De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 392]
| |
Cas Wouters
| |
De wijze waarop.De meeste auteurs die over onderwerpen schrijven als die welke door Van den Berg hier aan de orde worden gesteld, zijn vrij statisch in hun benadering. Zo is de manier waarop de begrippen ‘industriële maatschappij’ en ‘technocratische maatschappij’ meestal worden gebruikt, statisch, omdat niet méér wordt gedaan dan het beschrijven van een bepaalde toestand van maatschappijen.Ga naar eindnoot1. Van den Berg vermijdt deze statische benadering en meestal ook statische begrippen. Het enige toestandsbegrip dat hij gebruikt om onze samenleving te kenmerken is ‘consumptiemaatschappij’. Verder heeft hij geen behoefte aan deze begrippen, omdat hij in zijn historische benadering processen analyseert. Hij analyseert bij voorbeeld het segregatieproces van kinderen uit de volwassen samenleving en hij probeert dit proces te verklaren uit het proces van toenemende verwetenschappelijking en toenemende arbeidsverdeling. Van den Berg houdt de dynamiek van samenlevingen scherp in het oog. Daarom komt hij tot de hierboven genoemde conclusies op basis van (proces)argumenten, welke men zelden aantreft in de literatuur. Deze zal ik daarom zo zorgvuldig mogelijk trachten weer te geven, waarbij ik veel gebruik zal maken van citaten, om de specifieke sfeer die Van den Berg oproept, enigszins te laten overkomen. | |
[pagina 393]
| |
De argumentenDoor middel van tekst en foto's begint Van den Berg met aan te tonen dat aan het einde van de zeventiende eeuw de wetenschappen en de arbeidsverdeling zover waren ontwikkeld, dat de (volwassen) wereld voor kinderen steeds minder toegankelijk en minder vanzelfsprekend werd. Het kind werd er onmondig door, geïnfantiliseerd. De kinderfase ging ook steeds langer duren, naarmate verwetenschappelijking en arbeidsverdeling toenamen, met als resultaat het ontstaan van de zogenaamde psychische puberteit. In kort bestek herhaalt Van den Berg hier veel uit zijn boek Metabletica.Ga naar eindnoot2. De wetenschappelijke verklaringen uit vorige eeuwen zijn, vergeleken met die van nu, nog vrij eenvoudig te begrijpen. Zelfs die eenvoud is nu weg. Van den Berg illustreert de toenemende graad van complexiteit in onze samenleving met foto's van onder andere een menselijk hersenweefsel, van een computer en van een werktuigkundige in het buizenlabyrint van een chemische fabriek. Dit laatste plaatje is zeer centraal in dit boek, omdat Van den Berg hierbij concludeert dat ‘overzien’ en ‘begrijpen’ elkaar steeds meer zijn gaan uitsluiten. De werktuigkundige op het plaatje bedient bepaalde instrumenten, waarvan hij de fijnste kleinigheden kan begrijpen, maar van andere instrumenten begrijpt hij weinig en van het geheel weet hij niets: Hij kan het niet overzien. De ontwikkeling der wetenschappen en de toegenomen arbeidsverdeling maakt Van den Berg hier zichtbaar in de buizenwirwar, die als geheel voor een ieder ontoegankelijk is, precies zoals de wereld voor kinderen al vroeger ontoegankelijk werd: ‘Zo werden allen onmondig. Experts in het kleine, in het omvattende kinderen zo men wil.’ Hier brengt Van den Berg als het ware een vervolg op zijn Metabletica. Hij trekt conclusies uit het onmondig worden van allen: ‘Volwassenen, kinderen, wie noemt zich nog werkelijk volwassen? De woorden beginnen al vals te klinken. Daarom, weg met de restjes schijnvolwassenheid! Weg met dat burgermansgezicht in de plooi. Weg met al die titels! Weg de toga, weg de ambtsketen! De jeugdige zou nog denken dat hij geen toegang had. Hij heeft toegang. Hij komt ook werkelijk.’ Verder concludeert hij dat er nu geen reden meer is voor psychologische puberteit, en dat gezagsrelaties onmogelijk worden, omdat het besef van ongelijkheid verdween. Gezag komt immers voort uit wederzijds erkende ongelijkheid. Als dit besef zoek raakt, dan wordt verbieden onmogelijk. ‘Nu acht de wetenschap bovendien verbieden schadelijk. Uit verbieden komen neurosen voort. Daarom het kind mag alles. Het kan ook alles. Zeggen dat een kind iets niet kan, is het kind ontmoedigen. Uit de frustratie van een ontmoediging komen neurosen voort! Deze sprookjes treffen moeder èn kind.’ Deze manier van opvoeden acht Van den Berg hoogst verwerpelijk: Met alleen ‘goede voeding’ en ‘moederliefde volgens recept’ komen de kinderen in de kou te staan, omdat ze geheel alleen moeten zoeken naar idealen, een levensbeschouwing, menselijke waarden. Het resultaat van zo'n, ‘biologische opvoeding’Ga naar eindnoot3. toont Van den Berg met een foto van twee meisjes, die ‘enkele decenniën geleden een tweedeklas bordeel niet (zouden) hebben ontsierd’ en waarvan er eentje een stikkie rookt. ‘Ze pesten een generatie’ en protesteren onder meer tegen de oude vorm van gezag die stoelt op ongelijkheid. ‘Voor dit oude gezag is geen plaats meer.’ Maar: ‘Voor een nieuw gezag bestaat nog geen vorm’, en zal volgens Van den Berg ook erg moeilijk te vinden zijn bij het huidige ‘onbillijke gelijkheidsstreven’. Te veel ‘onervarenen’ eisen volgens hem medezeggenschap; ‘Medezeggenschap voor zover ieder in het buizennet zit, akkoord, daar valt niets tegen te zeggen dat steek houdt.’
Om de vraag te beantwoorden wie het zijn die niet in het buizennet zitten en zich schuldig maken aan een onbillijk gelijkheidsstreven, grijpt Van den Berg terug op de ‘Verklaring van Onafhankelijkheid’ van de Verenigde Staten van juli 1776. Hierin staat: ‘Wij achten deze waarheid vanzelfsprekend, dat alle mensen gelijk geschapen zijn.’ Van den Berg betwijfelt deze vanzelfsprekendheid en stelt dat deze verklaring zelfs voor | |
[pagina 394]
| |
twee mensen niet waar is. ‘Er is maar één Cassius Clay. Niet meer dan één Einstein. Eén Rilke. Eén Marx. De verklaring van gelijkheid bij geboorte is in die mate onwaar, dat ze hopeloos nodig moet zijn geweest.’ Nodig was ze, omdat destijds door de toegenomen arbeidsverdeling en verwetenschappelijking der samenleving een grote groep arbeiders kon ontstaan, onaanzienlijken zonder ontwikkeling, beslist geen experts. Toch waren de arbeiders de voorwaarde voor alle rijkdom. ‘Als deze groep onaanzienlijken alle voorspoed draagt, moet ze als eerste groep tellen. De groep mist ontwikkeling. Dan zal ze ontwikkeld moeten worden. Maar kan ze als groep ontwikkeld worden?’ Nee. ‘Niettemin moet de groep meetellen. Verklaar die groep dan gelijk!’ Was de gelijkheidsideologie dus destijds sociaal nodig, tegenwoordig niet meer, want ‘sedert de dagen toen een kleine groep welvarende leeglopers profiteerde van de arbeid van een heerleger zwoegers’ is er heel wat veranderd: ‘De arbeider werd overbodig. De arbeider wordt door de fabriek afgescheiden als een afvalstof’, en ‘de bestuurders van nu (het woord werkgever is misplaatst) zijn, willen zij zich handhaven, bekwame mannen en vrouwen, die harder, langer en onder meer druk werken dan de werker die zich arbeider noemt’. De arbeider van heden ‘gaat het om geld, om bezit en genot, en om niets anders. Dat is precies wat de arbeider vroeger de kapitalist verweet. Even zeker gaat ook hij eraan ten onder’. ‘Als het uit is met de nieuwe, lang al oude, nu overleefde klasse, moet de mentaliteit worden gevonden om te doen wat te doen staat. Voor de adel werd destijds de guillotine uitgevonden. Voor de thans overleefde klasse en wat bij deze klasse in alle geledingen van het volk hoort, is het nieuwe, inwendige guillotinetje van de abortus gemaakt. Doden heet de taak.’ Hierbij verwijst Van den Berg ook naar het probleem der overbevolking. Het zal duidelijk zijn, dat het de arbeiders zijn die niet ‘in het buizennet zitten’ en die uit ‘begeerte’ zich schuldig maken aan een ‘onbillijk gelijkheidsstreven’. De arbeidersklasse kan volgens Van den Berg steeds meer worden gemist, maar toch signaleert hij dat de door deze klasse tot sociale noodzaak geworden gelijkheidsideologie steeds krachtiger werd: ‘Het is niet langer geoorloofd welsprekend te zijn, want wie wel spreekt, of op een andere manier iets bijzonders toont, maakt een verschil duidelijk. Weg met de verschillen! Weg met alles wat niet ieder heeft! Weg met elk ideaal! Weg met geloof en godsdienst! Aan de galg ermee. Aan het kruis, waar het thuishoort.’ Deze gelijkheidsideologie samen met de overbevolking stelt Van den Berg verantwoordelijk voor het ontstaan van onze consumptiemaatschappij met zijn ‘gestroomlijnde mensen’, waar ‘al wat niet paste werd weggevoerd. De invaliden bezitten hun eigen oord. De idioten, de krankzinnigen hebben hun oord. Zo ver werd de gestoorde buiten de stad gebracht dat de mare van zijn normaliteit kon worden gemompeld’. Onze consumptiemaatschappij kent een woekering van ‘verblijfbunkers’ en van wegen, met als resultaat een ‘vernieling van het landschap zonder weerga’. Alhoewel onduidelijk blijft in hoeverre Van den Berg het eens is met de jongeren die protesteren tegen oude vormen van gezag, is hij onmiskenbaar aan hun zijde in hun protest tegen de consumptiemaatschappij. Bij tenminste drie foto's maakt hij dit duidelijk. Deze drie keer eindigt hij de begeleidende tekst met een zin als deze: ‘Wie dan jong is, en van de aanblik hiernaast walgt, legt de das af, trekt het hemd uit, laat de baard groeien, en toont aan ieder die het wil zien dat hij niet meedoet.’Ga naar eindnoot4. Toch roept van den Berg niet op om meer te protesteren, integendeel: ‘Hoeveel reden de jeugdige ook heeft te protesteren tegen de welvaartstaat met zijn gerief en overdaad, hoe juist het bovendien is dat hij zijn gal uitspuugt over de ontaarding van de stad, de vervuiling van lucht en water, en de vernieling van de levende natuur, hij of zij kan er toch bitter weinig aan doen.’ ‘De jeugdige die blijft protesteren en die wil dat zijn protest de heilloze ontwikkeling stopt,...is tot ontmoediging gedoemd.’ Neen, Van den Berg roept op tot de ‘legale huisvlijt’ en tot mediteren, alsof hij verwacht dat ook zonder protest de aanblikken waarvan ook hij walgt, zullen verdwijnen. Wel geeft hij toe dat ‘de jeugdige door zijn protest de ogen (heeft) geopend’. | |
[pagina 395]
| |
De argumenten kritisch beschouwdHet zal uit het hier weergegevene duidelijk geworden zijn dat Van den Berg moraliseert en daarbij soms demagogische effecten niet schuwt. Toch geloof ik dat wat hij zegt over de processen van het toenemend wederzijds uitsluiten van begrijpen en overzien; het onmondig worden van volwassenen; het ontstaan en voortbestaan van de gelijkheidsideologie en over de toenemende gezagscrisis, de moeite van nader onderzoek waard is. Deze waardevolle ideeën paart Van den Berg aan onduidelijkheden, tegenspraken en overdrijvingen: Zo al gezegd kan worden, dat het de arbeiders om geld gaat, ‘om bezit en genot, en om niets anders’, is het uiterst eenzijdig om niets te schrijven over de sociale voorwaarden die maken dat het Van den Berg zelf, en andere experts met hem, om nog wèl iets anders gaat. Hij overdrijft ook stellig wanneer hij zegt dat de arbeidersklasse overleefd en overbodig is geworden. Alsof we al in de volledig geautomatiseerde samenleving beland zijn. Als middel om deze klasse te doen verdwijnen noemt Van den Berg de abortus. Afgezien nog van het feit dat abortus op deze manier beschouwd mij als zeer immoreel voorkomt, wordt dit middel toch nog het minst door arbeiders gebruikt. Van den Berg doet geen poging om zijn hoogachting voor de experts te rijmen met het feit dat zij het toch zijn die grotendeels verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de ‘verblijfbunkers’, de aanleg van wegen zelfs onder begraafplaatsen door (zoals een foto toont), voor de ‘vernieling van het landschap zonder weerga’. Men kan hier toch ook spreken van een misbruik van deskundigheid! Wie zijn trouwens die experts? Soms bedoelt Van den Berg de ‘voorste-linie-experts’ (die weinigen van wie het welzijn van ieder afhangt, omdat in hun enorme kennis en deskundigheid de voorwaarde ligt van het huidige maatschappelijke bestel) en soms noemt hij dé experts, zonder meer. Waar nu volgens hem de grens ligt tussen het expert-zijn en het niet expert-zijn, wordt niet duidelijk en daarom is het ook niet duidelijk wie hij precies bedoelt als hij zegt dat zij die geen expert kunnen of willen zijn, hun handen vrij hebben om 's morgens te jagen en 's middags te vissen. In ieder geval ziet hij de arbeiders als niet-experts. Maar hoe zit het met de jonge protesterenden? Van den Berg maakt hier niet duidelijk waarom het de jongeren zijn die protesteren tegen de consumptiemaatschappij. Van deze jongeren, toch jarenlang opgevoed met en gedrenkt in de gelijkheidsideologie, zou men immers verwachten dat zij zich heel goed thuis voelen in een op dezelfde gelijkheidsideologie gebaseerde consumptiemaatschappij! Ik vermoed dat Van den Berg deze tegenspraak zal trachten op te lossen door erop te wijzen dat deze jongeren méér dan vorige generaties in de steek werden gelaten door hun ouders in het zoeken naar idealen, levensbeschouwing en menselijke waarden. Ze moesten veel meer zelf daarnaar op zoek. Stonden hun ogen en oren dáárom meer open voor de uitwassen van de consumptiemaatschappij? Van den Berg expliciteert het niet. Dat de gelijkheidsideologie steeds in kracht toenam, terwijl toch de sociale noodzaak die tot het ontstaan daarvan leidde, verdween, is een tegenspraak die door Van den Berg ook niet wordt opgehelderd. Dat deze gelijkheidsideologie toch bleef voortbestaan, zou erop kunnen wijzen dat dit gebeurde om andere redenen dan die op grond waarvan ze ontstond. Van den Berg moet het wel haast hiermee eens zijn, gezien dit citaat: ‘Elk zichtbaar verschil tussen leerling en leraar, tussen student en hoogleraar, staat samenwerken in de weg. Gelijkheid! Zijn we niet allen onmondig?’ Op grond van deze onmondigheid kunnen we nog de sensatie van gelijkheid ervaren. Ons falen grotere gehelen te overzien, deze onmondigheid, zou nu dus de basis kunnen vormen van ons gelijkheidsstreven. Is het niet zo dat naarmate mèt de oude arbeidersklasse ook de basis voor de gelijkheidsideologie verdween, dat in ongeveer eenzelfde mate de volwassenen onmondig werden?Ga naar eindnoot5. | |
[pagina 396]
| |
Waarom plaatjesboeken?Er zullen nu mensen zijn die vinden dat ik dit boek veel te serieus neem; het is immers een plaatjesboek. Daarin verschilt het echter niet van de meeste andere boeken van deze schrijver. Daar staan inderdaad veel minder plaatjes in, maar toch meen ik voor het gebruik van plaatjes een reden aan te kunnen geven die maakt dat ik Van den Berg neem voor wat hij ook zijn wil. De meeste van de tekortkomingen in zijn werk worden namelijk begrijpelijk als men weet wat Van den Berg pretendeert. Hij wil niet op de eerste plaats een door de feiten gefundeerde verklaring geven (van bij voorbeeld het onmondig worden van zowel kind als volwassene, van het ontstaan der gelijkheidsideologie, van de biologische opvoeding, van het jongerenprotest, de abortus, etcetera), maar hij wil primair deze ontwikkelingen voor zijn lezers overzichtelijk maken, ze voor hen laten léven. Hij schijnt een diagnose van het verleden te willen stellen om een therapie te kunnen geven voor het heden met het oog op de toekomst. Hij wil dat zijn lezers zich zodanig kunnen oriënteren in ons tè ingewikkelde samenlevingsproces, dat ze zich ook in hun handelen zullen richten naar de door hem voorgestelde therapie. Nu veronderstel ik, dat een van de redenen waarom Van den Berg zo graag gebruik maakt van plaatjes bestaat uit het meer direct emotionele aanspreken ervan. Het duidelijkst was dit in zijn overigens uitstekende essay Medische macht en medische ethiekGa naar eindnoot6., waar Van den Berg een aantal schokkende foto's in liet afdrukken, die zijn betoog niet alleen indrukwekkender maakten, maar tevens overtuigender. Dit nu is precies zijn bedoeling, óók in andere werken. In zijn boek Metabletica beargumenteert hij deze werkwijze. Hij heeft het over een geur, die hem een bepaalde periode uit zijn jeugd deed herinneren: ‘Zodra ik de geur inadem, staat een verleden in ongerepte gedaante voor mij, ik vind het dan werkelijk niet van zoveel belang of de feiten zonder uitzondering op hun plaats liggen. Het interesseert mij ook, maar niet in eerste instantie. Ik kan mij zelfs voorstellen dat een corrigerende lokalisatie der feiten mijn herinnering verstoort. In dat geval wil ik de feiten gaarne aan de herinnering offeren.’Ga naar eindnoot7. Vanuit deze persoonlijke ervaring generaliseert hij: ‘Wanneer men bedenke: Het verleden in zijn echte onvervalste gedaante is niet het verleden zoals het was, destijds toen de gebeurtenissen actueel waren. Dat was het heden. Het verleden in zijn gedaante van verleden, dat is dus: in zijn echte gedaante, is het verleden zoals het nu tot ons komt, het gebeurde zoals het thans tot ons spreekt. Verleden is verleden van nu.’Ga naar eindnoot8. (cursivering van Van den Berg). Van den Berg wil het verleden tot ons laten spreken en daarbij acht hij het gebruik van foto's functioneel. | |
Van den Berg als therapeutDeze verklaring kan worden aangevuld en uitgebreid door erop te wijzen dat Van den Berg als zenuwarts een therapeut is en dat blijkbaar ook wil zijn in zijn boeken. In een groot aantal daarvan, en overduidelijk in 's Morgens jagen, 's middags vissen, brengt hij immers een therapeutisch bedoelde boodschap. Zijn wetenschappelijke methode, zoals die uit de hierboven aangehaalde citaten blijkt, stelt hem in staat het uiterst gecompliceerde feitenmateriaal zodanig te rangschikken, dat zijn therapie zowel gemakkelijk toegankelijkGa naar eindnoot9. als sterk overtuigend blijkt. Daarom kan hij soms de ‘lokalisatie der feiten...offeren’ aan de therapie. Ik vermoed dat het kunnen aanbieden van een ‘redelijke’ therapie, Van den Berg emotioneel zeer bevredigt, gezien zijn woorden in de epiloog van Metabletica: ‘Wetenschappelijke ontdekkingen zijn emotionele ontdekkingen. Zo geeft dan ook de emotie de juiste maatstaf voor het wetenschappelijk oordeel. De redelijke emotie.’Ga naar eindnoot10. (cursivering Van den Berg). Het citaat kan dienen als antwoord op de vraag waarom in een aantal gevallen de diagnose van Van den Berg méér op de therapie berust, dan dat de therapie berust op de diagnose. Deze methode | |
[pagina 397]
| |
maakt zijn boeken echter uiterst kwetsbaar voor kritiek. Veel recensies kraken zijn werk dan ook grotendeels. Dat is niet moeilijkGa naar eindnoot11., vooral als men alleen let op de criteria van verificatie en systematiek. Verificatie is wel Van den Bergs zwakste kant. Systematiek is ook niet zijn sterkste zijde, omdat hij nogal eens een paradox, een samenhang of hiaten in door hem gelegde verbanden, onbesproken laat. In de relevantieGa naar eindnoot12. echter schuilt Van den Bergs kracht. Dat hij vaak onderwerpen behandelt die maatschappelijk uiterst relevant zijn, is mede te verklaren uit zijn nadruk op de therapie. Daaraan ligt immers een gesignaleerde ‘kwaal’ ten grondslag. Helaas geneest de ‘kwaal’ niet spoediger door deze nadruk op therapie (relevantie), omdat de daaraan ten grondslag liggende emotionaliteit een juister diagnose (verificatie en systematiek) verhindert. Zonder zo'n diagnose kan men niet ‘rationeel’ overtuigen en men moet dan overtuigingskracht putten uit meer emotioneel aansprekende middelen, zoals Van den Berg die ook gebruikt. Om meer ‘rationeel’ te overtuigen, zal een meer ‘rationele’ diagnose geboden zijn. Wil men daartoe in staat zijn, dan zal men méérdistantie ten aanzien van eigen emoties op moeten brengen dan Van den Berg. Paradoxaal genoeg, zal een grotere distantie van emoties tevens emotioneel bevredigender voor hem zijn, want deze distantie zal zijn therapie ten goede komen. Dat we in zijn boeken steeds meer plaatjes aantreffen, zou erop kunnen wijzen dat Van den Berg zijn diagnose steeds meer laat domineren door zijn therapie. Toch kan ik hiervoor nauwelijks aanwijzingen vinden. Misschien hangt een andere ontwikkeling in het denken van Van den Berg hiermee samen: Was hij in Metabletica nog zeer ambivalent ten aanzien van een keuze tussen de beide verklaringswijzen materialisme en idealisme, in later werk is deze ambivalentie verdwenen. Uit Metabletica kreeg men enerzijds de indruk dat de infantilisering van kinderen resulteerde uit het proces van toenemende arbeidsverdeling en verwetenschappelijking (materialisme), anderzijds werd deze indruk verstoord door zinnen die het idealisme weergeven: ‘De historische personen handelen, zij worden niet gedreven. De loop der dingen ligt in handen van enkele vermetelen. Geschiedenis is geschiedenis van groten, van grote beslissers.’Ga naar eindnoot13. In later werk verdwijnt dit idealisme, deze ideeëngeschiedenis, en daarmee de ambivalentie. Van den Berg is dus wat dit betreft in zijn denken systematischer geworden. Ook ten aanzien van andere probleemgebieden blijkt dit. Zo acht ik in 's Morgens jagen, 's middags vissen zowel systematisch als maatschappelijk en wetenschappelijk relevant de stelling, dat de toegenomen verwetenschappelijking van onze samenleving resulteerde in een scheiding van ‘overzien’ en ‘begrijpen’Ga naar eindnoot14. waardoor eerst kinderen en daarna volwassenen onmondig werden en waardoor men de (mede hierdoor ontstane) gelijkheidsideologie steeds meer in praktijk probeerde te brengen, zózeer dat alle gezagsrelaties problematisch werden. | |
Bijzonder kindDe samenhangen in de zojuist genoemde stelling vervat - en in deze korte samenvatting doe ik Van den Berg tekort - bieden een nieuw gezichtspunt op oude problematiek, waarvan serieus nota genomen kan worden. Uit dit soort stellingen blijkt dat Van den Berg een man is met originele ideeën, waarmee hij verfrissend uit de hoek kan komen, vooral omdat hij ze uitstekend weet te verwoorden. Om deze redenen vormen zijn boeken stimulerende literatuur, onafhankelijk van het feit of men het met hem eens is of niet. In de Nederlandse wetenschappelijke wereld is Van den Berg een bijzonder kind, en dat is ie! |
|