De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 166]
| |
Tj. S. Visser
| |
Wel en wee van het woordA.‘Voor de godvrezenden is er een plaats van gelukzaligheid. Tuinen en wijnranken. Gezellinnen met geronde boezem. En welgevulde bekers. Niet horen zij daar beuzelpraat en leugentaal.’ Aldus het paradijs volgens de Koran. Geen beuzelpraat of leugentaal. Dat is bijna mijn onderwerp: het lege woord en het misleidende. Het lege heeft zijn nut. Arabisch heet het belangrijke teken voor nul, O,: as-sifr, dat is: het lege. In de computerleer en in de leer der communicatie leert men dat vaak redundantie gewenst is: meer zeggen dan nodig is. In de verzamelingsleer, set theory, der wiskunde, is de invoering van het begrip lege verzameling, zero set, een groot gemak gebleken. Nee, leeg is niet erg. Denk ook aan de veelzeggende lege kwinten in de aanvang van Beethovens negende symfonie. Misleidend is wel erg. Maar het ergst kan zijn: het missen van een woord! Omdat ik straks melancholiek zal eindigen, geef ik vooraf een vers over het scheppende woord. Rilke spreekt tot de Algeest:
Dein allererstes Wort war: Licht,
da ward die Zeit. Dann schwiegst du lange.
Dein zweites Wort ward Mensch und bange
(wir dunkeln noch in seinem Klange)
und wieder sinnt dein Angesicht.
Ich aber will dein drittes nicht.
| |
B.Mijn moeder, Antonia van Balen, uit een gezin van acht, kon al jong goed vertellen. Vaak vroegen de broers 's avonds: ‘Teun, lieg nog es wat.’ Mag ik, nu negentig jaar later, ook eens proberen te fantaseren? Een schets voor een Tragédie du mot. Drame en sept actes et enfer: I. Zij en hij waren van gelijke stand, van goede postuur en jong. Ze mochten elkaar dus. Zij was, als hij, meer dan gewoon begaafd. Maar zij was daarbij onnozel en wist van niks. Het is dus lang geleden, doch geen eeuwen geleden. Wandelend in de schemer vroeg ze zekerheidshalve: ‘wil jij ook zo graag een baby?’ Hij antwoordde ongecompliceerd: ‘ik wil jou’. Zij, niet beseffend dat de natuurdrift op haar tijd vanzelf dwingt tot het slaan en begaan van de brug die een embryo doet ontstaan, begreep zijn korte antwoord verkeerd en verbrak vriendelijk de verkering en daarmee haar toekomstig redelijk geluk. Ik laat haar later toch trouwen, want ik moet nog zes bedrijven vullen. II. Een andere hij had secundair onderwijs ondergaan op een onnozele school waar men fysica (= natuurkunde), chemie en biologie tezamenbundelde onder de naam natuurkunde. Het verhaal speelt dus in Nederland. Hij had het verlangen verder te gaan in plant- en dierkunde en wel buiten de universiteit, die toen nog klassieke vorming eiste. Hij informeerde bij de geleerde vader van een vriend. In deze woorden: ik wou natuurkunde studeren. De man antwoordde: ‘begin dan met wiskunde’. Aldus deed hij en zo kwam hij louter door dit woordmisverstand bij een opleiding voor Mathesis. Waar hij de zij uit I ontmoette. III. Daar ontmoette ze dus deze jongeman van weer gelijke stand en van redelijk postuur. Hij was, | |
[pagina 167]
| |
als zij, meer dan gewoon begaafd. Zij mocht hem en vroeg: ‘zul je altijd van me houden?’ Een onbehoorlijke standaardvraag. Hij zei oprecht ‘ja’. In die situatie een leeg woord en misleidend. Hij had moeten zeggen: ‘voor zover ik het nu kan overzien meen ik echt dat het antwoord ja mag zijn’. Maar zo'n zin is te lang. De baby-vraag beantwoordde hij wijs: ‘een jongen weet niets van baby's, maar als er een is, is hij er reuzeblij mee’. Na ommekomst van tijd trouwden zij. Er kwamen drie kinderen, twee zoons en een dochter. Zo gaat dat. IV. De oudste zoon bleek begaafd maar wankelmoedig. Hij had werk dat hem niet lag. Toen werd hem een geschikter plaats aangeboden maar een moeilijke. Op één dag zei hij ja en nee en weer ja en wilde dat herroepen onder invloed van zijn baas. In die wankeling belde hij zijn vader om raad; de baas was in de kamer. De vader wilde beginnen met: ‘we moeten even onder vier ogen telefoneren, zonder baas erbij’. Maar als taalpurist vond hij ‘telefoneren onder vier ogen’ een komische fout en begon dus maar direct met zijn advies: het nieuwe aanvaarden. Die raad bleek te zwak waar de jongeman de baas naast zich had staan. Zo ging verloren de weg naar een redelijk gelukkig bestaan. Verloren door taalgebrek. V. Het jongste kind, de dochter, kwam niet tot een huwelijk. Reizende met haar moeder in de trein, ontmoette zij een jong Chileen op weg naar een plantkundecongres. Eén blik was beiden voldoende voor het ontstaan van die diepe ontroering en van dat verbondenheidsgevoel die tezamen een vreemder wonder zijn dan radio en televisie. In het coupégesprek bleek dat hij bioloog was, evenals haar vader. De moeder zei: ‘komt u op uw studiereis dan ook eens bij mijn man en mij langs, in Leiden’. De Chileen vroeg: ‘will your daughter be there too?’ De ma wilde antwoorden ‘nee, maar ze woont wel in de stad’; doch kon de uitdrukking ‘but she lives in Leyde’ niet vinden en zo werd haar antwoord kortweg: no. En zo werd het niets en ging de kans op geluk voor het meisje verloren. Door het missen van een woord. VI. De tweede zoon, hoogbegaafd, emigreerde naar Nieuw-Zeeland. (Zee is des levens toekomst, menen biologen. Vandaar.) De jongeman geraakte in een kritieke situatie. Zijn verre moeder componeerde zorgvuldig en hartelijk een brief om hem te helpen. Maar het bleke papier verdraait de woorden en zo werd uit het epistel precies het tegendeel gelezen van wat bedoeld was. De nar uit Twelfth night kende dit gevaar al: ‘een zin is net een zeemleren handschoen, een vlugge geest doet hem licht binnenste buiten aan’ (III, 1). Triest misverstand had triest gevolg. VII. Toen de ouders later oud en leeg, woonden in de tent der ontgoocheling, bleef hun beider verslagenheid woordenloos. Vermoedelijk dachten ze, met de nar uit Driekoningenavond: ‘Words are but rascals; words have grown so false’. Maar zo ontging hun ook de kans elkaar te troosten. ... Hier eindigt mijn schets voor een toneelstuk over der woorden wee. Niet het lege woord is erg, maar het misleidende. En het ergst is: het woord dat ontbreekt. Wat zei, volgens Aafjes, Adam na de val?: ‘O zie hoe diep mijn woorden zijn gezonken’. En de Heer tot Adam: ‘je spreken wordt gans zinneloos van kaalheid’. Niet over misbruik van woorden schreef ik; maar over hun wangebruik.
december 1970 |
|