De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 267]
| |
AfscheidOnder mijn ogen
dooft de zomer:
een hoofd
dat achterover valt,
een geur van mist.
Het is opeens voorgoed oktober
| |
ZarauzWeet je die dag nog
dat de nevel
- jij zat en ik zocht schelpen -
ons met één streek
uitveegde?
Ik hier.
Jij daar.
| |
[pagina 268]
| |
Jerez
Net als die middag
Oog in oog,
bijna geen beest meer,
kleur, geluid
en licht,
ons ook
verduisterend,
zoekt het
een medestander.
Alles wat uitweg is
- een hek dat los staat,
een bronzen bel,
een haag waarachter
gras en water
loopt in zijn ogen
dood.
zo zwart. Zo groot
| |
Ronda
Als je nog weet,
- ‘O, god, ze hadden nooit bedoeld
dat iemand...’ -
De stad hoog in het licht,
tijm, nardus,
kinderstemmen
en onder ons
zig zag
de gek geworden
zwarte vogels
in de kloof.
- ‘O, god...’
en of de leuning het wel houden zou
dan weet je...
| |
[pagina 269]
| |
Escoriaal
Toen al
Alsof je thuiskomt van heel ver,
gretig de trap af
naar het donker.
Een kind dat na de zomer
vergeten speelgoed
terugvindt:
stoffige koningen
en ongeboren prinsjes
als broden op de plank,
schimmel en kilte
als de goede geur
bij moeder thuis.
En ik kijk toe.
Loop nog niet weg,
vraag eens hoe lang zo'n lichaam...
Nee. Loop niet weg.
maar nu voorgoed.
| |
AvondNu moest de jongen met het bord,
- alsof hij zo van god kwam, zei je -
de kleine Spaanse piccolo,
het witte handje aan de bel,
- ting ting, waar ben je? -
een dansend vaandel met je naam,
het nummer van een kamer,
- je bent er niet,
je bent er wel -
de stad rondgaan.
Nee. Verder.
Verder.
| |
[pagina 270]
| |
SteenDe laatste die je toedekt,
die steen te zijn.
Losraken en verstillen,
opgaan in grond,
de lege dagen tellen
tot het verstenen komt.
De laatste die je toedekt,
die steen te zijn.
De oude omtrek voelbaar,
maar zonder pijn
verduren hoe de beitel
mijn nerven binnendringt:
je naam.
De handvol cijfers
van einde en begin.
|
|