De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
H.J. Vieu-Kuik
| |
[pagina 462]
| |
een andere tijd, casu quo de toekomst; utopie wordt uchronie.Ga naar eindnoot4. Het zal tot op de huidige dag navolging vinden, slechts met dit verschil dat de negentiende eeuw de optimistische kijk op de toekomst weliswaar nog trouw bleef, maar de twintigste haar science-fiction de sombere toon gaf van Zamiatine, Huxley en Orwell. Merciers boek behoort dus tot wat men wel eens heeft betiteld met ‘la gaie science’ of ‘la science fleurie.’ Namelijk de wetenschap die spreekt van de vreugde der ontdekking, geluk om licht dat duisternis verdreef: in het groot aan de sterrenhemel; in het klein als de liefhebber boeiend onderzoek verricht in zijn kabinet; het is het geluk dat de liefde voor traditie heeft behouden en humaner leven op aarde voor zich ziet. Maar de worsteling om kennis, inzicht, humanisering, ging gepaard met ernstige kritiek op eigentijdse toestanden, om welke reden dit geschrift in vele landen als gevaarlijke lectuur werd gebrandmerkt. L'An 2440 verscheen voor het eerst in 1770 te Amsterdam bij Van Harrevelt, anoniem, een jaar later in Londen en het daaropvolgende jaar pas in Parijs. Ofschoon het boek dadelijk werd verboden in Parijs en de kritiek erop zeer ongunstig was, op één enkel artikel na in La Gazette littéraire de l'Europe, van oktober 1771, uitgegeven te Amsterdam, beleefde het werk van 1771-1776 ieder jaar een herdruk. Er kwamen in minder dan dertig jaar elf edities van. Intussen was het van één deel van 400 bladzijden ten slotte uitgedijd tot drie delen van samen 1200 bladzijden. Men vroeg zich af wie de schrijver zou kunnen zijn. Voltaire? Rousseau? In Duitsland, waar men hem het hartelijkst, ook om ander werk, heeft ontvangen, raadde men Antoine-Leonard Thomas. Na enkele jaren werd de schrijver bekend. In Engeland kwamen vier vertalingen tot stand (van 1772-1778), in Duitsland twee (1772 en 1782). In Italië en Spanje werd het boek streng verboden. In Nederland kwam de vertaling pas in 1792, dus meer dan twintig jaren na de verschijning: Het jaar twee duizend vierhonderd en veertig, Haarlem 1792-1793 (door J.D. Pasteur). Elizabeth Wolff-Bekker had dadelijk zijn ideeën weten te verwerken in enige van haar eigen anonieme artikelen; zij oordeelde dat de inhoud van dit interessante werk te veel op Frankrijk gericht was om aan een volledige vertaling te kunnen denken, maar wel koos ze er gedeelten uit, die een plaats kregen in de Brieven over verscheidene onderwerpen (1781), later nog in een noot bij een vertaling in 1794, zoals hieronder zal blijken, en wat ten slotte veel belangrijker is: het inspireerde haar tot een Holland in het jaar 2440, een vlugschrift van 1776, dat om zijn originele verwerking van het gegeven met toepassing op Hollandse zeden een unicum betekent vergeleken met de slappe aftreksels elders van het oorspronkelijk werk. Ik meen overigens ook duidelijk Merciers invloed te herkennen bijvoorbeeld in de creatie van de figuur van Broeder Benjamin uit Sara Burgerhart (dit namelijk uit een later werk van de Franse schrijver: Tableau de Paris) en zelfs ook in eigen leven, bij voorbeeld het besluit dat na haar dood haar lichaam ter analyse voor de wetenschap beschikbaar moest zijn, wat Mercier had beschouwd als een vorm van naastenliefde jegens de toekomstige mens. Zijn oordeel over hem vat ze samen in de woorden: ‘Zyne zedenleer is... die van het Evangelie. De Schryver is een geestig, verstandig, belezen, eerlyk man. Hy is de Vriend der Menschen; hy deelt als een braaf Burger, in den roem, en in de vernedering zynes Vaderlands.’Ga naar eindnoot5.
Waarom koos Mercier voor zijn optimistische toekomstdroom het jaar 2440? Hij geeft daarop een antwoord in zijn opdracht: ‘O, als ik de mij toebedachte tijd eens in tweeën kon verdelen: wat zou ik graag onmiddellijk in het graf afdalen om na zeven eeuwen nog eens mijn geboortejaar te beleven! Maar dit kan slechts in de droom.’ En hij borduurt er even op door. Het schoonste sieraad van de mens is de gedachte! Zij is het onsterfelijk elemant, dat sterker dan het graf is. En wanneer eenmaal storm en onweer van het despotisme voorbij en vergeten zullen zijn, heeft de pen van een schrijver intussen de tijden doorschreden om de heersers van het heelal in zijn oordeel vrij te spreken of te straffen. ‘Ik heb de tirannie veracht, ontluisterd, bestreden zo goed ik kon. In contemplatieve | |
[pagina 463]
| |
eerbied richt ik mij tot U, verheven, eerbiedwaardig toekomstjaar, om mij te verheffen in een vurig enthousiasme, maar mijn gedachten verloochenen voor u misschien hun slaafse kenmerk niet. Vergeef het mij! Het is het typisch genie van mijn eeuw, dat mij vervult, onontkoombaar, alom aanwezig, angstwekkend. De vredige rust van mijn land is er een van het graf. Wandelende geraamtes in bonte kleuren omringen mij, spreken zelfs, maar het creatieve levensprincipe kan zich niet in hen ontwikkelen! Zelfs de stem der wijsbegeerte, heeft, moe en ontmoedigd, haar kracht verloren. Zij werd midden in een mensendroom een schreeuw in een onmetelijke woestijn.’ ... ‘Graag zou ik de aanblik missen van mijn zielige, ongelukkige tijdgenoten om te ontwaken een ochtend van een blijde dag in die zuivere sfeer, die de uwe is, onder het gewelf van een gelukzalige hemel, waar de mens zijn moed, zijn vrijheid, zijn onafhankelijkheid, zijn deugd hervond. Waarom is deze diepe wens slechts mogelijk in de droom? Kom toch spoedig, zon, een wereld van geluk verlichten! Maar wat zeg ik? Wakker uit die verrukkelijke slaap, bekruipt me de vrees, helaas, dat het licht van de zon die dag zal schijnen op een vormeloze massa as en ruïnes!’
Wat mag men eigenlijk verwachten, zo vraagt hij zich verder af in zijn boek, als men ooggetuige is van de opgegraven kunstschatten van Herculaneum en Pompeï: lava, as en puimsteen hebben gedenkstukken bewaard als om ons een toekomstbeeld te geven van wat onze steden eenmaal wacht. En erger dan natuurrampen, de woede der elementen, is die der veroveraars. De infernale ontploffingsstof, die in de magazijnen vooral van Europa ligt opgestapeld, kan met één vonk algehele vernietiging aankondigen, als ze in handen komt van eerzucht of wraak. Over drieduizend jaar zal men dan als nu geschriften vinden van wie vroeger leefden in dan bedolven steden. Welk van deze zal dan de nazaat een indruk geven van onze kennis en moraal? Wie weet ontdekt hij met enthousiasme een woordenboek (bedoeld is de encyclopedie!Ga naar eindnoot6.) dat wij thans gering achten van waarde, maar dat hem meer te zeggen heeft dan de verzen van Corneille, Boileau of Voltaire. Men zij voorzichtig met het oordeel over een schrijver, niemand kan raden wie over dertig eeuwen de geesten zal beheersen. Zal het dus Parijs gaan als Thebe, Tyr, Persepolis, Carthago, Palmyra? Was men niet in eigen tijd getuige (namelijk op 1 november 1755) van een ramp die in een enkel ogenblik een hoofdstad begroef onder de ruïnes, waarbij 45000 personen de dood vonden en een kapitaal van 200000 mensen verloren ging? En toch ... Politiek gezien heeft Lissabon niet alles verloren: er kwam een gelijke verdeling van goederen en bij de opbouw kwamen hart en geest van de mensen dichter bij elkaar, dreigende revoluties werden afgewend. Het oude Lissabon was maar een Afrikaanse stad, dat wil zeggen een uitgestrekt marktdorp met een architectuur zonder gevoel voor proporties en systematische aanleg; de straten waren er nauw en onpraktisch over de ruimte verdeeld... De aardbeving bracht in drie minuten tot stand, waarover de bedeesde mens heel lang zou hebben geaarzeld om het te volbrengen in het belang van de naaste: de armoedige smaak der Moren maakte plaats voor pracht en praal van een herboren samenleving. Wat weten wij ervan, wat uit de boezem der rampen te voorschijn kan komen? Wat weten wij in het algemeen? ... Parijs in de toekomst verwoest? Misschien, maar het zou toch jammer zijn. En daarom ziet hij haar liever voor zich, zoals ze was in zijn droom. Parijs vertoonde zich aan hem met brede straten en ruime pleinen; een verlichting van op regelmatige afstand aan elkaar geregen lantaarns zorgde dat het er nooit donker was. Agenten regelen dag en nacht het verkeer met vriendelijk gebaar en helpen hen die te zwaar belast zijn, hoewel dit weinig voorkomt. Opstoppingen van koetsen, zoals in de achttiende eeuw het geval was, komen niet meer voor: de mensen hebben geleerd - de vondst was eigenlijk zo eenvoudig - rechts te houden. De Parijzenaar is een ander mens geworden. Hij heeft het te danken aan de fysica, de wetenschap die de sleutel der natuur is en die ons de wijsheid en de schoonheid van Schepper en schepping leert ervaren. Men spreekt niet meer van | |
[pagina 464]
| |
toeval; toeval is synoniem met onwetendheid. Als de natuurkundige meer eerzucht toont voor de vervolmaking der wetenschap dan voor eigen roem, wanneer voor hem volharding, wijsheid, geduld als instrumenten bij het werk worden gehanteerd, dan zal de natuur haar meest verborgen geheimen prijs geven. Het licht der waarheid wordt alom gezocht en doet vooroordelen verdwijnen. Metafysische en theologische vraagstukken, de schande en gesel van vroeger eeuwen bestaan niet meer. Ondoordringbare problemen, die onze intelligentie verre te boven gaan en die te verheven voor een dispuut zijn, worden als onderwerp van discussie afgewezen. De menselijke ziel voelt de schepping, verheft zich als vanzelf tot het Opperwezen, spreekt slechts over Hem om Hem te danken en aanbidt Hem in stilte. De eerste atheïst was hij, die geen liefde kende. Het onderwijs in deze veranderde wereld is gericht op kennis en deugd; twee instrumenten zijn in hoge ere: de telescoop en de microscoop. Het eerst is het ‘morele kanon’ dat bijgeloof en spokerij, zo lang kwellingen van het mensenras, ineen doet storten. Naarmate men de onmetelijke ruimte van het heelal wist te ontdekken, werden verstand en begrip ruimer. De microscoop vertelt van een nieuw heelal, steeds wonderbaarlijker. Het oneindig kleine leven, dat dezelfde organen bezit als de grote lichamen, spreekt van de grootste orde aan de hemel en op aarde. Geen haarkloverijen of futiliteiten worden gedoceerd, de jeugd krijgt een praktische moraal mee in het leven, die door beeldend onderwijs diep in het hart is doorgedrongen en karaktereigenschappen aankweekt van moed, zachtheid, opofferingsgezindheid en edelmoedigheid. Het vak geschiedenis werd afgeschaft, omdat het eigenlijk de schande van het mensdom te zien gaf: het educatieve perspectief, dat natuurkunde en moraal opende, was zo uitgebreid, dat een historische beschouwing daarbij een povere indruk zou maken. Het Collège des quatre Nations te Parijs (school die Mercier zelf had bezocht) heeft thans inderdaad vertegenwoordigers van vier verschillende landen: Italianen, Engelsen, Duitsers en Spanjaarden: zo leert men spelenderwijs elkaars talen en daarmee verdwijnt alle chauvinisme. Trouwens eenmaal zal het toch zeker komen tot een verenigd Europa. Oorlogen zijn voor eeuwig afgeschaft. Eindelijk heeft de vorst leren luisteren naar de wijsgeer. Het zou ook geen zin hebben een ander volk een stuk land te ontnemen, immers ieder grondgebied heeft zijn natuurlijke grenzen. En kan een klein land soms niet groot zijn in de uitoefening van goedgekozen wetten? De broederschap die heerst over de gehele wereld is zo ver gevorderd dat een bewoner uit China of India zich ook op Frans grondgebied volkomen thuis voelt.
De schouwburg dient waarheid, ontwikkeling van het gevoel en volksopvoeding. Daarom heeft een klassiek drama geen enkele zin meer, maar een schouwburgavond mag geslaagd heten als de tragedie wordt vertoond hoe Calas' terechtstelling het gevolg was van het wrede en onrechtvaardig oordeel der rechter van Toulouse: men kan het volk niet genoeg de uitwerking van het fanatisme voorhouden, nu de verschillende nuances in de godsdienst (zeker niet zonder moeite in alle gelederen) tot de ene natuurlijke godsdienst zijn versmolten, namelijk die zonder dogma, zonder voorschrift, zonder regels, waarbij ieder zich laat leiden door de geheime hemelse stem in zich. De dienaren der kerk erkennen in hun eenvoudige eredienst dat ook zij ‘zwemmen in duisternis’, maar innerlijk licht brengt tot God zodat het oneindige de mens niet meer vervult met angst, maar met een hymne van bewondering. Men luistert naar de wijsheid en goedheid van de paus, hoewel deze geen ‘bisschop van Rome’ meer is; monniken hebben het klooster verlaten om met de bevrijde nonnen een gelukkig huwelijk te sluiten. De enkele heiligen die nog geheel de hemel toebehoren, leven niet in afzondering, maar nemen in de wereld gevaarlijk, moeilijk of vuil werk vrijwillig op zich. Aanbevelenswaardig toneelstuk is ook de tragedie Cromwell of de dood van Karel I. Als lichter nastuk zou men kunnen kiezen De jachtpartij van Hendrik IV, daar dit de monarch was die de natuurlijke gelijkheid tussen vorst en | |
[pagina 465]
| |
onderdaan metterdaad liet heersen en die het geluk voor alle landgenoten trachtte te bevorderen. De dichters hebben het voorrecht eer dan anderen de toekomst te doorgronden en zijn met deze eer tevreden. Dokters lopen niet meer met mooie kanten lubben rond wanneer ze hun patiënten bezoeken, die wel een luchtig, geestig woord, maar weinig genezing van hen hadden te verwachten; zij schuwen niet meer hoger dan de eerste verdieping in de huizen te gaan. In het jaar 2440 hebben ze geleerd zich serieus te verdiepen in de bescherming der gezondheid. Men vraagt hun niet meer kennis te bezitten van alle menselijke organen, want er is een grote specialisatie gekomen. De staat bekostigt het lichamelijk welzijn van de ongefortuneerde. Chirurgie is een onderdeel der medicijnen geworden en een dokter schaamt zich niet zelf een operatie te verrichten. Gevaarlijke volksziekten werden overwonnen, tering, longontsteking, galblaasontsteking. Voor de koepokinenting verrezen aparte gebouwen. Niet meer alleen een enkele vrouw, die bang was voor haar schoonheid of een prins bevreesd voor het verlies van zijn scepter, onderwerpen zich aan vaccinatie, maar iedereen heeft vertrouwen in het serum voor de bestrijding der pokken en denkt daarbij aan zichzelf èn aan anderen. Een teken van liefde voor de medemens is ook, dat men niet aarzelt na zijn dood autopsie te laten verrichten.
Er heerst vrijheid van drukpers. Gelukkig, immers zo komen landen steeds dichter tot elkaar: Engeland en Frankrijk werden bondgenoten in wetenschap en kunst, waarbij Engelands invloed op het vasteland de lichtzinnigheid verminderde en de Franse ‘esprit’ de melancholie der Engelsen verzachtte. Instructief zijn de standbeelden die men alom, ook in groepen, vindt. Het zinnebeeld dat zij moeten uitdrukken, behelst altijd een opbouwende gedachte en het is duidelijk dat noch koning, noch paus, noch verleden, noch heden worden gespaard om misstanden aan scherpe kritiek te onderwerpen. Een enkele bladzijde moge daarvan een voorbeeld geven. De schrijver spreekt over het negervraagstuk in de Nieuwe Wereld. De vertaling, die hier volgt is van Betje Wolff, die ze in een noot toevoegde aan haar eigen Nederlandse uitgave van B.J. Frossards De zaak der negerslaaven en der inwooneren van Guinéa.Ga naar eindnoot7. ‘Ik vertrok van die plaats, toen ik aan mijne rechte hand op een prachtig voetstuk een Neger gewaar werd; zijn hoofd ongedekt, zijn arm opgeheven, zijn oog stout, zijne houding eerbied inboezemend; om hem heen lagen twintig verbrokene scepters; onder zijne voeten las men deeze woorden: Aan den wreeker der nieuwe wereld. Ik gaf eene schreeuw van verbaasdheid en vreugd: ja, antwoordde men, met eene hitte gelijk aan mijne vervoering; ja, eindelijk heeft de Natuur deezen wonderbaaren man geschapen; deeze onstervelijke held, die de wereld moest verlossen van de wreedste, de langduurigste en de hoonendste slavernij; zijn genie, zijn moed, zijn geduld, zijne standvastigheid, zijne deugdzame wraak zijn bekroond; hij heeft de ketens zijner landgenooten verbrijzeld; zo veele slaaven onderdrukt door het haatelijks geweld, scheenen alleen op hem te zien, om zo veele helden opteleveren: de vloed die de dijken overstroomt en verbreekt, de donder die nedervalt, heeft een minder snel en geweldig uitwerkzel: op hetzelfde oogenblik hebben zij het bloed hunner tyrannen als water vergooten: Franschen, Spanjaarden, Engelschen, Hollanders, Portugeesen, allen werden een roof der ketens, der vlammen, des vergifs; de Amerikaanse grond dronk met drift het bloed, 't welk hij zo lang wachtte, en het gebeente hunner zo lafhartig vervoerde voorouders heeft zig als schijnen te beweegen en van vreugd te trillen. De inborelingen hebben hunne onvervreemdbare rechten, die de Natuur hun gaf, hernomen; deeze heldhaftige wreeker heeft een wereld, waarvan hij God is, vrij gevochten; en de andere heeft hem eerbewijzingen en kroonen geschonken; hij is gekomen gelijk een onweder dat zig uitbreidt over eene misdaaidge stad, die de donders gaan vernielen; hij was de uitvoerende Engel aan wien de God der gerechtigheid zijn zwaard overgaf; hij gaf het voorbeeld dat vroeg of laat de wreedheid gestraft wordt, en dat de Voorzienigheid sterke zielen in gereedheid heeft, die hij loslaat op de Aarde, om het evenwigt | |
[pagina 466]
| |
te herstellen 't welk de ongerechtigheid en de woeste heerszucht hebben weeten te vernietigen...’Ga naar eindnoot7. In een later aan zijn werk toegevoegd deel heeft Mercier gesproken over de Ballon-Montgolfier.Ga naar eindnoot8. Hij vraagt zich af, of een reis naar de maan in de toekomst mogelijk zal zijn en zo ja, of de mens er zal kunnen ademen. Stel dat men, als op een vlot, in de toekomst het anker in het luchtruim zou kunnen uitwerpen, zodanig, dat men niet met de aarde meedraait. En hij roept uit: ‘O physique!, ô chymie! ô rois! protégez ces importantes sciences.’ Een gezaghebbend historisch-geografisch woordenboek van 1847 erkent, ondanks vrij scherpe kritiek op de schrijver ook toen nog, dat merkwaardig genoeg, een aantal van zijn toekomstvoorspellingen zijn uitgekomen.Ga naar eindnoot9. Werd daarbij gedacht aan de beschrijving van de prins der toekomst die zichzelf niet tot God had verheven en die uit vrees voor het toekomstig oordeel over vorstelijke machthebbers de Bastille met de grond gelijk had gemaakt?Ga naar eindnoot10. Zouden wij, reeds twee eeuwen verder op weg naar het jaar 2440, ons niet verbazen over zijn beschrijving van het fantastische ‘cabinet d'optique’, waar men door middel van lichteffecten de mens landschappen, paleizen, natuurverschijnselen, mooier dan de werkelijkheid zelf, voor ogen weet te toveren? Of wel over de toestellen die zo vernuftig zijn gebouwd, dat zelfs het geluid van vogels en wilde dieren wordt weergegeven, alsof men zich midden in de natuur bevond? Door te manoeuvreren met een soort veer, kwam er uit een doos de muziek te voorschijn die men wenste en die er eerder was opgenomen. Oorlogszuchtige vorsten liet men krijgsrumoer horen om hen definitief te genezen. Hoe weet hij de machines te bewonderen die de armen van de mens verlichten, zodat ze met de zwaarste lasten kunnen spelen, zelfs met obelisken en triomfbogen! Wat heeft de economie der toekomst veel aantrekkelijks: men heft belasting op luxe, niet op noodzakelijke levensbehoeften. En opdat twee zeeën voor elkaar bereikbaar zullen zijn, ontwerpt men in het belang van de handel het plan de Saône met Moezel en Loire te verbinden, zodat de schatten van Amsterdam terechtkomen in Nantes en die van Rouaan in Marseille. Geleid door dit hoog revolutionair humanistisch ideaal, door intelligente levensliefde schiep de auteur een hymne aan de vooruitgang.
De schone droom van harmonie en geluk, die ik hier slechts vluchtig kon schetsen, kwam Mercier duur te staan. Zijn verlangen naar een wereld van vrijheid en liefde alom, een wereld die dank zij de techniek der toekomst materieel en geestelijk de mens een paradijs beloofde, ging gepaard met de onbarmhartige schildering van eigen tijd en zijn doorzichtige, felle, moedige spot ontging zijn tijdgenoten niet. Wat Montesqieu, Rousseau, de Encyclopédie, hijzelf in zijn omgang met Diderot en anderen hadden voorbereid, kreeg in deze luchtig-scherpe hekeling de gevaarlijk-revolutionaire toon, die hem noodzaakte jarenlang buitenslands door te brengen: hij vluchtte naar Duitsland, Zwitserland, en keerde soms plotseling naar Parijs terug. Tijdens de grote revolutie toonde hij zich uiteraard progressief, maar bleef daarbij een gematigd politicus, verzette zich tegen elk extremisme dat tot woede en brutaliteiten aanleiding gaf. Hij was vóór de ter dood veroordeling van de koning, maar met de wens dat het vonnis niet zou worden uitgevoerd. Tijdens de Terreur kwam hij in de gevangenis terecht, waar hij vele maanden moest blijven, tot de val van Robespierre hem redde van het schavot. Hij kwam opnieuw in de gunst, en als lid van de Raad van vijfhonderd vervulde hij politieke functies, vooral op het gebied van het onderwijs. Hij was een der eerste ‘Membres de l'Institut,’ dat pas was opgericht (1795) ten einde de oude Académie en nieuwe wetenschappelijke instellingen onder één noemer te brengen. Toen echter Napoleon hem wilde eren met een onderscheiding, had hij de moed deze te weigeren. Het leven van deze veelschrijver, die een honderdtal uitgaven op zijn naam had staan, eindigde tragisch door een langzame fysieke aftakeling; hij maakte zich belachelijk door allerlei tegenstrijdige theorieën, die voor een deel reeds lang weerlegd waren. Na | |
[pagina 467]
| |
1800 daalde zijn ster snel en hij werd spoedig vergeten. Twee en een halve maand voor zijn dood trouwde hij Louise Marchand, met wie hij in gemeenschap leefde sedert 1792. Zij had hem drie dochters geschonken (1794-1796). Maar de tijd werd zijn vriend en werkte voor hem. Tot de vele bewonderaars en navolgers behoorden Châteaubriand, Jacobi, Nerval, Goethe, Schiller, Herder, Victor Hugo. Hij dook telkens weer op tot onze tijd toe, getuige de herdruk van zijn toekomstroman, precies twee eeuwen na verschijning (zie ook noot 4).
Bezien we thans het vlugschrift van Betje Wolff iets nader, een blik op Holland in het jaar 2440. Het is als het ware een oudejaarsavondoverdenking van het jaar 1776, toen de schrijfster, reeds wekenlang geplaagd door een reumatiek, gezeten in haar leuningstoel, in het haardvuur staarde en haar verhaal begon. Was het een fantasie om een sombere winterdag op haar polderdorp te ontvluchten, nu ze wist dat ook dit weldra tot het verleden zou behoren? Ruim een half jaar daarvóór had ze haar man zien heengaan; enkele maanden lagen nu achter haar sinds ze Aagje Deken had ontmoet bij haar vriend Grave in Amsterdam, toen er tot samenwerking was besloten en ze zichzelf had overtuigd dat het ‘singulier contrast’ tussen haar beiden toch een begerenswaardige eenheid zou betekenen. Eenzaamheid, onzekerheid, maar ongebrokenheid! En het spel der toekomst wordt een vertrouwelijke brief aan Dr. Gallandt, de Zeeuwse jeugdvriend, die met een half woord begrijpt. Ze ziet de Hollanders van zeven eeuwen later voor zich: ‘Geen petit maitre, geen pedant, geen onbedacht naarvolger; derhalven als een stuk van kleeding ook geen degen. De randen aan de hoeden werden zoo klein, dat men eindelyk een model nam naar de bolletjes der ouerwetsche Friezen, en naar die van de bewooners der Zeedorpen, echte afstammelingen der Batavieren. De hairen worden rond of in een strik gedragen. Het linnen omgelegt, vormt nog een kraagjen. Een ruim jak tot aan de knieën, van inlandsch laken, over malkander geslagen, wordt met een zyden charp toegestrikt; men heeft er allengs het goud en zilver afgelaten. de sac vertoont ons reeds het losse kleed der vrouwen.Ga naar eindnoot11. ‘In alle winckels wordt comptant betaalt. In 't wandelen heeft men nu eens op syn turksch dan eens op zyn europisch de hoogerhand, al naar 't valt. Prachtige koetzen ziet men niet, en men maakt geen gebruik van voitures, buiten noodzaaklykheid.’ Het is de inleiding om opmerkingen ten beste te geven over Pen en Degen, Onderwys: De oude talen moeten worden afgeschaft: ‘'t is ons genoeg als (onze kinderen) natuurlyk en beschaaft spreken en schryven’; Rechtspleging, enzovoort: De rechters verdienen genoeg om hen in stilte te doen leven. ‘Vermoeit van den arbeid, genieten zy verkwikking in de armen van vrouwen, niet meer trotsch op een tytel, die naar den aart der tale alle gehuuwden harer sex toekomt: weduwe geworden, genieten ze ondersteuning van den staat.’ Godsdienst: ‘De kerken zyn rond: er wordt minder gepreekt. In de namiddag wandelingen bezoekt men, met godsdienstige gevoelens, met de levendigste aandoeninge van eerbied, dankbaarheid en liefde jegens den algemeenen goeden vader, de velden en bosschen.’ Levensmiddelen, enzovoort: Schouwburg: ‘De Schouwburg werdt een school der zeden, en de strengste Filozoof de Predikant lacht er. Men vertoont er het burgerlyke leven ... Er is geen Opera; er zyn evenwel verscheidene stukken waar in gezongen wordt, en de muzyk, beide vocaal en instrumentaal, is hier even als in de Kerken, het hart voorbereidende tot deugdzame indruksels. Alles roert de ziel, en de grootste stilte wordt voor het grootste genoegen gehouden.’ Boeken: ‘De menschen nu meer sterker en beknopter denkende, is voor hen wier beroep niet veel lezens toelaat, nevens eenige korte begrippen der wetenschappen, eene nette spreuksgewyze verzameling van gedachten samen gestelt, met de namen er achter van die genen aan welke men dezelven verschuldigt is.’ Geleerden: ‘De Universiteit heeft men de taal van 't land geleert.’ ‘Men kan ook geheel zuiver Nederduitsch schryven, mits men maar niet dubbelzinnig of onverstaanbaar zy: wie kon het denken? De Professoren krygen er zin aan. Indien men hier aan rang dacht, de | |
[pagina 468]
| |
philosophie zou de eerste plaats krygen. De heeren Studenten zyn onder goede discipline, en beschouwen zich gelyk met, zelfs wel eens beneden den minsten burger.’ Schilders enzovoort: ‘Men wil in die taferelen het vermogen van een goed boek.’ ‘Nuttelooze kunsten zyn sedert lang met de grootste verachting beschouwt en geheel niet toegelaten.’ Regering enzovoort: ‘We erkennen, met stille dankzegging aan den hemel, dat veele dingen in vroegere eeuwen zoo niet als tegenwoordig konden zyn. Men leest (zie eens welk een eenvoudigheid!) voor de nieuwe Stedehouders poort, in zuiver Nederduitsch:
Hier houdt men hoogen raad des Lands, en na 't beslechten
Der zaken, vreugdendisch, met guldeneeuwgerechten.
Geen vreemde-een eigen drank, geen overdaad door wyn,
Maar water, ligt gekookt met graan, doet vrolyk zyn.
‘Gy ziet hier een v.b. dat, en hoe men ook aan onze oudste Dichters recht doet; en de koppelwoorden, als ze zoo natuurlyk zyn als hier, behoudt men: er heeft ouden gestaan; - maar gy ziet de veranderingen wel.’Ga naar eindnoot12. Vrouwen: ‘De Vrouwen zyn boven allen lof. Ze lezen, maar minder dan de mans; ze denken, ze voelen doorgaans meer: haar verstand behoeft minder beschaving.’ ‘De conversatie van personen der beide sexen, vondt men van byzondere nuttigheid en ten hoogsten redelyk; ze zyn altyd vrolykst in malkanders onschuldig gezelschap.’ Dagelyksche omgang: ‘Verbeeld u een klein landhuis, met een vyver, een bloemperk, een prieel, een laan, een veldgezicht; hier ontvangt men de goede bekenden, met dat lachende vergenoegen, dat het land alleen altoos eigen zal zyn.’ Openbare gedenkstukken: Er volgens enkele beschrijvingen: bij voorbeeld van een schilderij in de Amsterdamse burgemeesterskamer, waarop een jong vorst schild en zwaard laat vallen; verder van twee openbare beeldhouwwerken, ‘waar toe de algemeene giften reeds rykelyk te berekenen zyn, en een, waar toe de burgery eener hofstad, volyverig, met tranen in de oogen, de kosten op zich heeft willen nemen.’ Het brengt hulde aan Hugo de Groot, Maria van Reigersberg en Johan van Oldenbarneveldt. ‘Het andere wil men doen verbeelden een man, met een boek onder den arm, reikende de hand aan een knielenden, die een lap op den rug en een veel kleiner onder de keel, nevens een ontelbare menigte krulletjes om het hoofd heeft, en op het boek, komende even buiten een lang ruim loshangend opperkleed, leest men de woorden: 'T RECHT DER NATURE.’ Het moet slaan op de discriminatie van de neger, wiens gelijkstelling met de blanke volgens het natuurrecht wordt verdedigd.Ga naar eindnoot13. Ook is er ten slotte nog sprake van een gedenknaald voor twee vrouwen (Betje Wolff en Aagje Deken!), waarbij de kruipende beelden, ‘de nyd en de laster’ niet verre zijn. Echter dit beeldwerk keert terug tot een klomp klei, omdat ‘'t genegen aandenken der nakomelingschap’ een voldoende eerteken is en hun geest in ‘Boekkabinetjes’ is te vinden.Ga naar eindnoot14.
Ik meen, dat zelfs dit summier overzicht in citaten de kritische schrijfster van De onveranderlyke Santhorstsche geloofsbelydenis en van andere kritische geschriften, verraadt. ‘Le temps présent est gros de l'avenir’, was het woord van Leibniz, dat Mercier als motto voor zijn werk had gekozen. ‘Heureux mortels’ schreef Elizabeth Wolff boven het hare; het was een woord dat zij ontleende aan Mercier zelf en dat in zijn volledige vorm luidde: ‘Heureux mortels! vous n'avez donc plus de théologiens?’ Beiden laten zich leiden door het religieuze ideaal, dat in wezen ten grondslag ligt aan het seculaire beeld van het Licht uit de Hemel, dat in staat is duisternis te vagen om een paradijs op aarde te laten dalen, als de eigenzinnige, domme mens, met principes en dogma, met egoïsme en liefdeloosheid niet tegenwerkt. Daarom heeft de toekomstdroom der revolutie een scherp-satiriek karakter, daarom werd genie in verstand èn gemoed noodzakelijk | |
[pagina 469]
| |
geacht om hem te verwerkelijken. Daarom laat Mercier op zijn laatste bladzijde de schim van Lodewijk XIV in tranen op aarde terugkeren op de verwoeste plaats waar eens zijn trotse kasteel van Versailles verrees. Daarom ondertekende de schrijfster der Nederlandse versie, vertrouwend in de opgaande lijn der geschiedenis, met ‘Soyons utiles.’Ga naar eindnoot15. |
|