De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 470]
| |
Herman de Lange
| |
[pagina 471]
| |
2. De ideologische ontwikkeling gedurende de restauratie.De militaire interventie van Pruissen ontredderde de patriottenbeweging. Vele patriotten waren gedwongen naar het buitenland te vluchten. Wie thuis was gebleven liep de kans te worden gemolesteerd door het orangistisch lompenproletariaat. De algemene politieke repressie bleef meestal beperkt tot zuiveringen in de overheidssector. Verschillende patriotten bleven vandaar actief, hoewel in het geheim. Na verloop van tijd trad zelfs een jongere generatie op, die in sommige kwesties zelf het initiatief in handen nam. Vrij spoedig verschenen er in de Republiek weer periodieken, die in algemeen patriotse geest werden geredigeerd. Hun patriotse sympathieën waren gewoonlijk gecamoefleerd door de verlichtingsfilosofie. De leerzame praatäl van Bernardus Bosch, De Vraagäl van IJsbrand van Hamelsveld en De Menschenvriend van Bernardus Bosch en Martinus Nieuwenhuizen waren typische voorbeelden. De Vaderlandsche Letteroefeningen en De Recensent, uitgesproken verlichtingstijdschriften, hadden ook een voorkeur voor de idealen van de patriottenbeweging. De maatschappij tot het Nut van het Algemeen en wetenschappelijke en kunstzinnige verenigingen, zoals Felix Meritis, en Concordia et Libertate hadden sterke ideologische banden met de patriottenbeweging. Er werd in deze periode veel nagedacht over de ideale inrichting van de maatschappij. De gebeurtenissen in de Franse revolutie bleven in de Republiek niet onopgemerkt. De meeste beschouwingen bleven natuurlijk tamelijk abstract. Een concreet politiek hervormingsplan werd niet ontwikkeld. Eén theoreticus wil ik met name noemen: Pieter Paulus. Zijn verhandeling over de gelijkheid van de mens verscheen in 1793 in druk. Dit boek trok veel aandacht. Het werd het ideologisch leerboek van de patriottenbeweging. Paulus beargumenteerde hierin dat de mensen in politiek opzicht gelijk waren. Welke staatsvorm deze gelijkheid het beste zou kunnen waarborgen, liet hij wijselijk in het midden. Voor iedereen was het duidelijk dat zijn boek een wijsgerig pleidooi was voor de democratie. Passages waarin hij bij voorbeeld pleitte voor een rechtvaardiger verdeling van de rijkdommen, wezen in deze richting.Ga naar eindnoot2. In diverse koffiehuisgezelschappen werd druk gediscussieerd over onderwerpen als de Franse revolutie, de vrijheid en de gelijkheid, etcetera. In het bijzonder kan Doctrina et Amicitia uit Amsterdam (opgericht in 1788) worden genoemd. Dit gezelschap is een nadere beschouwing waard, omdat het onder zijn leden een aantal patriotten telde, dat later in de revolutie een grote rol zou spelen. Bovendien zijn er enkele stukken, die betrekking hebben op dit genootschap, bewaard gebleven.Ga naar eindnoot3. In het winterseizoen werden in Doctrina zeer geregeld lezingen gehouden. Daarin werden verschillende onderwerpen ter sprake gebracht, in het begin meestal algemeen filosofisch en wetenschappelijk, in een volgende fase werden zij tamelijk concreet. In het winterseizoen van 1792-1793 hielden verschillende inleiders zich bezig met het vraagstuk van de gelijkheid en de vrijheid van de burger. Onder de leden bestond er op dit punt geen éénstemmigheid. Dit blijkt duidelijk uit de manier waarop de arts C.R.T. Krayenhoff in een overzichtstoespraak zijn resumé van een lezing van R.J. Schimmelpenninck (gehouden op 3 maart 1793) inleidde: ‘Wanneer het waar is (gelijk de algemeene geschiedenis der waereld en de bizondere jaarboeken van konsten en wetenschappen leeren) dat 's menschen geest, éénmaal het pas van verlichting ingetreden, meerendeels als door verrukking vervoerd in buitenspoorigheden vervalt, zal men het gewis van veel belang achten moeten, dat lieden van eene meer bedaarde gesteltheid den juisten zin der denkbeelden bepaalen, die van nieuwe grondstellingen hunnen oorsprong ontleenen. En waarschijnlijk is het deze bedenking welke den heere Schimmelpenninck heeft overgehaalt, om voor ons in zijn spreekbeurt de waare denkbeelden van vrijheid open te leggen.’ Volgens Schimmelpenninck was gelijkheid voor de wet het kenmerk van de ware vrijheid. Zij ‘bestaat in het vermogen voor ieder lid om datgeene te doen, het welke door de wetten niet is verboden en in het | |
[pagina 472]
| |
onvermogen van de uitvoerende magt om iemand der ingezetenen tot iets te kunnen dwingen, dan tot datgeene, waartoe hem de wetten of de algemeene overeenstemming der zaamleeving verplichten.’ Vrijheid was slechts vrijheid van onderdrukking. Het maakte geen verschil uit of die wetten waren gemaakt door een koning of door een democratische volksvertegenwoordiging. De basis van een vrije regering was de verkiezing van de regenten door dat deel van de maatschappij dat op grond van zijn bezittingen bij het welzijn van het land een mate van eigenbelang had. De democratie was ondeugdelijk, want door een dergelijk stelsel konden mensen zonder bezittingen en zeden de macht in handen gaan nemen. De juistheid van een regeringsvorm was afhankelijk van de mate waarin deze aan de burger veiligheid van leven en bezit garandeerde.Ga naar eindnoot4. Op 18 maart 1793 sprak Wiselius over hetzelfde onderwerp. Hij ontzenuwde de opvatting dat democratische vrijheid gelijkstond met losbandigheid. Criterium voor werkelijke vrijheid was het functioneren van een wetgeving die door de gehele maatschappij was goedgekeurd en die het algemeen belang diende.Ga naar eindnoot5. Op 20 en 27 januari 1794 werkte hij dit onderwerp verder uit. De beste regeringsvorm was een vertegenwoordigende democratie. Hierin zou een bepaald aantal burgers gedurende een beperkte tijd de oppermacht (te onderscheiden van grondmacht, dat een onvervreemdbaar bezit bleef van het gezamenlijke volk) uitoefenen. Alle burgers zonder onderscheid zouden in regeringsfuncties verkozen kunnen worden. Omdat in een vertegenwoordigende democratie aristocratisering een reëel gevaar zou blijven, was het noodzakelijk een evenrediger verdeling van het bezit tot stand te brengen. Ten slotte was een mate van politieke bewustwording en kennis van zaken een voorwaarde voor het goed functioneren van een vertegenwoordigende volksregering. Want juist door vooroordelen, onkunde en politieke dwalingen zou ook een dergelijke regeringsvorm in gevaar kunnen worden gebracht.Ga naar eindnoot6. De Wit onderscheidde in Doctrina drie stromingen: democraten (Gogel en Wiselius), moderaten (Schimmelpenninck en M.C. van Hall) en aristocraten (Nic. van Staphorst). Deze indeling is niet in overeenstemming met de feiten.Ga naar eindnoot7. Je kunt hooguit spreken van twee stromingen. Een gematigde met als woordvoerder Schimmelpenninck en een radicale vleugel, die in 1794 een actieve rol zou vervullen bij de voorbereiding van de omwenteling. Deze stromingen zouden het karakter van de Bataafse revolutie gaan bepalen. In de jaren die daaraan voorafgingen, waren zij latent aanwezig. In Doctrina kwamen geen aristocratische politieke denkbeelden aan bod. De politieke strijd in de revolutie werd nimmer bepaald door democraten en aristocraten. De strijd ging tussen aanhangers van een vertegenwoordigende democratie en aanhangers van een verkiesbare aristocratie (beperkte democratie).Ga naar eindnoot8. | |
3. De voorbereiding van de revolutie.De activiteiten van de patriotten bleven tot 1794 beperkt tot ideologische discussies. Een concreet politiek program op basis van een grondige analyse van de structuren van de Republiek hebben zij niet ontwikkeld. Ook op organisatorisch gebied hebben zij tot 1794 geen initiatieven genomen. Het valt ook te betwijfelen of discussiegezelschappen zoals Doctrina een goed uitgangspunt waren voor de organisatie van de revolutie. Doctrina heeft in 1794 en tijdens de omwenteling geen politieke rol van betekenis gespeeld. Slechts zijdelings was dit genootschap bij de voorbereiding van de omwenteling betrokken.Ga naar eindnoot9. Een brief van Daendels, die zich ophield bij het Franse leger, aan de Amsterdams advocaat Willem van Irhoven van Dam van 19 januari 1794 werd de aanleiding voor de eerste organisatorische activiteiten van de patriotten. Met het oog op de Franse oorlogsplannen had Daendels geschreven dat de patriotten in de Republiek een omwenteling zouden moeten voorbereiden. Hij voegde hieraan toe dat men haast diende te maken. Onmiddellijk na ontvangst van deze brief riep Van Dam een klein groepje betrouwbare patriotten bijeen. De brief van Daendels bracht hen in grote verlegenheid. Een binnenlandse opstand organiseren was op korte termijn onmogelijk. Daartoe | |
[pagina 473]
| |
ontbraken de kaders en een plan de campagne. Evenmin had men nagedacht over de vraag welke maatregelen men na afloop van de omwenteling zou moeten treffen. Gogel werd naar Daendels gezonden om hem van de interne situatie op de hoogte te brengen en om inzicht te krijgen in de Franse plannen.Ga naar eindnoot10. Van Dam cum suis pakten de zaak grondig aan. Binnen enkele weken was de oorspronkelijke verwarring verdwenen. Uit een brief van Van Dam aan Daendels van 10 maart 1794 sprak een voorzichtig optimisme: ‘Het getal der weldenkenden vermindert niet en het is ons gelukt een nieuwe club op te richten van allerbraafste en respectabele leden, met wien wij communicatief te werk gaan. Gij zult welligt meerdere vrienden bij ons vinden, dan wij u tot hiertoe durven beloven. Wij houden ons bezig om, op grondslag der van onzentwegen overgegevene memorie, verscheiden stukken in gereedheid te brengen, die bij een gehoopte Revolutie terstond gevorderd zullen worden ...’ De veldtocht van de Franse volkslegers verliep echter niet zo snel als Daendels in januari had voorspeld. De patriotten kregen daardoor de gelegenheid om een geheime organisatie op te bouwen. In verschillende steden werden clubs opgericht voor onderlinge coördinatie en nationaal overleg. Om de patriotse opvattingen en plannen onder het volk te verspreiden werden leesgezelschappen opgericht. In deze clubs werden patriotse geschriften gelezen. Zij hadden nog een ander doel: zij zouden kunnen optreden als gewapende burgerkorpsen op het moment dat het signaal voor een volksopstand werd gegeven. De propagandistische kant werd evenmin verwaarloosd. Het centraal comité te Amsterdam maakte gebruik van de persen van de drukker D.M. Langeveld. Er werden allerlei anonieme pamfletten en plakkaten gedrukt. Een ware psychologische oorlog werd tegen het heersende regime ontketend. Het Amsterdams comité had de leiding van de plaatselijke comités op zich genomen. Daaronder ressorteerden weer de leesgezelschappen. Er werden verschillende bijeenkomsten van afgevaardigden van de plaatselijke comités georganiseerd.Ga naar eindnoot11. Over de landelijke vergadering in de nacht van 31 juli 1794 in het Logement het Wapen van Amsterdam in het Haarlemmerhout zijn enkele gegevens bekend geworden.Ga naar eindnoot12. De tijd was rijp om forse maatregelen te nemen. De noodzaak van een binnenlandse opstand achtte men reëel. Alvorens daartoe definitief te besluiten wilde de vergadering eerst nog enkele afgevaardigden naar Daendels en het Franse leger zenden. Het was van het hoogste belang dat er afspraken werden gemaakt over het tijdstip waarop de opstand zou plaatsvinden. De volgende dag vaardigde het Amsterdams comité, dat de buitenlandse zaken behartigde, Gogel en Van Dam af. Enkele dagen later begaven zij zich op reis. Uit een verklaring die zij op 21 augustus inleverden bij de representanten van Frankrijk, sprak een groot zelfvertrouwen: ‘Les patriotes Hollandais ont toujours été d'opinion que la grande révolution Française ne pourroit se consolider sans une union indissolvable avec la Hollande.’ De organisatie van de opstand was gereed. Bovendien waren er allerlei praktische voorzieningen getroffen. Gogel bij voorbeeld had duizenden geweren, pieken en tonnen (barricaden tegen de cavalerie) en grote voorraden munitie opgekocht In Amsterdam werden verschillende wapendepots op centrale punten ingericht.Ga naar eindnoot13. Pas na een reis van Daendels naar Parijs konden er duidelijke afspraken worden gemaakt. Op 15 september 1794 zouden de Franse legers de Maas en de Waal oversteken. Op dezelfde dag zou vanuit Amsterdam de opstand beginnen. Op het signaal dat de opstand in Amsterdam was gelukt, zou een Frans legerkorps van 25.000 à 30.000 men snel naar Amsterdam optrekken om te verhinderen dat Staatse en Engelse troepen deze stad zouden gaan bezetten.
In Amsterdam werden nu de laatste voorbereidingen getroffen. De leesgezelschappen kwamen elke avond bijeen. Aan de militairen van het Amsterdamse garnizoen werd gevraagd zich niet in te laten met de gebeurtenissen, die zouden komen. Op 15 september lieten de Franse legers het afweten. In Amsterdam wachtte men enige tijd. Toen besloot men opnieuw Gogel naar de Franse legers te zenden. Dit uitstel was gevaarlijk | |
[pagina 474]
| |
voor de Amsterdamse patriotten. De kans op verraad of ontdekking was groot, want duizenden mensen waren in het complot betrokken. Ondanks het uitblijven van het Franse offensief zond Daendels tamelijk optimistische berichten naar Amsterdam. Eén moment was er nog sprake van dat het offensief op 15 oktober zou beginnen. Intussen waren er in Amsterdam een aantal gebeurtenissen voorgevallen, die de kans op een volksopstand aanzienlijk verkleinden. Op 6 oktober werd een geheim wapendepot ontdekt. Een geweermaker die daar werkte, sloeg op 10 oktober door en verried de namen van enkele vooraanstaande patriotten: Gogel, Van Dam en Krayenhoff.Ga naar eindnoot14. Op 10 oktober werd de leden van de leesgezelschappen verzocht een rekest aan het stadsbestuur te ondertekenen, waarin zij protesteerden tegen plannen om Amsterdam in staat van verdediging te brengen en om een Engels garnizoen in de stad te legeren. Op 14 oktober werd dit rekest, ondertekend door zesendertighonderd personen, aan het stadsbestuur aangeboden, dat de dag tevoren het tekenen van rekesten had verboden. Het stadsbestuur, dat op de hoogte was gekomen van de plannen van de patriotten, nam harde maatregelen. Besloten gezelschappen werden verboden. Schutters die lid waren van de leesgezelschappen, werden ontslagen. Het hoofdkwartier van de leesgezelschappen werd door de politie overvallen. Ten slotte werd een aantal commissarissen van de leesgezelschappen gevangen genomen en veroordeeld. Hiermee was de kans op een volksopstand verkeken. De patriotten in Amsterdam waren uitgeschakeld, terwijl ook op andere plaatsen de justitie straffe maatregelen had getroffen. Deze ontwikkeling had ernstige consequenties voor de omwenteling. In de maand januari 1795 vond in Amsterdam de omwenteling plaats. Deze werd gevolgd door tientallen omwentelingen elders, die zich alle voltrokken binnen het confederalistische bestel van de Republiek. Je kunt dus niet spreken van een nationale omwenteling. De Franse revolutie was sinds de val van Robespierre van karakter veranderd. De patriotten hadden de gevolgen van deze ommekeer duidelijk ondervonden. Dat de Fransen hun beloften in september en oktober 1794 niet nakwamen hing samen met het feit dat de oorlog tegen de coalitie een ander doel kreeg. In plaats van een bevrijdingsoorlog dreigde zij een veroveringsoorlog te worden. Daarin lag ook een kans voor de aristocratie om haar oude positie te handhaven. Zij gingen met de Fransen onderhandelen. De patriotten bevonden zich in het najaar van 1794 tussen twee vuren: van de ene kant moest worden voorkomen dat de Fransen de Republiek als veroverd gebied zouden beschouwen; van de andere kant zou men moeten verhinderen dat de aristocratie door overleg met Frankrijk haar oude posities zou kunnen handhaven. Er was slechts één weg: alsnog de omwenteling doorvoeren, vóórdat de Fransen de Republiek helemaal veroverd hadden. Op het laatste moment gebeurde dit, dank zij gezamenlijke acties van Daendels en de patriotten. De gehele omwenteling verliep zeer gematigd. In feite was zij een revolutie van boven. De bestuurlijke functies werden bezet door patriotten, maar de structuur van het politiek systeem van de Republiek werd niet veranderd. | |
4. De vernietiging van het ancien régime.Was het aan de invloed van de gematigde patriotten, die eventuele gevolgen van een algemene volksopstand vreesden, te wijten dat deze in september-oktober 1794 niet is uitgebroken? Of hebben de radicale patriotten mede door het talmen van de Franse legers het geschikte moment voorbij laten gaan? Of was misschien de gedachte aan een volksopstand slechts een hersenschim en zouden de Franse legers toch het grote werk moeten doen? De laatste verklaring voor het niet doorgaan van de opstand in september/oktober 1794 is onhoudbaar. Aan deze verklaring ligt impliciet de vooronderstelling ten grondslag dat het oude stelsel nog veel macht bezat en grote invloed op de bevolking kon uitoefenen. De aristocratie was echter verbrokkeld. Een deel was bereid het Oranjehuis op te geven en een aantal concessies aan Frankrijk te doen. De onderhandelingen van hun gezanten Repelaer en Brantsen met Frankrijk tonen dit aan. | |
[pagina 475]
| |
Thorbecke heeft ongeveer vijftig jaar later geschreven dat de Franse bajonetten zich nauwelijks hoefden te vertonen ‘of onze oude vormen, niet dan door dwang nog overeind, bezweken van zelfs... De voorboden der omwenteling waren bij ons vroeger verschenen, en hadden sterker aangeklopt dan in Frankrijk. De drang naar politische vernieuwing, sedert het midden der XVIIIde eeuw in gansch westelijk Europa werkzaam, had zich bij ons vooral sedert 1747 zoowel in verschijnselen eener ongeneeslijke ziekte van hetgeen bestond, als in levensteekenen van hetgeen zou opvolgen, geopenbaard. De uitbarsting der fransche revolutie, het tijdstip der overmagt van de nieuwigheid over het oude, is geenszins het begin harer geschiedenis, zij is enkel de beslissende slag eener ook hier lang voorbereide verandering geweest. Men herdenke inzonderheid de beweging der jaren, welken den pruissischen togt van 1787 onmiddellijk voorafgingen. Daarna had men, onder bedekking der Pruissen, een stervenden, reeds half ontwortelden boom weder, dacht men, vastgezet. Zoo dat de rasse, plotselinge val niemand kon bevreemden dan hem, die de geschiedenis der omwenteling vóór de omwenteling niet overzag.’Ga naar eindnoot15. De heftigheid van een omwenteling kun je dus ook verklaren uit de mate, waarin een ancien régime weerstand kan bieden. Oranje en de aristocratie hadden intern evenals extern zoveel aan macht ingeboet, dat een uiterst gewelddadige revolte niet nodig was om hen weg te vagen. De vrees van de gematigde patriotten voor een volksopstand en het treuzelen van de radicalen zijn in deze situatie bijkomende factoren geweest, die verklaren waarom de omwenteling uiteindelijk zo'n gematigd verloop heeft gekregen. De omwenteling verliep plaatselijk en provinciaal. Ten slotte kwamen de nationale organen aan de beurt. De zuivering van de overheid gebeurde op initiatief van plaatselijke revolutionaire comités. Om de zaak te bespoedigen werd het Amsterdams Comité Revolutionair veranderd in een Verenigd Comité van Opstand in Nederland’, dat de opstand op het platteland en in de uithoeken van het land trachtte uit te voeren. Na verloop van enkele maanden was het bestuur van de Republiek op alle niveaus gezuiverd. Daarmee was één doeleinde van de omwenteling bereikt.Ga naar eindnoot16. De volgende taak was het scheppen van een democratische orde. Voorwaarde daarvoor was het vernietigen van oude feodale en aristocratische structuren. Dit was een veel moeilijker opgave. Op dit punt waren verschillende weerstanden op plaatselijk, gewestelijk en landelijk niveau te overwinnen. Op 19 januari 1795 vond in Amsterdam de omwenteling plaats. Er werd een voorlopige regering geformuleerd, die primair een reglement voor de verkiezing van een gemeenteraad moest opstellen. Op 11 april werd een kiesreglement afgekondigd. Daartegen werden van democratische zijde ernstige bezwaren ingebracht. De voornaamste was het beperkt kiesrecht door de eisen van gegoedheid. Daardoor zouden verschillende burgers verstoken blijven van het actief en passief kiesrecht. Het Comité Revolutionair en de Algemene Vergadering van Wijkvergaderingen protesteerden heftig, maar de voorlopige regering kon haar plannen doordrukken. De gemeenteraad van juni 1795 werd gekozen op een moderaat reglement. De moderaten behaalden dan ook gemakkelijk een meerderheid. Dit nieuwe bestuur bezorgde de provisionele representanten van de provincie Holland erg veel moeilijkheden. Daarin zaten nog vele democraten, die sterk ijverden voor de bijeenroeping van de Nationale Vergadering. De regering van Amsterdam verzette zich tegen een Nationale Vergadering. Eerst moest er volgens deze een constitutie worden afgekondigd. Op grond van verschillende onechte democratische bezwaren wist Amsterdam een snel besluit op dit punt te verhinderen. Het volksoproer van november 1795 in Amsterdam hield hiermee nauw verband. Het moderaat kiesreglement bleef omstreden. De Algemene Vergadering van Wijkvergadering en de volksclubs trachtten daarin veranderingen aan te brengen, maar hun acties in december 1795 en januari 1796 hadden weinig succes In april 1796 kreeg Amsterdam een nieuw stadsbestuur dat wederom hoofdzakelijk moderaat was. Dit bestuur wilde afrekenen met de invloed van de clubs Deze factor tesamen met enkele democratische grieven, zoals | |
[pagina 476]
| |
bijvoorbeeld de continuatie van aristocraten en orangisten in bepaalde overheidsfuncties en de onwil van de raad om een gewapende burgermacht te organiseren, waren de aanleiding tot het kanonniersoproer van mei 1796. Toen kwam de vrijwillige burgermacht (kanonniers) in opstand, nam de macht in de straat over en arresteerde de Raad van Gemeente en een aantal aristocraten en oranjeaanhangers. Vóórdat dit oproer kon uitgroeien tot een algemene volksopstand - ook in andere plaatsen deden zich gelijktijdig woelingen voor - greep de Nationale Vergadering in. Met behulp van Franse troepen werd de orde in Amsterdam hersteld.Ga naar eindnoot17.
De oproeren van november 1795 en mei 1796 waren hoogtepunten in de permanente politieke strijd in Amsterdam. De strijd tussen de democratische clubs en de moderate besturen verliep via een reeks conflicten en gewelddadige confrontaties. Amsterdam, hoewel een lastige stad, was geen uitzondering. De geschiedenis van andere steden vertoont een gelijk beeld. Misschien kwamen de tegenstellingen in Amsterdam het meest geprononceerd tot uitdrukking. Ook op gewestelijk niveau kwam het tot regelrechte botsingen tussen democraten en moderaten. Als voorbeeld wordt Friesland genomen. Het provinciaal bestuur van Friesland was onder invloed van het kiesreglement van 30 mei 1795 conservatief uitgevallen. Dit bestuur verzette zich sterk tegen een Nationale Vergadering. In Friesland trad het conflict naar buiten, toen het Provinciaal Bestuur een gewestelijk reglement voor de verkiezingen van de plaatselijke gemeenteraden wilde afkondigen. De zittende raden stamden allen nog uit de tijd van de omwenteling en daarin waren nog vele democratische elementen vertegenwoordigd. Het nieuwe reglement was in moderate geest opgesteld. Eisen van gegoedheid en getrapte verkiezingen zouden de moderaten bevoordelen. De democratische municipaliteit van Leeuwarden weigerde in januari 1796 dit reglement te aanvaarden. Daarop werd zij afgezet door het Provinciaal Bestuur. In Den Haag was intussen op aandrang van de provisionele representanten van Holland en de Centrale Vergadering van volkssociëteiten besloten tot wegzending van de Franse en Bataafse troepen uit Friesland. Dit gebeurde op 25 januari 1796. Kort daarop keerde het oude stadsbestuur van Leeuwarden terug. Bovendien zuiverden de clubs het Provintiaal Bestuur. Het nieuwe bestuur stemde onmiddellijk in met een Nationale Vergadering. Op 11 februari keerden de moderate vertegenwoordigers van het afgezette Provintiaal Bestuur plotseling naar Friesland terug en namen met behulp van Franse troepen de macht weer over. Tot deze actie van het Franse leger had de generaal Dumonceau eigenmachtig besloten. Zijn optreden werd heftig afgekeurd. De Franse troepen waren gedwongen op 22 februari 1796 zich terug te trekken. Toen namen de democraten opnieuw de macht in handen.Ga naar eindnoot18. Op nationaal niveau was de kwestie van de nationale vergadering het grote twistpunt tussen democraten en moderaten. Onder pressie van de provisionele representanten van Holland en een democratische volksbeweging stemden de Staten-Generaal en de gewestelijke besturen uiteindelijk in met de bijeenroeping van de Nationale Vergadering. Veel verzet moest worden gebroken en de democraten moesten aanzienlijke concessies doen, eer het zover was. In dit verband is de rol van de democratische volksbeweging van groot belang. Op plaatselijk niveau gingen verschillende clubs samenwerken om hun belangen te behartigen. Vervolgens ging men ook provinciaal samenwerken. In de provincie Holland waar de kleine steden en het platteland traditioneel niet in het bestuur waren vertegenwoordigd, ontstond een Centrale Vergadering van clubs uit de kleine steden en van het platteland. Deze onderlinge samenwerkingsverbanden mondden ten slotte uit in de oprichting van de Centrale Vergadering, die op 22 augustus 1795 in Den Haag haar werkzaamheden begon. Haar voornaamste taak was het voeren van politieke actie voor een Nationale Vergadering. Met de provisionele representanten van Holland stond zij op goede voet. De laatsten wisten pogingen om de Centrale Vergadering onwettig te laten verklaren te verijdelen. De Centrale Vergadering was een invloedrijke pressiegroep tegenover de weerspannige provinciale besturen. Zoals het voorbeeld Friesland | |
[pagina 477]
| |
aantoont, schrok zij niet terug voor harde acties om haar doeleinden te verwerkelijken.Ga naar eindnoot19. Op 1 maart 1796 werden de zittingen van de Nationale Vergadering in Den Haag geopend. De democraten hadden misschien een kleine overwinning behaald. In elk geval was de uitkomst van de strijd tussen democraten en moderaten nog onbeslist. In het eerste jaar van de revolutie waren een aantal oude structuren van het ancien régime afgebroken. Zij hadden dikwijls plaats moeten maken voor nieuwe structuren, die zeker een vooruitgang betekenden op de vroegere. Zij boden echter een slecht uitgangspunt voor radicale hervormingen in democratische zin. Het politiek beleid was door het beperkt kiesrecht en door de uitschakeling van de invloed van het volk in handen gekomen van de hogere burgerij en van een aantal moderate regenten (meestal vooraanstaande patriotten uit de jaren 1780-1787). Het was begrijpelijk dat deze groep grotere volksinvloed van de hand wees Daardoor zou zij haar pas gewonnen macht moeten afstaan aan of delen met enkele nieuwe sociale groeperingen. Dit was de oorzaak van de strijd tussen moderaten en democraten. | |
5. De politieke partijen in de revolutie.De oligarchie van het oude stelsel had moeten plaats maken voor een gekozen aristocratie. In de tweede fase van de revolutie ging de strijd om de invoering van een verkiesbare aristocratie of van een vertegenwoordigende democratie. Gedurende de eerste fase had deze kwestie vooral de lokale en provinciale politiek bepaald. De aanhangers van de verkiesbare aristocratie hadden deze strijd gewonnen. Met de Nationale Vergadering was het conflict op nationaal niveau aanbeland. De uitkomst van dit conflict zou de definitieve beslissing brengen, ook met betrekking tot de bestuursinrichting van de lokale en provinciale vertegenwoordigende organen. Er was in het eerste jaar van de Bataafse revolutie nog iets wezenlijks veranderd: het confederalistisch bestel was grotendeels vernietigd en was voorlopig veranderd in een soort federalistisch bestel. Het strikt particularisme en de absolute soevereiniteit van de gewesten was verdwenen. Nu ging het erom de relatie tussen de nationale en de prvinciale overheden vast te leggen. Op dit punt bestond er een diep meningsverschil tussen democraten en moderaten. De eerstgenoemden waren voor een eenheidsstaat, terwijl de laatsten een federale inrichting van de republiek verkozen. Ook in deze kwestie waren de democraten in het nadeel, want het reglement van de Nationale Vergadering voorzag reeds in een federale ordeing. De provinciale besturen, waarin de moderaten toch al de overhand hadden, konden met een beroep op dat reglement allerlei maatregelen van de Nationale Vergadering gemakkelijk saboteren. Voor het aanduiden van de globale verschillen in politieke opvatting tussen de partijen in de Bataafse revolutie kun je over een groot aantal termen beschikken. Om wat orde in deze terminologie aan te brengen kun je enkele reeksen opstellen: 1. Unitarissen en federalisten; 2. Democraten en aristocraten; 3. Democraten, moderaten en aristocraten; 4. Democraten en moderaten. Ik geef de voorkeur aan de vierde reeks, want die geeft heel adequaat de politieke verhoudingen gedurende de Bataafse revolutie aan. De aristocratie vormde geen zelfstandige politieke groepering in deze periode. Er bestonden wel aristocratische tendenties, maar die werden gevonden bij de moderate partij. De eerste reeks is volstrekt onhanteerbaar, want daarin wordt een bepaald programmapunt van de beide partijen verzelfstandigd tot een politiek systeem. Deze terminologie is uiterst verwarrend en negeert ook nog de objectieve politieke verhoudingen. Democraten en moderaten bepaalden de politieke ontwikkelingen in de revolutie. Beide partijen hadden een politieke ideologie en een program, hoewel de moderaten hun motieven en doelstellingen minder duidelijk hebben omlijnd dan de democraten. | |
De democraten.A. Zij vertegenwoordigden een tamelijk algemene volksbeweging. De leiders kwamen uit de hogere klassen en uit de gezeten middenstand: | |
[pagina 478]
| |
zelfstandige ondernemers en intellectuelen. Hun aanhang werd gevonden bij de lagere middenklassen (zelfstandige handwerkers, kleine middenstand etcetera) en het ontwikkelde deel van de arbeidende klasse. De beweging omvatte niet het lompenproletariaat, het grauw en de ongeletterde lagen van de maatschappij. De materiële voorwaarden voor een bewuste politieke ‘publieke opinie’ waren dus bij de democraten vervuld. Zij zijn in de historische literatuur geregeld afgeschilderd als revolutionairen. In zijn vóórwetenschappelijke betekenis klopt deze aanduiding niet. Vat je het begrip ‘revolutionair’ sociologisch op, dan kun je met recht stellen dat de democraten revolutionairen waren. Zij wilden inderdaad op een doortastende wijze de politieke en sociale structuren van de Republiek veranderen en aanpassen aan nieuwe politieke en sociale inzichten. In 1797 scheidde een uiterst radicale groep zich af van de grote democratische volksbeweging, wat in 1798 tot ernstige complicaties leidde. Daardoor is de gehele beweging in het slop geraakt. Deze uiterst radicale vleugel was niet representatief voor de gehele beweging. B. De democraten waren aanhangers van een vertegenwoordigende volksregering. Deze regeringsvorm kwam het beste overeen met de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. De burgers kozen een wetgevende vergadering. Alle burgers zouden actief en passief kiesrecht bezitten. De wetgevende vergadering oefende de oppermacht uit, maar de soevereiniteit bleef bij het volk berusten. De volksvertegenwoordiging kon met andere woorden nooit haar wil tegen de wens van de meerderheid van het volk doorzetten. De volksvertegenwoordigers waren verantwoording verschuldigd aan de stemgerechtigden. In de huidige democratie wordt deze verantwoording formeel afgelegd bij de verkiezingen. Door een dergelijke regeling werd volgens de democraten de invloed van het volk te beperkt. Het volk moest het recht bezitten om op eigen gezag de wetgevende vergadering tot de orde te kunnen roepen. Een reglement voor de grondvergaderingen zou de procedure hiervoor vastleggen. In bepaalde gevallen was de wetgevende vergadering verplicht het volk hoofdelijk te kennen in de besluiten die werden genomen. Openbaarheid van de bijeenkomsten van de vertegenwoordigende vergaderingen zou moeten worden gewaarborgd, opdat het volk inderdaad de overheid zou kunnen controleren. Een krachtig Uitvoerend Bewind voerde de besluiten van de wetgevende vergadering uit. Voor al zijn daden was het directe politieke verantwoording verschuldigd aan de wetgevende vergadering. C. De democraten wilden de staatsinrichting, het bestuur en de politiek van de Republiek grondig hervormen. De constitutie zou een program bevatten, waarin deze hervormingen zouden worden vastgelegd. Tevens zou zij de garantie moeten bevatten dat deze ook zouden worden uitgevoerd. Een centraal programmapunt was de eenheid van de staat en van het bestuur. Een unitair bestuur zou zowel de interne als ook de buitenlandse politiek een veel grotere slagvaardigheid verlenen. Bovendien garandeerde de uniteit dat lokale en provinciale besturen in de toekomst geen eigenzinnige politiek met betrekking tot de rechten van de burger zouden kunnen voeren. De uniteit was een voorwaarde om het principe van algemeen kiesrecht en de een- en ondeelbaarheid van het volk te effectueren. In een federalistisch bestel bestond het gevaar dat aan deze principes afbreuk zou worden gedaan. De uniteit was met andere woorden een fundamenteel bestanddeel van een vertegenwoordigende democratie. De democraten waren, ondanks hun hameren op de uniteit, allerminst centralisten, zoals sommige historici hebben gesuggereerd. De provincies of departementen zouden zelfbestuur en autonomie binnen het wettelijk kader van de grondwet verkrijgen (gedelegeerde soevereiniteit). De waarde van decentralisatie werd door hen zeer goed begrepen. Zij wilden echter voorkomen dat provinciale en lokale wetten in strijd zouden komen met de bepalingen van de democratische grondwet. In het federalisme zou een dergelijke rechtsfiguur niet onmogelijk zijn. Indirecte belastingen, die het zwaarst drukten op de laagste inkomensklassen, zouden worden afgeschaft. In plaats daarvan zouden directe belastingen worden geheven, die de belastingdruk recht- | |
[pagina 479]
| |
vaardiger zouden verdelen. Erfelijke ambten zouden verdwijnen. Iedere burger zou overheidsfuncties kunnen vervullen, wanneer hij daartoe de vereisten (te weten deugd en kundigheid) bezat. Het onderwijs moest worden verbeterd. Goed onderwijs betekende een garantie voor de vertegenwoordigende democratie. Door goed onderwijs kon het probleem van de werkloosheid en het armenvraagstuk voor een deel worden opgelost. Het politiek program van de democraten bevatte nog tientallen andere ideologische en praktische punten. Het is ondoenlijk deze allemaal op te sommen. De bovenstaande geven reeds een goede indruk van de politieke theorie van de democraten.Ga naar eindnoot20. | |
De Moderaten.A. De moderaten waren vertegenwoordigers van de hogere burgerij en van de patriotse regentenklasse. Hun invloed op de middenklasse was in het algemeen niet erg groot. Zij vonden daaronder ook maar weinig aanhang. Hun grote rol in de Bataafse revolutie is niet te wijten aan hun invloed op het volk, maar aan het feit dat de verschillende lokale kiesreglementen in 1755 zodanig werden opgesteld dat de welgestelden in de besturen verkozen werden. Vervolgens konden zij het politiek beleid op een wettige manier bepalen. De moderaten wilden wel enkele veranderingen in het oude bestel aanbrengen, maar zij waren tegenstanders van al te radicale hervormingen, die de democraten zouden bevoordelen. Het begrip ‘moderaat’ sloeg zowel op de wijze waarop hervormingen moesten worden uitgevoerd als op de inhoud van deze hervormingen. Vandaar kwam hun politiek neer op een verzoening met het oude bestel, waarin een aantal hervormingsplannen van de democraten zouden worden doorgevoerd. Hun gematigdheid kwam het duidelijkst tot uitdrukking in hun opvatting over het karakter van de Bataafse republiek in de jaren 1795-1798. De democraten spraken in dit verband van een revolutionaire toestand omdat het land geen vaste grondwet had. De moderaten gaven er de voorkeur aan te spreken van een interimtoestand. Voor hen was de revolutie al direct in 1795 afgelopen. B. De moderaten waren voorstanders van een aristocratie bij verkiezing. Zij noemden dit stelsel weliswaar democratie, maar dat was pure misleiding. Zij erkenden ook een beperkte volksinvloed. Getrapte verkiezingen en eisen van gegoedheid aan de stemgerichtigden evenals aan de stemgerechtigden in tweede instantie voorkwamen dat de directe invloed van het volk te groot zou worden. Door de eisen van gegoedheid zouden niet alleen de armlastigen, maar tevens de lagere inkomensklassen van actief en passief kiesrecht verstoken blijven. Het Uitvoerend Bewind was verantwoording verschuldigd aan de wetgevende organen, maar deze verantwoordingsplicht werd zo onbepaald gelaten, dat het Uitvoerend Bewind zeer autonoom zou kunnen handelen. De macht van het wetgevende lichaam werd verder verzwakt door een tweekamerstelsel. In de Kamer der Oudsten zou het aristocratisch element sterk vertegenwoordigd worden. Van directe invloed van het volk op het vertegenwoordigend lichaam was geen sprake. Het volk zou geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de grondwetsherziening. C. De moderaten hechten om andere overwegingen dan de democraten veel waarde aan de constitutie. Zij waren voorstander van een centrale regering, maar in de praktijk verstonden zij daaronder iets anders dan de democraten. Zij wilden een federatieve staatsinrichting waarbij de oude gewesten minder autonomie en zelfbestuur kregen dan onder de vroegere constitutie. Zij zouden echter een grote mate van onafhankelijkheid en zelfstandigheid behouden ten opzichte van de centrale regering. Door een dergelijke regeling zouden democratische maatregelen en wetten krachteloos kunnen worden gemaakt. Het waarborgde bovendien het bestaande overwicht van de moderaten in bepaalde provincies en steden.Ga naar eindnoot21. Met behulp van deze programmaschets kun je vrij gemakkelijk nagaan welke politici democraat en welke moderaat waren. De verwarrende terminologie, die speciaal Geyl in omloop heeft gebracht, is daarmee volstrekt overbodig geworden. Op basis van een nauwkeurige analyse van de politieke | |
[pagina 480]
| |
motieven, opvattingen en doelstellingen van beide groeperingen kun je een betrouwbare beschrijving geven van de politieke processen die zich hebben voltrokken in de Bataafse revolutie. | |
6. De Bataafse revolutie: een summiere evaluatie.Op basis van de vorige hoofdstukken wil ik proberen een drietal algemene uitspraken met betrekking tot de revolutie te adstrueren. Er was in de jaren 1795-1798 sprake van een werkelijke revolutie. Na 1798 trad er een reactie op. Je zou dan kunnen spreken van een Thermidor. Deze uitspraak impliceert de these, dat de processen die zich in dit tijdvak hebben voorgedaan, in hun geheel genomen kunnen worden aangemerkt als ‘revolutie.’ Er zijn tientallen definities van revolutie in omloop en dit feit bemoeilijkt de kwestie aanzienlijk. Onder revolutie versta ik een ruksgewijs inhalen van een maatschappelijke ontwikkeling waarin stagnatie is opgetreden, via een gewelddadige uitbarsting veroorzaakt door een fundamenteel veranderingsproces dat de gehele maatschappij omvat (Von Martin). Volgens deze definitie kun je de gebeurtenissen van 1795-1798 begrijpen als een revolutie. Het was duidelijk dat in de oude Republiek politieke en sociale stagnatie was opgetreden. Sinds 1747 was er een maatschappelijk omwentelingsproces gaande, met als eerste hoogtepunt de patriottenbeweging van 1780-1787. In de Bataafse revolutie werd de achterstand snel ingehaald. Binnen enkele maanden waren de traditionele machtseliten en een aantal structuren verdwenen. Weliswaar was de eigenlijke omwenteling ofwel revolte erg vreedzaam verlopen, maar op grond van dit kenmerk kun je nog niet besluiten dat er geen sprake is geweest van een revolutie. Het geweld dat nodig was om het ancien régime te verdrijven, werd uitgeoefend door de Franse legers. Dit was een gevolg van de minder autonome politieke ontwikkeling van de Republiek sinds 1787. Het is twijfelachtig of geweld een noodzakelijk attribuut is van een omwenteling. Wat moet je bovendien verstaan onder geweld? Dit begrip wordt meestal in een vóórwetenschappelijke zin gebruikt, zodat je er alle kanten mee uitkunt. Direct fysiek geweld kwam niet veel voor in de Bataafse revolutie. Indirect en psychisch geweld wel regelmatig. Niet alleen de omwentelingsfase is van belang, maar ook de periode die daarop volgt. In de historische literatuur zijn verschillende politieke en sociale conflicten die zich hebben voorgedaan, dikwijls over het hoofd gezien. Deze conflicten juist hebben de historische ontwikkeling van de revolutie bepaald. Zij zijn meestal behandeld als geïsoleerde verschijnselen, waarbij de onderlinge samenhang over het hoofd werd gezien. Afhankelijk van je instelling kon je daardoor spreken ofwel van een flauw aftreksel van de Franse revolutie ofwel van een fluwelen revolutie. De objectieve oorzaken van de verschillende conflicten zijn evenmin goed geanalyseerd. Dit tekort verklaart de gewoonte dat conflicten, die wel werden gesignaleerd, konden worden aangemerkt als perifere politieke verschijnselen, die nu eenmaal altijd voorkwamen in onrustige tijdperken.
In De Bataafse revolutie werd zeker gebruik gemaakt van psychologische geweldmiddelen. Daarmee werd beoogd de eisen meer kracht bij te zetten, opdat de hervormingen die noodzakelijk werden geacht, uitgevoerd werden. De periode 1795-1798 wordt in het algemeen aangeduid als de Bataafse Tijd (uitlopend tot 1806). Hier en daar wordt nog gesproken van de Franse Tijd. Een misverstand dat met dit spraakgebruik samenhangt en hardnekkig blijft voortleven, is dat de democraten in meer of mindere mate afhankelijk waren van Frankrijk. Impliciet betekende dit, dat de moderaten onafhankelijker waren. Deze voorstelling van zaken is erg onnauwkeurig. Het waren juist de democratische patriotten die uiteindelijk in januari 1795 het sein tot de omwenteling gaven. Daarmee werd de onafhankelijkheid van het land gered. De democraten hadden vaak ernstige moeilijkheden met Frankrijk. Zij werden door de Franse regering principieel gewantrouwd. Door een aantal moderaten en door Franse representanten bij de Bataafse Republiek werden zij nog al eens verdacht gemaakt bij de overheid in Parijs. Wanneer de democraten zulke betrouwbare cliënten waren, dan waren dergelijke klachten absoluut | |
[pagina 481]
| |
overbodig. Zij waren een gevolg van het feit dat de democraten er een andere politieke theorie op nahielden, dan in Frankrijk gangbaar was sinds de val van Robespierre. De democraten waren zich zeer goed bewust van deze verschillen en zij hebben deze in verschillende artikelen heel nadrukkelijk geëxpliciteerd. De democraten waren gekant tegen politieke interventies van Franse troepen in de interne aangelegenheden van de Republiek. De moderaten hebben bij verschillende gelegenheden om Franse hulp gevraagd (kwestie Friesland en het kanonniersoproer in 1796). De staatsgrepen van 1798 zijn niet uitgevoerd met Franse legereenheden, maar met Bataafse eenheden van generaal Daendels. Zij beseften tenslotte heel goed dat een zwakke regering van de Bataafse republiek als het ware de Fransen zou uitnodigen tot interventies. Met succes hebben zij na de staatsgreep van 22 januari 1798 hun ontwerp van grondwet kunnen vrijwaren voor Franse invloed. De gezant Delacroix wilde allerlei amendementen aanbrengen in het ontwerp, die door de democraten werden afgewezen.Ga naar eindnoot22. Ten slotte was het nationaal zelfbewustzijn van de democraten veel sterker ontwikkeld dan dat van de moderaten. Zij waren natuurlijk vóór een politieke alliantie met Frankrijk, maar uitsluitend op voet van gelijkheid.
Tenslotte wil ik nog enkele opmerkingen maken over de vraag hoe je de Bataafse revolutie in de historische ontwikkeling van Nederland moet plaatsen. Door een aantal historici is veel moeite gedaan om de revolutie te plaatsen in een bepaalde continue ontwikkeling van Nederland. In het bijzonder heeft De Wit een groots opgezette poging ondernomen. Hij meent een continue lijn in de politieke ontwikkeling van Nederland gedurende de periode 1780-1848 te kunnen ontdekken. Hij suggereert zelfs dat er grote overeenkomsten bestonden tussen de processen die zich in 1798 en in 1848 hebben voorgedaan.Ga naar eindnoot23. Dergelijke goedwillende rehabilitatiepogingen van de democratische beweging doen echter de historische objectiviteit wel enig geweld aan. Ideologisch en feitelijk bestond er geen enkele overeenkomst tussen de politieke processen in 1798 en die in 1848. De achttiende-eeuwse democratie en het vroegliberalisme hebben nauwelijks punten van overeenkomst. De liberalen zijn inhoudelijk ook nooit door de politieke theorie van de democraten geïnspireerd. Het waren twee tegenstrijdige stelsels, zoals ook democraten en moderaten twee elkaar uitsluitende politieke stelsels vertegenwoordigen. Ideologisch heeft de Bataafse revolutie een langdurige periode van maatschappelijke discussie en verandering afgesloten. Zij heeft geen invloed uitgeoefend op latere ontwikkelingen (behalve misschien een negatieve invloed op grond van de negatieve beeldvorming). Enige continuïteit kun je op twee manieren adstrueren. Een continuïteit via de praktische hervormingsplannen van de democraten, waarvan een aantal onder Schimmelpenninck en koning Lodewijk Napoleon zijn gerealiseerd. De andere lijn, die je kunt vervolgen, is meer speculatief. Zij begon bij de moderaten uit de Bataafse revolutie en werd via een aantal theoretici uit de dertiger en veertiger jaren van de negentiende eeuw (bij voorbeeld Wiselius) weer opgevat door de vroeg-liberalen. Tussen de idee van verkiesbare aristocratie en de beperkte democratie van Thorbecke bestaan wel punten van overeenkomst. Wie de Bataafse revolutie wil begrijpen, moet zich niet laten leiden door een schok der herkenning, maar moet de objectieve processen in de periode nauwkeurig analyseren en evalueren. Op deze manier wordt het misschien duidelijk dat er in Nederland in deze periode een aantal ideeën zijn ontwikkeld die ook nu nog voor nieuwlichterij kunnen doorgaan. |
|