De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 454]
| |
C. van de Haar
| |
[pagina 455]
| |
leidden, dat niet alleen de afstand van Staatsvlaanderen het Nederlandse gedeelte van Limburg inhield, maar ook de betaling van honderd miljoen gulden, het onderhoud van Franse bezettingstroepen en het onder Frans opperbevel plaatsen van de Nederlandse troepen tijdens de oorlog. In feite was de nieuwe Bataafse Republiek een vazalstaat van de Franse ten aanzien van de buitenlandse politiek, maar bezat binnenslands een vrij grote mate van zelfstandigheid. Het directe gevolg van de afhankelijkheid in buitenlandse aangelegenheden was, dat de Bataafse Republiek ogenblikkelijk in oorlog geraakte met Engeland, dat ter zee oppermachtig was, wat tot een geweldige achteruitgang van de nog altijd zeer belangrijke Nederlandse handel leidde. Het is niet mijn bedoeling op de economische ontwikkeling van Nederland in deze jaren in te gaan. Het is echter wel van groot belang te weten dat de steeds slechter wordende economische en financiële toestand de staatsinkomsten voortdurend deed afnemen, zodat de nieuwe revolutionare regering zich dadelijk na de machtsovername voor onoverkomelijke moeilijkheden geplaatst zag. Nog veel ernstiger was het in de periode tussen januari en mei 1795 ontstane gezagsvacuüm, doordat eerst met Frankrijk een regeling getroffen moest worden. Op 26 januari 1795 had onder leiding van Pieter Paulus de eerste zitting van de provisionele representanten van het volk van Holland plaats en werd officieel de Standenstaat afgeschaft. Vijf dagen later volgde nog de proclamatie van de rechten van de mens en de burger, die door zijn positieve standpunt ten opzichte van de godsdiensten en het domineren van de gelijkheidsgedachte een typisch Nederlands karakter droeg. Hierna bleef de revolutionaire beweging weer steken. De oude instellingen hadden hun gezag verloren. Aangezien de Republiek der Verenigde Nederlanden in feite ieder centraal gezag miste, voltrok de Bataafse revolutie zich binnen de oude plaatselijke kaders, zodat er een groot aantal plaatselijke revoluties en plaatselijke machthebbers was. Betekende in Frankrijk door de vestiging van de eenheidsstaat door het koningschap, dat hij die de macht in Parijs veroverde, ook de macht in het gehele land verkreeg, in Nederland betekende de verovering van de macht in Den Haag niets. Vaak bleken de nieuwe plaatselijke machthebbers al evenzeer aan hun pas verworven machtspositie gehecht als de oude en niet bereid tot medewerking aan de vestiging van een eenheidsstaat. De bestuurschaos werd zelfs nog groter dan onder de oude republiek, omdat op een groot aantal plaatsen de nieuwe autoriteiten met elkaar in strijd geraakten. Het zou ons te ver voeren om deze plaatselijke gebeurtenissen in détails te bespreken, omdat dit het werk van plaatselijke historici moet zijn. Deze anarchie is evenwel van belang, in zoverre zij het probleem aan de orde stelt, dat vroeger of later in alle revoluties een overheersende rol gaat spelen. Iedere revolutie is het werk van een overtuigde minderheid, die het bestaande gezag met meer of minder geweld ten val brengt. Hierdoor ontstaat een gezagsvacuüm. Om haar idealen te verwezenlijken moet de revolutionaire minderheid de meerderheid haar wil opleggen. Het bijzondere karakter van de Bataafse revolutie ligt in het vestigen van een niet al te autoritair gezag in een land waar tot nog toe iedere leiding van bovenaf ontbrak en de staatsstructuur geheel en al op federatieve leest geschoeid was.
Het stagneren van de revolutie veroorzaakte vooral onder de Democratische Patriotten grote ontevredenheid. Voornamelijk bestaande uit ontwikkelde en gegoede burgers vormden zij de kern van de hervormingsbeweging in geheel Nederland, die door de anarchie de verwezenlijking van hun idealen van vrijheid en gelijkheid in gevaar gebracht zagen. Zij waren in alle steden georganiseerd in volksclubs of burgersociëteiten, de voortzetting van de Burgersociëteiten en Leesgezelschappen, en zij maakten hun mening in allerhande blaadjes kenbaar. Men kan hun betekenis moeilijk overschatten. Het sterkst was de eenheidsbeweging in Holland, het gewest óok dat er het meeste belang bij had de andere in zijn lasten te doen delen. De Democraten vonden het niet voeldoende dat de Staten-Generaal de oppermacht van het Nederland- | |
[pagina 456]
| |
se volk aanvaardden en reeds op 4 maart 1795 aan het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande, de opvolgster van de vroegere Raad van State, opdracht gaven een plan voor de verkiezing van een Nationale Vergadering op te stellen, waartegen trouwens prompt in verschillende gewesten verzet rees. Met name was dit in Friesland, Groningen en Zeeland het geval, waar het particularisme het sterkste was. Eind juli eiste Holland daarop een Grondwetgevende Vergadering of Nationale Conventie. Vervolgens kwamen eind augustus in Den Haag vertegenwoordigers van Burgersociëteiten uit de gehele Republiek, Brabant inbegrepen, bijeen in een Centrale Vergadering. Onder pressie hiervan wist Holland op 25 november in de Staten-Generaal door te drijven dat tegen 1 februari 1796 een Conventie tot het ontwerpen van een nieuwe grondwet bijeengeroepen zou worden. Dit plan liet evenwel in het midden, waar de souvereiniteit lag. Het liet de bestaande macht van Staten-Generaal en gewesten intact. Bovendien moest het ontwerp in iedere provinciale vergadering door een meerderheid worden aanvaard. Toch bleven de voorstanders van de oude bondgenootschappelijke structuur zich verzetten en protesteerden heftig. Vooral was dit met Friesland en Groningen het geval, die weigerden zich te schikken. Op dit punt gekomen werden de Fransen, die de gehele gang van zaken met grote zorg gadesloegen, ongerust. Voor de oorlogvoering wensten zij in de Republiek een sterk centraal gezag. Daarom gaf de Franse gezant Noél aan de Franse troepen in deze beide gewesten opdracht zich van ingrijpen tegen de Democraten te onthouden. Prompt maakten zich in Leeuwarden met steun van de gewapende burgermacht de Unitarissen van de macht meester, waarop ook Zeeland en Groningen bijdraaiden. Duidelijk komt hier een ander aspect van de Bataafse revolutie naar voren. Veel te weinig heeft men er tot nog toe acht op geslagen, dat de eenheidsstaat vanuit Holland aan de andere, meestal tegenstribbelende, gewesten is opgelegd. Holland had hierbij een zeer materialistisch belang. Door de amalgatie van de schuld kon het deel van de rentebetaling van zijn zeer aanzienlijke schuldenlast op andere gewesten afschuiven.
Begin januari 1796, ongeveer een jaar na de komst van de Franse troepen, kwam de eerste Nederlandse Nationale Vergadering bijeen. Voorzitter werd de algemeen geachte leider der Patriotten, Pieter Paulus, die helaas spoedig overleed. De Vergadering was evenwel volgens onze begrippen maar zeer ten dele een uiting van de volkswil. Stemgerechtigd waren alleen zij, die van het manlijk geslacht waren, die bereid waren ‘de oppermacht des gehelen volks te erkennen en alle erfelijke ambten en waardigheden onwettig en daarmede strijdende te verklaren; en degenen die in het afgelopen jaar niet langer dan drie maanden bedeeld waren.’ Door deze en andere beperkingen werd immers het grootste deel van de volwassenen in de Republiek uitgeschakeld. In de eerste plaats deden de vrouwen niet mee. Zij, die geregeld bedeeld werden - in sommige Hollandse steden dertig tot veertig procent - waren al evenmin stemgerechtigd. De laatste beperking gold de Oranjegezinden, vaak ontwikkelde, rijke en in regeringszaken doorknede regenten. Gezien het verstarde karakter van de staatsinrichting van de Republiek der Verenigde Nederlanden was een vreedzame hervorming in 1795 in Nederland onmogelijk en moesten er wel met min of meer geweld veranderingen doorgevoerd worden. Het tragische voor de hervormers lag hierin, dat deze maatregelen steeds meer oppositie verwekten, die weer met nieuwe druk ovewonnen moest worden. Dit proces van escalatie versmalde de basis van de revolutie nog meer. In feite was deze in Nederland het werk van een deel van de burgerij, namelijk de meest ontwikkelden en gegoeden, waar het lagere volk buiten stond. Dit bijzondere klassekarakter verklaart de gematigdheid van de Bataafse revolutie. Ook de Franse regering, genezen van haar radicalisme uit 1793, wantrouwde iedere revolutionaire beweging en had de macht daaraan in Nederland een einde te maken. Deze gematigdheid en deze angst verklaren | |
[pagina 457]
| |
tevens het trage verloop van de vernieuwing van het staatsbestel, ook na het bijeenkomen van de eerste Nationale Vergadering. De nieuwe volksvertegenwoordiging vormde een staalkaart van het meest ontwikkelde en gegoede deel der burgerij, dat de nieuwe orde van ganser harte steunde, en er zaten zeker uitermate bekwame mensen in. Fnuikend werkte echter de strijd tussen de drie partijen waarin deze vergadering uiteenviel, unitarissen, moderaten en federalisten, die elkaar al spoedig op leven en dood bestreden.
Een poging van de Unitarissen, geleid door Valckenaer en Vreede, om in Amsterdam hun zin door te drijven, mislukte, doordat Franse troepen het resultaat van oproer van een deel van de gewapende burgermacht te Amsterdam in mei 1796 weer ongedaan maakten. Zoals zo vaak in de Nederlandse geschiedenis was het Amsterdamse stadsbestuur in oppositie tegen de gang van zaken in Holland en dus steunde het een federalistisch standpunt. De Franse autoriteiten kwamen tot hun daad, omdat men samenhang meende te bespeuren met de samenzwering van Babeuf, die ook in deze tijd onderdrukt werd. Zij hadden echter ook liever weer niet, dat de Nationale Vergadering geheel in federalistisch vaarwater zou geraken als gevolg van een verbond tussen moderaten en federalisten. Het gevolg was een zigzagkoers van de Nationale Vergadering, die geen definitieve keuze tussen het alternatief van een eenheidsstaat of federatie wist te doen. Ondanks de partijstrijd nam men toch enkele belangrijke besluiten. Zo werd ondanks het verzet van een aantal Hervormde predikanten de scheiding van kerk en staat uitgesproken. Men erkende evenwel de waarde van alle godsdienstige overtuigingen. In tegenstelling met de Franse revolutie ontbrak anticlericalisme vrijwel volledig. Ook kregen de joden het volledige staatsburgerschap. De op 14 maart 1796 ingestelde grondwetscommissie, waarin dank zij de provinciegewijze samenstelling de federalisten een meerderheid bezaten, nam wel de een- en ondeelbaarheid in haar ontwerp op, maar wist daaraan ondanks uitvoerige besprekingen geen duidelijke inhoud te geven. Op 10 november 1796 werd eindelijk het ontwerp van een nieuwe grondwet in de Nationale Vergadering opnieuw aan de orde gesteld, hetgeen wederom tot heftige partijstrijd aanleiding gaf. Op voorstel van de grote verzoener, Jan Rutger Schimmelpenninck, besloot men ten slotte twee commissies te benoemen, namelijk één om na te gaan hoe het begrip één- en ondeelbaarheid in het bestaande ontwerp kon worden opgenomen en een andere om na te gaan hoe men de gewestelijke schulden zou kunnen samenvoegen. Deze poging om het onverzoenlijke te verzoenen, mislukte.
Eind 1796 begon de laatste fase van het opstellen van een nieuwe grondwet, doordat men de ontwerpen van de twee grondwetscommissies tot een geheel ging samenvoegen. Het gevolg was dat de eerste ontwerpgrondwet van Nederland een merkwaardig tweeslachtig karakter droeg. De grondgedachte is, dat de souvereine macht verdeeld is over het rijk, de gewesten en de gemeenten, welke laatste twee als intermediaire machten zich tegen de centrale regering in huishoudelijke aangelegenheden zouden kunnen verzetten. De centrale regering kreeg niet de bevoegdheid aan deze intermediaire organen zijn wil op te leggen. In feite betekende het, dat de federatieve structuur van de Republiek der Verenigde Nederlanden in gewijzigde vorm bleef voortleven. De Democraten waren onder leiding van Vreede niet van plan zich hierbij neer te leggen en voerden een felle agitatie voor verwerping, waarbij een monsterverbond ontstond met de meest behoudenden, die zelfs deze grondwet nog te unitaristisch vonden. Onder hun beider invloed nam de Nationale Vergadering het besluit, dat in de grondvergaderingen van alle provincies een meerderheid van de kiezers voor aanneming van de grondwet moest zijn. Toen bleek dat de publieke opinie duidelijk radicaler werd. In maart 1796 trad een nieuw voorlopig bestuur van Holland op, dat zich uitsprak voor de ideeën der Democraten. Op 8 augustus 1797 verwierp een overweldigende meerderheid der kiezers (108 761 tegen 29 735) | |
[pagina 458]
| |
de ontworpen grondwet, het zogenaamde ‘Dikke Boek.’
Wat nu? Na twee jaar van partijstrijd was de Bataafse Republiek nog altijd zonder goed ingerichte bestuursinstellingen, terwijl binnen- en buitenslands de situatie steeds slechter werd. Door de oorlog met Engeland was niet alleen de Kaapkolonie met Ceylon verloren gegaan. Een poging van een door de regering van de Bataafse Republiek met veel moeite uitgerust eskader om de Kaap te hernemen, was met een enorm fiasco geëindigd, doordat het zich in 1796 in de Saldanhabaai aan de Engelsen moest overgeven. Het jaar daarop werd een ander Bataafs eskader, dat in samenwerking met de Fransen zou proberen een invasie in Engeland te ondernemen, bij Kamperduin verslagen en tot overgave gedwongen (11 oktober 1797). De door Moderaten beheerste Commissie van Buitenlandse Zaken kreeg van deze nederlaag de schuld. Onder deze moeilijkheden was in augustus 1797 de Tweede Nationale Vergadering bijeengekomen, waarin dank zij de radicalisering van het kiezerscorps de Democraten een veel talrijker en machtiger groep vormden. Zij kregen nog meer de wind in de zeilen doordat in Frankrijk door de staatsgreep van 18 Fructidor (4 september 1797) ook daar een halt aan de reactie was toegeroepen. Napoleon Bonaparte had hierbij een zeer belangrijke rol gespeeld. Thans zochten de Democraten contact met de nieuwe Franse machthebbers, die ook door de Moderaten bewerkt werden. De Franse regering kwam evenwel tot het inzicht dat alleen een krachtig Bataafs bewind de oorlog met succes aan de zijde van Frankrijk kon voeren. Dientengevolge omsingelden Bataafse troepen op 22 januari 1798 de vergaderzaal van de Nationale Vergadering, waarna behalve zes leden van het Comité van Buitenlandse Zaken eenentwintig leden werden uitgesloten van de verdere beraadslagingen. De overgebleven leden moesten een eed van afkeer van het stadhouderschap, het federalisme en de aristocratie afleggen. Daarop riepen zij zichzelf uit tot Constituerende Vergadering en benoemden een Voorlopig Uitvoerend Bewind van vijf leden. Ten slotte werd aan de provinciale souvereiniteit een einde gemaakt.
De belangrijkste opgave waarvoor de Unitarissen zich nu gesteld zagen, was het ontwerpen en in stemming brengen van een grondwet op unitarische en democratische basis. In tegenstelling tot datgene wat Colenbrander zegt, gingen de Democraten hierbij uit van een eigen ontwerp, een Reglement, dat men vóór de staatsgreep van 22 januari aan de Franse regering had gezonden. Onder Franse druk moest men hierin de scheiding der machten en het ondersteunen der Franse republiek opnemen. Het laatste was de prijs die de Democraten voor de Franse hulp moesten betalen. Volgens De Wit is weliswaar de Franse invloed meer schijn dan wezen, omdat de formuleringen eigen zijn aan de Westeuropese democratische gedachtenwereld van het eind der achttiende eeuw. Op de belangrijkste punten verschillen de Franse en Nederlandse grondwet van elkaar. Zo kent de Nederlandse grondwet geen censuskiesrecht (artikel 11). Wel worden er in naam getrapte verkiezingen ingevoerd, doch de invloed daarvan werd te niet gedaan, doordat de stemgerechtigden niet alleen de kiezers kozen (artikel 25), maar ook de kandidaatrepresentanten (artikel 24), soms zelfs rechtstreeks de representanten, als zij door een absolute meerderheid van de grondvergaderingen van een district als kandidaatrepresentanten waren benoemd. Er kwamen in naam twee kamers, doch deze splitsing werd eigenlijk ongedaan gemaakt doordat de kiezers het Vertegenwoordigend Lichaam in zijn geheel kozen, waarvan de leden daarna door loting over beide kamers verdeeld werden (artikel 55). Er werden dus aan de leden van de Eerste Kamer geen hogere eisen van bekwaamheid en welstand gesteld dan aan die van de Tweede Kamer, zoals zelfs nog in de grondwet van 1848, het werk van Thorbecke, het geval was. Bovendien kreeg de Eerste Kamer minder rechten dan de Tweede (artikel 60), hoewel alleen de Eerste Kamer het recht van initiatief kreeg, dat aan de Uitvoerende Macht uitdrukkelijk werd ontzegd (artikel 133). In overeenstemming met de leer van | |
[pagina 459]
| |
de machtenscheiding was ook, dat de rechters werd verboden zich te bemoeien met de uitoefening van de wetgevende of uitvoerende macht (artikel 260,1), terwijl ter bevordering van de rechtszekerheid algemeen geldende wetboeken gemaakt zouden worden. De grondtoon gaat echter in tegen de triasleer. Het Soevereine Vertegenwoordigend Lichaam wordt uitdrukkelijk de hoogste macht genoemd; alle ‘bewindvoerende lichamen’ zijn aan haar ondergeschikt.
De Democraten hadden het eerste deel van hun taak, het ontwerpen van een nieuwe grondwet, met succes volbracht, want een grote meerderheid van de verschenen kiezers keurde het werk goed. Nu wachtte evenwel de ongelooflijk moeilijke taak het binnenlandse bestuursapparaat op democratische grondslag te organiseren. Het Staatsbewind zou hierin falen en aldus zijn eigen ondergang veroorzaken. Het zou zich wreken dat de nieuwe grondwet slechts het werk van één groep was geweest. Stond een deel van de bevolking reeds afwijzend tegenover het werk van de staatsgreep van 22 januari, het Uitvoerend Bewind liet niets na om nog meer mensen tegen zich in het harnas te jagen. In plaats van de uitzonderingstoestand zo spoedig mogelijk te beëindigen, verscherpte men haar. De tegenstanders van 22 januari werden gevangen gezet. Op 10 maart volgde het besluit de grondvergaderingen te zuiveren om op die wijze de aanneming van de grondwet te verzekeren. Op 20 maart werd bepaald dat er geen nieuw Uitvoerend Bewind volgens de bepalingen van de grondwet gekozen zou worden. In hoeverre op de politiek van het Uitvoerend Bewind de houding van de meest radicale Democraten van invloed is geweest, is onvoldoende bekend, doch deze is er zeker geweest. Zo zuiverde het onder hun invloed staande Administratieve Bestuur van Holland de Amsterdamse stadsregering en de grondvergaderingen. Een slechte indruk op de publieke opinie maakte, dat allerlei agenten van het Uitvoerend Bewind op willekeurige wijze optraden. De rechtervleugel van de Democraten had zich bij dit alles onder protest neergelegd, doch toen op 4 mei werd beslist (onder Franse druk en naar Frans voorbeeld) dat er geen normale verkiezingen voor het Wetgevend Lichaam zouden plaatsvinden, maar twee derde van de leden der Constituante zonder meer zitting zou krijgen in het nieuwe Wetgevende Lichaam, was de maat vol. Zij zocht toenadering tot de moderaten en stelde zich in verbinding met de Franse regering. Doordat op 11 mei 1798 vele neo-Jacobijnen in Frankrijk door het Directoire niet tot het Corps Législatif toegelaten waren, was dit weer in rechts vaarwater geraakt. Dientengevolge had in de Bataafse Republiek op 12 juni 1798 een tweede en nu rechtse staatsgreep plaats, waardoor aan het bewind der Democraten grotendeels een einde werd gemaakt.
Hiermede was de Bataafse revolutie in feite afgelopen. De Bataafse Republiek zou nog een aantal jaren haar leven rekken. Het bewind onder leiding van Spoors en Gogel toonde zich tot voortzetting van de begonnen hervormingen onmachtig. Weliswaar hadden in juli 1798 verkiezingen plaats - waarbij de grondvergaderingen zogenaamd vrij mochten kiezen wie zij wilden, doch de regering in feite besliste wie er wel en wie er niet gekozen mocht worden, een soort geleide democratie - voor een constitutioneel Wetgevend Lichaam, dat op zijn beurt een Uitvoerend bewind koos. Daarop werd het land in departementen verdeeld, die de besluiten van het Uitvoerend Bewind moesten uitvoeren, maar besluiten van lagere organen konden vernietigen. Voor het eerst had Nederland een modem bestuursapparaat, doch de invoering van een algemeen belastingstelsel bleef steken. Ook de rechtsbedeling bleef verbrokkeld. Nederland was echter thans geheel een Franse vazalstaat geworden. Door de staatsgreep van Brumaire was in Frankrijk onder Napoleon een militaire dictatuur ingesteld. Napoleon vond het Uitvoerend Bewind in Nederland veel te slap en te democratisch. Op 18 september 1801 had in Nederland de derde staatsgreep plaats en verdwenen de laatste Democraten van het toneel. In | |
[pagina 460]
| |
overleg met Napoleon werd een nieuwe grondwet opgesteld en aan de grondvergaderingen voorgelegd zonder dat het Wetgevend Lichaam er in gekend was. Ondanks het feit dat de meerderheid der verschenen kiezers het produkt van Napoleons wetgevend genie verwierp, werd het voor aangenomen verklaard, omdat de wegblijvers als voorstemmers geteld werden. De macht van het Uitvoerend Bewind werd aanzienlijk versterkt. Zo benoemde het voor de eerste maal alle leden van het Wetgevend Lichaam, dat alleen wetten mocht aannemen of verwerpen. Het vergaderde slechts drie maanden per jaar, achter gesloten deuren. Alleen het Staatsbewind had het recht van initiatief. Bovendien oefende het gezag uit over leger en vloot en over de politie in het gehele land. Of dit reactionaire karakter van de nieuwe regering nog niet voldoende was, maakte het de Oranjegezinden weer mogelijk ambten te bekleden. Ook werd de macht van de departementen versterkt en kregen deze een grotere vrijheid voor de regeling van hun eigen zaken. De drukpersvrijheid werd beperkt. Een ander symptoom van het autoritaire karakter van het nieuwe bewind was de versterking en uitbreiding van het politieapparaat. Katholieken, joden en andere dissenters werden weer op de achtergrond gedrongen. Het in de eerste jaren van de Bataafse republiek zo grote enthousiasme voor de idealen van vrijheid en gelijkheid ebde weg en maakte plaats voor algemene onverschilligheid. De herstelde aristocratie toonde zich evenwel, net als in het verleden, niet in staat tot een eenhoofdig bestuur. De in 1804 keizer geworden Napoleon zag daarom ook voor Nederland in een eenhoofdig bewind het middel tot verbetering. In 1805 werd Schimmelpenninck daarom raadpensionaris. Zijn bewind betekent een nieuw hoogtepunt van reactie en vormt de natuurlijke overgang tot het koninkrijk Holland. Hiermede was aan het tijdvak der Bataafse revolutie, zo hoopvol begonnen, een einde gekomen. Van verzet der Democraten blijkt weinig. De hervormingen bleven steken. Een tijdperk van reactie begon, waarin aan veel van de in de grondwet van 1798 belichaamde ideeën een einde werd gemaakt. Een nieuwe kans voor de democratie in Nederland zou pas in 1848 komen. Toch moet men de Bataafse revolutie niet aan haar mislukking meten. Zonder haar zou er in Nederland niet een grondslag gelegd zijn waarop latere generaties konden voortbouwen. Haar grootste verdienste lag in de definitieve vestiging van de eenheidsstaat, waarvan de banden niet al te knellend door het nageslacht werden ervaren. |
|