In en om Rome, urbi et orbi zoals de paus zegt, werd in de eeuwen rond het begin der Aera Latijn als moedertaal gesproken en geschreven. Gebeeldhouwd door de grote staat en wettenmakers - orde versobert - werd deze taal voorbeschikt tot de taal der geleerden en door de humanisten, nolens volens, op dood spoor gezet.
Na de ondergang van het Imperium Romanum wordt Latijn tot kunsttaal, niet meer door moeders aan allen, maar door schoolmeesters aan sommigen onderwezen, een Esperanto avant la lettre voor de élite. Het behield betekenis als gewijde taal voor de kerk, als plechtige taal voor de monumenten, als vaktaal voor de juristen die het Romeinse recht bestudeerden en als onuitputtelijke bron voor naamgeving ten behoeve van anatomen, medici, chemici, farmaceuten, zoölogen en botanici. In onze tijd, die niet de woorden maar het gebeuren wil begrijpen, werd het Latijn door de landstalen en het veldwinnende Engels teruggedrongen tot zijn laatste veilige schuilhoek, de nomenclatuur. Maar wat zijn namen, wat hun letterlijke of oorspronkelijke betekenis? Gering geacht door onze grootste dichters, zijn zij niet anders dan dode, lege merktekens van zaken waar het om gaat.
‘Gefühl ist alles, Name ist Schall und Rauch.’
‘What's in a name? that which we call a rose,
By any other name would smell as sweet.’
(Shakespeare, Romeo en Julia)
Onze geleerde woorden, door de kleine luyden gevreesd en geminacht, zijn verworden tot de vertolkers van onwetendheid. Van het Latijn, terwille van een universele nomenclatuur, geplunderd en gebrandschat, blijft zelfs geen ruïne over. Een trotse grammatica, in de vergetelheid verzonken, zal de totale vulgarisatie niet kunnen verhinderen. Wat overblijft zijn namen, niemand meer iets zeggende namen, met lachwekkende combinaties en meervoudsvormen. Totdat ook de lach verstart tot grimas. Zo worden talen, als ze geluk hebben, begraven.
Men beseft vaak niet hoe leeg aan betekenis namen zijn. Namen als Bakker, Molenaar en Visser roepen geen functie op maar bepaalde personen. Grappenmakers misbruiken soms namen met betekenissen voor hun goedkope grollen.
Anton van Duinkerken dichtte in een boze bui:
Cochon had niet veel geest en droeg zijn naam te recht
Nu is een zwijn volgens de dierpsychologen één van de meest intelligente dieren, zo intelligent zelfs dat hij ons de kans niet geeft van zijn intelligentie veel gebruik te maken en we ons met zijn spek schadeloos moeten stellen.
Met de geleerd klinkende latijnse namen in de reeds opgesomde wetenschappen, zoals de geneeskunde, is het niet beter gesteld dan met alle andere namen. Men kent de betekenis niet meer òf deze werkt niet meer. Het zijn verwijzingen naar zaken