbaarheid. Op 16 november bracht De Democraten het plan reeds ter sprake. Eén week later volgde een kritische evaluatie. Een verklaring van de rechten van mens en burger was niet opgenomen. De oppermacht van het volk beperkte zich slechts tot de verkiezing van de bestuurderen. ‘De regeering des volks is in dit plan volstrekt niet te vinden, en word bij hetzelve door niets anders, hoe bewimpeld ook, dan door eene aristocratie bij verkiezing en eene regeering van rijken vervangen.’ Het volk bezat geen sancties om zijn constitutie te beschermen. Bovendien kon het de grondwet niet veranderen. De één- en ondeelbaarheid was niet het fundament geworden van de bestuursinrichting en van het financieel beleid. De Uitvoerende Macht was praktisch onafhankelijk van de wetgevende en vertegenwoordigende organen.Ga naar eindnoot13. In de volgende afleveringen werd het plan in extenso besproken en bekritiseerd. Primair werd het getoetst aan de beginselen van de democratie, die in vroegere artikelen uitvoerig waren toegelicht. Het oordeel was kort maar krachtig: ‘een onvolkomen en onregelmatig plan; een plan vol tegenstrijdigheid; een plan dat allergevaarlijkst is.’Ga naar eindnoot14. Het informatieve en theoretische werk bleef gewoon doorgaan. De redacteur Gogel ging met name allerlei economische en financiële aspecten van de Republiek belichten. Polemische artikelen verschenen voorlopig nog niet in De Democraten. De teneur was zakelijk, informatief en kritisch. Daarin onderscheidde zij zich van verschillende andere politieke weekbladen in de Bataafse revolutie. Sommige waren ordinaire volksblaadjes, zoals De Babbelaars en De Domkop. Andere, zoals De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn van Pieter J. 't Hoen, bleven politiek meestal aan de oppervlakte en gaven vooral commentaar op het dagelijks gebeuren. Het onderscheid met het moderate weekblad Heraclijt en Democrijt was eveneens groot. De politieke oriëntatie die R. Dibbetz en Jacobus Scheltema door hun orgaan gaven, was meestal van gering allooi. Bestrijding en verdachtmaking van de democraten kenmerkten dat tijdschrift. Op 11 maart 1797 besloot de Nationale Vergadering artikel 108 van het reglement van de Nationale Vergadering zo te interpreteren, dat de volksstemming over de constitutie niet landelijk maar provinciegewijs zou moeten plaatsvinden. Dit besluit kon onder bepaalde omstandigheden tot gevolg hebben dat confederalistisch de provincies zich zouden kunnen verzetten tegen het meerderheidsbesluit van een aantal andere provincies of van alle stemgerechtigden. In elk geval betekende dit besluit een ruggesteun voor het nog steeds machtige confederalisme en federalisme. Dit besluit riep fel protest op bij de demo- | |
[pagina 511]
| |
craten, die het unitarisme niet alleen beschouwden als een praktische verbetering van het bestuur van de Republiek, maar primair als een conditie voor een goed functionerende democratie. Begin april stelde de sociëteit voor één- en ondeelbaarheid te Amsterdam een adres op aan de Nationale Vergadering, waarin werd gepleit voor een opschorting van het besluit van 11 maart. Dit adres werd aanleiding tot een polemiek tussen vertegenwoordigers van democratische en moderate sociëteiten. In een aantal pamfletten vertolkten A.J. Cuperus en D. van Aken respectievelijk het democratische en het moderate standpunt.Ga naar eindnoot15. Deze eerste confrontatie zou in de loop van 1797 nog door vele worden gevolgd. Zij zijn mede de oorzaak geweest voor het feit dat ook aan de basis de betrekkingen tussen democraten en moderaten steeds vijandiger werden. Het besluit van 11 maart hield de Nationale Vergadering nog lange tijd bezig, vooral vanwege de ingediende adressen. Uiteindelijk werd in mei op voorstel van R.J. Schimmelpenninck besloten de volksstemming af te wachten, alvorens een definitieve interpretatie van artikel 108 van het reglement te geven.
Intussen voltooide de Nationale Vergadering de discussies over het geamendeerde ontwerp van constitutie. Eind mei zou het besluit vallen over de vraag of het gewijzigde plan aan het volk ter goedkeuring kon worden voorgelegd. De democratische beweging stond voor een groot dilemma. Het oorspronkelijk ontwerp was volstrekt onaanvaardbaar. Het geamendeerde plan had enkele verbeteringen aangebracht, maar over het geheel genomen ademde het een uiterst moderate geest. Onvoorwaardelijke goedkeuring van het ontwerp was gevaarlijk. De andere oplossing, namelijk verwerping van het plan, was eveneens onaantrekkelijk. Want dit betekende dat er een tweede Nationale Vergadering bijeen moest komen, dat alles weer opnieuw kon beginnen, zonder dat er kans was op verbeteringen. Voortzetting van de revolutionaire toestand was gevaarlijk, want een dergelijke situatie zou ideaal zijn voor democratische ultra's en evenzeer voor moderate extremisten. Ten slotte had de Republiek behoefte aan een doelmatig bestuur niet alleen met het oog op de interne verhoudingen, maar ook vanwege de buitenlandse betrekkingen. Het Bureau Generaal, De Democraten en de Amsterdamse sociëteit voor één- en ondeelbaarheid ontwikkelden daarom in mei een soort compromis. De volkssociëteiten werden aangespoord hun bezwaren tegen het ontwerp aan de Nationale Vergadering kenbaar te maken. De Nationale Vergadering werd tegelijkertijd gevraagd haar eindoordeel over het ontwerp vier weken uit te stellen, totdat alle bezwaren binnen zouden zijn gekomen.Ga naar eindnoot16. Er werd een massale petitiebeweging op touw gezet, ondersteund door de democratische representanten in de Nationale Vergadering. Op 26 mei besloot deze het adres af te wijzen.Ga naar eindnoot17. Door deze beslissing veranderde de tactiek van de democraten. Over het geheel genomen werd nu aangestuurd op een massale verwerping van het ontwerp. Een twaalftal democratische representanten publiceerden enkele pamfletten waarin zij de motieven van hun oppositie tegen het plan hebben uiteengezet. Verschillende volkssociëteiten publiceerden verklaringen die dezelfde strekking hadden. Sommige sociëteiten stelden commissies in, die de grondwet gingen beoordelen naar de criteria van een vertegenwoordigende democratie. Een aantal democraten bleef aarzelen. De sociëteit voor Eenheid en Orde in Den Haag bij voorbeeld liet een commissie onder leiding van J. Goldberg een dergelijk onderzoek verrichten. Op alle punten werd het ontwerp afgekeurd. Toch stelden Goldberg cum suis voor het ontwerp te aanvaarden bij gebrek aan beter. Hun jawoord zouden de stemgerechtigden moeten laten vergezellen van de clausule dat zij zich het recht voorbehielden op elk moment de constitutie te veranderen. De sociëteit liet bekend maken dat zij het stemadvies van de commissie Goldberg afwees. Zij deelde evenwel de kritiek op het ontwerp van grondwet volledig. De sociëteit voor een- en ondeelbaarheid riep ook een commissie in het leven die de grondwet ging onderzoeken. Het rapport verscheen in drie deeltjes op de markt.Ga naar eindnoot18. Een goede constitutie moest volgens haar aan drie voorwaarden voldoen: 1. Een vrije en onbelemmerde keuze van de ver- | |
[pagina 512]
| |
tegenwoordigers door het volk; 2. De uitoefening van de oppermacht van het volk wordt aan de vertegenwoordiging per mandaat opgedragen; 3. Deze opdracht is tijdelijk en kan herroepen worden wanneer de vertegenwoordiger zijn mandaat schendt. Bovendien heeft het volk het recht zijn grondwet te beschermen tegen overtreding en de uitvoering ervan te waarborgen. Aan deze drie condities voldeed het ontwerp niet. De vrije keuze werd belemmerd door de getrapte verkiezingen. De eisen van gegoedheid die werden gesteld aan eventuele volksvertegenwoordigers en aan de kiezers (in tweede instantie) waren in strijd met de gelijke politieke rechten van elke burger. In feite kwamen deze beschouwingen van de sociëteit voor een- en ondeelbaarheid neer op een volstrekte afkeuring van het ontwerp. De adresbeweging van mei en de fundamentele bestrijding van het ontwerp liepen uit op een heftige polemiek met de moderaten, die in de maanden die voorafgingen aan de stemming over de grondwet iedereen probeerden te overtuigen van de redelijkheid ervan.Ga naar eindnoot19. De politieke verhoudingen in de Bataafse Republiek waren in deze periode sterk gepolariseerd. De felle polemiek en de onderlinge bestrijding leidden echter niet tot gewelddadige confrontaties. | |
De tactiek van de democraten in de laatste fase van de revolutie.Het ontwerp van grondwet werd op 8 augustus door een grote meerderheid van de opgekomen stemgerechtigden afgewezen. Tot de tegenstemmers kun je zeker een aantal aristocraten en confederalisten rekenen. De verkiezing van een tweede Nationale Vergadering was door deze afloop reëel geworden. De uitslag van deze verkiezing, die reeds op 1 augustus had plaatsgevonden, had de gelederen van de democraten in de Nationale Vergadering aanzienlijk versterkt. Zij bezaten weliswaar geen meerderheid, maar de moderaten konden hen nu niet langer negeren. Geen van beide partijen kon op een regelmatige wijze haar wil ten koste van de ander doordrijven. De politiek was met andere woorden in een impasse geraakt. In deze situatie was het nemen van onregelmatige en revolutionaire maatregelen praktisch onvermijdelijk, vooral wanneer de moderaten de politieke impasse zouden blijven rekken. Toch hebben de democraten in de Nationale Vergadering en de leiders van de democratische volksbeweging eerst het succes van regelmatige middelen beproefd. Zij ontketenden een massale petitiebeweging, toen bleek dat er geen enkele vooruitgang werd geboekt ten aanzien van een nieuwe versie van de grondwet. Op 12 december 1797 publiceerden drieënveertig representanten een manifest, waarin zij verklaarden niet te zullen meewerken aan de verwerkelijking van een ontwerp van constitutie dat niet was gebaseerd op de beginselen van een vertegenwoordigende democratie en van één- en ondeelbaarheid van de Republiek. Enkele dagen later stroomden praktisch gelijkluidende petities uit verschillende delen van het land binnen bij de Nationale Vergadering. Deze actie bracht de Nationale Vergadering in opperste beroering. Toen werd duidelijk wie de opvattingen van de democraten zonder reserve ondersteunden.Ga naar eindnoot20. Deze petitiebeweging was blijkbaar door het Bureau Generaal te Amsterdam georganiseerd en voorbereid in overleg met vertegenwoordigers van de drieënveertig. De bedoeling van deze actie was tweeledig: buiten werking stellen van het reglement van de Nationale Vergadering, waarachter de moderaten zich telkens konden verschuilen; en de commissie die de grondwet zou ontwerpen aansporen tot haast en tot het vervaardigen van een democratisch plan.
Deze acties bleken niet erg veel vruchten af te werpen. De verhoudingen werden alleen maar verscherpt, hoewel de moderaten bereid waren op ondergeschikte kwesties concessies te doen. Toen de storm wat was geluwd, begonnen de moderaten weer met hun tactiek van vertragen en vage beloften. Toen besloten de democratische representanten in overleg met de leiders van de volksbeweging hun toevlucht te nemen tot revolutionaire maatregelen. Op 22 januari 1798 werd door Daendels een staatsgreep uitgevoerd. Een aantal moderate representanten werd gevangen gezet en het regle- | |
[pagina 513]
| |
ment buiten werking gesteld. Toen kon in snel tempo het opbouwwerk beginnen. Op de achtergrond speelde nog een andere ontwikkeling mee, namelijk de splitsing in de democratische volksbeweging en de groeiende, zij het latente, polarisatie in eigen kring. Van deze ontwikkeling is weinig bekend geworden. Een aanduiding vinden wij in de volgende gebeurtenis. Op 27 oktober 1797 trok de Amsterdamse sociëteit voor Deugd en Kundigheden haar twee gecomitteerden uit het Bureau Central te Amsterdam terug.Ga naar eindnoot21. Onvrede met de gematigde politiek van de democratische leiders, die aarzelden om revolutionaire maatregelen te nemen, is waarschijnlijk de oorzaak van deze breuk geweest. Ideologische tegenstellingen zullen ook wel een rol gespeeld hebben, maar daarover kun je moeilijk oordelen omdat deze ultra's geen duidelijke politieke theorie hebben achtergelaten. Zij waren in elk geval geen aanhangers van de directe democratie. Deze breuk is niet beperkt gebleven tot Amsterdam, hoewel het onzeker is aan te geven hoe de breuklijnen precies hebben gelopen. Zij betekende op zich zelf een groot gevaar voor de democratische beweging (bij voorbeeld herhaling van het kanonniersoproer van mei 1796 etcetera). Ernstiger was de eigengereide politiek die de ultra's gingen voeren. Via Bode en Eykenbroek nemen zij contact op met Barras in Frankrijk, een invloedrijk lid van het Directoire. Daar werden allerlei samenzweringen uitgedacht om de Nationale Vergadering omver te werpen. In Nederland trachtten de leiders van Deugd en Kundigheden Nobbe, Boeseken, Cerato en anderen de democratische representanten en vooral Vreede onder druk te zetten. Vreede cum suis hielden zich echter afzijdig en voerden hun eigen beleid uit. Deze affaire laat zien dat de democraten door twee uitersten werden bedreigd: de moderate meerderheid in de Nationale Vergadering en de woelige en intrigerende ultrademocraten. De laatste konden werkelijk gevaarlijk worden, wanneer zij de steun van invloedrijke groeperingen uit Frankrijk zouden verkrijgen. Een kans die zeer reëel zou worden wanneer de politiek van de Republiek niet snel uit haar impasse zou geraken.Ga naar eindnoot22. In De Democraten analyseerde Gogel op een nuchtere wijze de betekenis van de staatsgreep van 22 januari 1798. Uitvoerig greep hij terug op wat hij vroeger had geschreven over het gebruik van revolutionaire maatregelen. Het was duidelijk dat er geleidelijk een situatie was ontstaan ‘welke zonder schok niet konde worden verbeterd, dat dus ene schok noodzakelijk was, en men zonder dezelve niets goeds te verwachten had.’ Hij gaf de voorkeur aan dit type staatsgreep boven een volksopstand, omdat daardoor de revolutie geregelder kon verlopen. De uiteindelijke beoordeling werd bepaald door de vraag of in de nieuwe orde het heil van het volk daadwerkelijk zou worden bevorderd.Ga naar eindnoot23. Misschien was het gevaar dat dreigde van de kant van de ultra's overdreven. Gogel onderschatte dit gevaar niet in zijn beoordeling van de staatsgreep. Hoe groot de macht van de ultra's in feite wel was, bleek enkele weken na de staatsgreep. De gehele democratische volksbeweging werd uitgehold. Vroegere sociëteiten voor één- en ondeelbaarheid oriënteerden zich geheel op de extremisten. In allerlei vertegenwoordigende besturen wisten de ultra's de positie van de democraten te ondermijnen. Niet alleen moderaten, maar ook democraten werden het slachtoffer van de zuiveringen van de grondvergaderingen. De democratische pers zakte tot een bedenkelijk peil af. De Democraten verscheen sinds februari niet meer, omdat Gogel agent van financiën was geworden van het Uitvoerend Bewind. Wanneer je kranten en weekbladen uit die periode leest, dan wordt onmiddellijk duidelijk hoe troebel de politieke situatie was geworden. Psychologisch was het klimaat rijp voor een nog extremistischer koers. Psychische terreur was hiervan een logisch gevolg. Deze ontwikkeling leidde ook tot een breuk tussen de democratische voormannen. Symbolisch is de breuk tussen de vroegere strijdmakkers Gogel en Ockerse. De laatste weigerde de ongunstige ontwikkeling in te zien, terwijl de eerste de tijd rijp achtte om krachtig in te grijpen. Ook het Uitvoerend Bewind van Pieter Vreede was kennelijk niet tegen deze situatie opgewassen. Toen op 4 mei 1798 werd bepaald dat het Wet- | |
[pagina 514]
| |
gevend Lichaam zou worden gecontinueerd, zonder dat er verkiezingen zouden plaatsvinden zoals was bepaald door enkele weken tevoren goedgekeurde constitutie, was de maat voor een aantal democraten vol. De agenten (minsters) van het Uitvoerend Bewind gingen in de oppositie. In overleg met Gogel voerde Daendels op 12 juni 1798 een nieuwe staatsgreep uit en verjoeg het Uitvoerend Bewind en een deel van het Wetgevend Lichaam.
Vanaf dit moment kun je de reactie in de Bataafse revolutie laten beginnen. De moderaten herwonnen hun oude posities. De democratische constitutie bleef tot 1801 intact maar zij had geen enkele reële betekenis meer. Democraten, zoals Gogel cum suis, raakten steeds meer geïsoleerd en werden uiteindelijk op een zijspoor gemanoeuvreerd. De democratische pers en sociëteiten, in feite de fundamenten van een democratisch bestuur, verdwenen geleidelijk. In de tweede helft van 1798 probeerden sommige ultrademocraten pers en sociëteiten nieuw leven in te blazen, maar hun toeleg werd snel verijdeld. Hiermee was het democratisch experiment mislukt. Politieke mobilisatie van het volk in de kritieke fase na 12 juni 1798 bleek niet meer mogelijk. De troebelen vanaf het najaar 1797 hadden blijkbaar een fatale uitwerking gehad. Misschien verklaren deze factoren slechts ten dele de mislukking van het democratisch experiment. Je kunt je afvragen of de democratische leiders niet te hoog hebben gegrepen. Waren de structurele weerstanden voor een dergelijk experiment niet te groot? Een analyse van de interne evenals de externe weerstanden zou het inzicht op dit punt zeer kunnen verhelderen. Nu kun je als conclusie alleen maar stellen dat de revolutie, gemeten naar haar eigen maatstaven en op korte termijn bekeken, mislukt was. Haar uitwerking op langere termijn was echter niet gering. In de Bataafse en Franse periode werden een aantal hervormingen ingevoerd die nadien in de restauratie niet meer ongedaan konden worden gemaakt. |
|