De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
A. Querido
| |
[pagina 160]
| |
Verbondenheid. ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.’ Woord en het gevoel van verbondenheid - re-ligie - zijn identiek. Als het gemeenschappelijke woord verloren gaat, wordt de verbondenheid vernietigd (Genesis, 11:9). Dus alleen in den beginne. Want dit grootse en fundamentele maar in wezen glasheldere element van de menselijke existentie wordt gecompliceerd, vervormd en ten slotte tot in het onherkenbare gedenatureerd door een ander menselijk aspect, namelijk zijn intellect, dat hem mogelijk maakt te abstraheren en te symboliseren.
Het zou ver buiten de mij gestelde grenzen gaan de evolutie van dit proces te volgen. Ik volsta met op te merken dat het vermogen tot abstractie de mogelijkheid biedt te communiceren over dingen die niet in de werkelijkheid van het gegeven ogenblik voorhanden zijn, om het ding te abstraheren in een afbeelding, de afbeelding te symboliseren door een teken, het teken tot een beeldwoord te maken en ten slotte het beeldwoord in een woordbeeld om te zetten. Het is duidelijk dat de communicatieketen, waarin zich de symbolen van abstracties en de abstracties van symbolen steeds meer op elkaar stapelen, enigszins doet denken aan een elektrisch model, waarbij aanvankelijk een eenvoudige verbinding tussen twee punten met verschillend potentiaal bestaat, maar waarbij de structuur steeds gecompliceerder wordt door tussen- en nevengeschakelde transformerende en transporterende elementen. De impuls welke tot het oorspronkelijke signaal aanleiding gaf, zal des te minder kans hebben onveranderd en onverzwakt de ontvanger te bereiken, naarmate het communicatiesysteem meer tussenschakelingen vereist. Het is nauwelijks nodig op te merken dat deze vergelijking zeer aan de oppervlakte blijft; in de techniek kunnen de veranderingen welke de impuls bij zijn overbrenging ondergaat, gecompenseerd worden. Toch zou ik nog één beeld aan het elektrische model willen ontlenen; de emotionele impuls die het communicatieproces in gang zet en welke oorspronkelijk het signaal of de boodschap zelf was, kan worden vergeleken met een draaggolf, welke het te zenden signaal overbrengt op het ontvangapparaat, zonder echter zelf het signaal te zijn. Door middel van de draaggolf wordt de intellectuele, abstracte of gesymboliseerde boodschap - die op de draaggolf rijdt als een ruiter te paard - ontvangen, verwerkt en ontcijferd. Hoe dit ook zijn moge, het is duidelijk dat de menselijke communicatie des te beter zal slagen naarmate het gebruikte systeem eenvoudiger is. De communicatie met weinigen is eenvoudiger dan de communicatie met velen; het gebruik van het gesproken woord is eenvoudiger dan van het geschrevene. In deze optimale gevallen: spreken met weinigen, heeft de zender de grootste kans ‘verstaan’ te worden, dat wil zeggen dat hij erin zal slagen zijn woorden over te brengen omdat de ontvanger op zijn emotionele golflengte is afgestemd.
Hieruit zou volgen dat het overbrengen van zuiver intellectualistische, emotievrije concepties niet mogelijk is. Een vèrstrekkende conclusie waar misschien nog wel wat over te zeggen zou zijn. Maar het is toch niet te ontkennen dat voor het overbrengen van emotievrije gegevens - als die al zouden bestaan - in ieder geval een ‘bereidheid tot ontvangen’ aanwezig moet zijn. En bewijs maar eens dat deze bereidheid anders dan emotioneel gemotiveerd kàn zijn. In ieder geval mag gesteld worden dat, hoe eenvoudiger de communicatieve situatie, hoe meer kans er is dat de zender ‘verstaan’ wordt; over ‘begrijpen’ - dat een gehele reeks nieuwe schakelingen bij de ontvanger vereist, praten wij maar niet; het is voldoende vast te stellen dat ‘verstaan’ een voorwaarde is om te ‘begrijpen’, en ‘verstaan’ is volgens ons uitgangspunt afhankelijk van de aanwezigheid van eenzelfde emotionele toestand bij de ontvanger als bij de zender. Als de emotionele draaggolf - om welke reden ook - bij het zenden tekort schiet, betekent dit dat de emotionele lading niet wordt ontvangen. De | |
[pagina 161]
| |
woorden zijn ‘leeg’, zij worden gehoord, maar niet verstaan. ‘Ich hör’ die Botschaft wohl, aber mir fehlt der Glauben.’ Er is geen communicatie. Het is echter zelden dat deze mislukte communicatie meteen wordt afgebroken en tot stilte leidt; de ontvanger heeft woorden gehoord en reageert vanuit zijn eigen gevoelsconstellatie, zonder te beseffen dat deze een andere is dan die van de zender. Nu kan het zijn dat híj er wel in slaagt, zijn emotionele draaggolf tot de oorspronkelijke zender door te laten dringen, maar als dat niet gebeurt, kan de schijncommunicatie, het misverstaan en het langs elkaar heenpraten doorgaan, met steeds kleiner wordende kans dat de gemeenschappelijke draaggolf tot stand komt. De noncommunicatie, het gesprek met lege woorden, zet zich voort.
In de dialoog, het uitwisselen van wederzijds gesproken woorden, is er dus reeds een mogelijkheid dat deze woorden ‘leeg’ zijn; wanneer nu nog bovendien de omweg van het geschreven woord moet worden genomen, wordt deze kans nog vele malen groter. Eerst moet de zender de emotionele ondergrond van zijn mededeling - zijn draaggolf - verwoorden of symboliseren, en de ontvanger moet deze lading nog zo sterk kunnen voelen dat hij bereid wordt de symboliek op gelijke wijze te hanteren als de intentie van de zender was. De sprekende heeft nog de mogelijkheid zijn toehoorder(s) min of meer direct in zijn gevoelssfeer te laten delen; hij kan gebruik maken van een aantal ondersteunende expressiemiddelen. De schrijvende heeft, behalve het woordgebruik zelf, slechts enkele typografische mogelijkheden. De ontcijferingsarbeid welke de lezer moet verrichten om tot verstaan te komen is dus veel hachelijker dan die van de hoorder; zijn enige voordeel is, dat hij meer tijd heeft voor de verwerking. Hierbij komt echter dat het westerse leefpatroon geleidelijk overgaat van een luistercultuur naar een kijkcultuur. Het aantal visuele signalen dat wij ontvangen, overtreft het aantal auditieve vele malen. Terwijl dus het luisteren een steeds minder toegepaste kunst wordt, deelt het lezen in deze zelfde teruggang: lezen is imners geen kijken, maar een bijzondere abstractie van luisteren. Dientengevolge zien wij dat in steeds toenemende mate middelen worden aangewend de communicatieschakelingen te vereenvoudigen en los te maken van het geschreven en gesproken woord. Wij gaan terug naar de tekening en het teken (verkeer!), het stripverhaal en vooral ook de film, waarbij het geluid als synthetisch emotioneel element wordt toegevoegd. Ook de krant veronderstelt dat het kijken vóór het luisteren (lezen) komt; de geschreven tekst houdt nauwelijks stand tegen de vloedgolf van opmaak, koppen en illustraties. De radio heeft het volkomen afgelegd tegen de televisie.
Ook aan het gedicht is deze evolutie niet voorbij gegaan. Dit is des te interessanter omdat de dichter zich in de eerste plaats ten doel stelt gevoelens over te brengen. Het woord is voor hem secundair, dat wil zeggen de klank is voor hem belangrijker dan de intellectuele boodschap. Nu zien wij hoe in het moderne gedicht de klank van het woord niet zelden vervangen wordt door de vorm. De typografie van het gedicht wordt een wezenlijk element, tenslotte worden de woorden en letters gebruikt om een beeld te vormen. In de zogenaamde concrete poëzie maakt de dichter zijn gevoelens niet hoorbaar, maar zichtbaar. Als voorbeeld zou ik naar het speelse dichtwerk van de even excentrieke als geniale Charles Dodgson willen verwijzen, die, als Lewis Caroll, in 1865 van dit procédé gebruik maakte in Alice in wonderland. Het gedicht van de muis is een muis met een lange staart, waarbij tevens de woordspeling van ‘tail’ en ‘tale’ als een rebus door het gedicht geweven is. Van Dodgson naar Lucebert, Ostaijen en Hansjörg Mayer il n'y a qu'un pas. Ondertussen vormt het woord een zodanig traditioneel en essentieel element in de samenleving, dat het zich niet in een paar eeuwen opzij laat schuiven. Wij blijven dus communiceren met woorden, echter gehandicapt door een ontwikkeling welke steeds meer ‘lege’ woorden voortbrengt. | |
[pagina 162]
| |
Wat zijn de consequenties van deze ontwikkeling? Men kan in de eerste plaats proberen het woord te versterken. Het meest voor de hand liggende is de herhaling; ik kom hier later nog op terug. Vervolgens kan men trachten een sfeer te scheppen die reeds bij voorbaat een verbondenheid suggereert. Niet alleen aankleding van het vertrek en rangschikking van de meubels, maar vooral ook een gezamenlijke comsumptie - men denke aan de grote sociale betekenis van het rookritueel en het kopje thee - kunnen de bereidheid tot ontvangen bevorderen. In groter verband wordt hetzelfde doel met andere middelen nagestreefd: de vereniging in een kerk schept reeds verbondenheid, nog versterkt door gezamenlijk bidden en zingen. In de seculaire situatie vervullen het gezamenlijk gedragen insigne, de vaandels en de spandoeken en ook het zingen een overeenkomstige rol. Het woord wordt dan ‘als vanzelfsprekend’ ontvangen, omdat de overeenkomst van emotionele lading bij zender en ontvanger reeds bij voorbaat verzekerd is. Een geheel andere techniek van versterking is de poging het woord ‘kracht bij te zetten’ door de abstractie ervan te verminderen, namelijk het door een daad te begeleiden of te vervangen. De daad is dan echter nog geen feitelijkheid, maar dient als ondersteuning van de gesproken boodschap. Als in een huiselijke twist de vrouw aankondigt dat zij niet langer bij haar man wil blijven, kan zij - terecht of ten onrechte - menen dat haar boodschap niet overkomt. Gaat zij nu haar koffer pakken, dan is het mogelijk dat dit niet meer dan een poging is de dialoog te escaleren, dus haar boodschap met groter kracht uit te zenden. Zij is echter het huis nog niet uit; haar daad was een symbool van haar woorden. In het volgend stadium kan blijken dat het woord een symbool van de daad is geweest: de voordeur slaat dicht.
Projecteren wij deze vorm van dialoog op wereldschaal dan verandert het streven om te vermijden dat het gebruik van lege woorden tot misverstaan en schijncommunicatie zal leiden, in wezen niet. In de wereldpolitiek, waarin de communicatie - evolutionair gezien - van jonge datum is en steeds zeer gebrekkig verloopt, wordt, mede onder de indruk van de desastreuze communicatiestoornissen die tot in de jongste geschiede- | |
[pagina 163]
| |
nis hebben plaatsgehad, als feit geaccepteerd dat het uitgezonden woordsignaal door de ontvanger niet zal worden verstaan, dat nota, protest, voorstel, hetzij mondeling of schriftelijk overgebracht, geen bereidheid tot ontvangen zal ontmoeten en als niet geloofwaardig zal worden gewaardeerd. Hieruit is een communicatief versterkingssysteem voortgekomen, bestaande uit handelingen die de woorden begeleiden en de geloofwaardigheid van de boodschap moeten ondersteunen. Dit leidt tot een soort stomme dialoog, een gebarentaal op wereldschaal: strategische zetten, manipuleren met machtsverhoudingen, waarop in gelijke taal geantwoord kan worden en die wederzijds kan worden geïnterpreteerd. Toch is men zich zeer wel bewust hoe hachelijk deze wijze van communiceren is en hoe onzeker de interpretatie van het onderscheid tussen symbool en daad. Vandaar dat wij tegelijkertijd met de ontwikkeling van deze nieuwe gebarentaal een streven zien om het directe auditieve - en waarschijnlijk binnenkort visio-auditieve - contact te waarborgen: de hot line, waardoor de daden weer tot hun symbolische, communicatieve betekenis zouden kunnen worden teruggebracht.
Lege woorden kunnen ook versterkt worden door een sanctie: wie niet horen wil, moet voelen. Iedereen wordt geacht de wet te kennen; de bereidheid tot ontvangen zit hier in de strafbedreiging. De fictie van het begrip van de wet alleen omdat het de wet is, doordrenkt overigens het gehele communicatiesysteem van de overheid: men wordt geacht te luisteren als de overheid spreekt. Een abstractie zoals de overheid is kan uiteraard alleen maar emotieloos uitzenden; vandaar dat zij automatisch naar het lege woord grijpt van kanselarijtaal en wettelijk jargon. Vandaar ook de vervreemding tussen ‘zij’ en ‘wij’. Als poging tot correctie krijgen wij dan de sympathieke bewindsman, die bij voorbaat een gelijke bereidheid tot ontvangst bij zijn hoorders veronderstelt; hij vult immers zijn lege woorden met ‘begrip’ voor de hoorder. Lege woorden vormen een vacuüm en worden dus gevuld. Het staat zowel zender als ontvanger vrij een leeg woord inhoudelijk te vullen en emotioneel te laden. Maar er is geen enkele waarborg dat de vulling van de een met die van de ander overeenkomt. Ik wees er reeds op dat dit tot schijncommunicatie moet leiden; hoe meer lege woorden, hoe groter de verwarring, totdat ‘een iegelijk de spraak zijns naasten’ niet meer hoort. De voorbeelden liggen voor het grijpen: democratie, vrijheid, discriminatie ... gaat u maar door. Het lege woord verliest zijn communicatieve functie en daarmee zijn zin; het lege woord is zinloos. Propaganda en reclame leveren de voorbeelden. Hitler wist dat geen zinloosheid onzinnig genoeg was of hij kon door herhaling zinvol worden. Natuurlijk niet omdat het zinloze, mits vaak genoeg herhaald, inhoud krijgt, maar omdat de herhaling een emotionele reactie kan conditioneren. Dit proces verloopt met des te groter zekerheid, naarmate de kritische vermogens er minder bij betrokken zijn; als de mededeling nog een greintje feitelijkheid bevat, remt dit de gevoelsmatige conditionering. De naoorlogse reclame heeft deze methode consequent gevolgd. De reclame hanteert niet alleen het machtige middel van de herhaling, maar gebruikt bij uitstek woorden die zinloos zijn: ‘Een paspoort tot rookgenot’, om een enkel voorbeeld te noemen. De reclame gaat echter nog verder; zij synthetiseert lege woorden, woorden die nooit bestaan hebben, nooit gebruikt zijn, en die in hun verbluffende leegheid iedere inhoud en ieder gevoel kunnen suggereren: straparama, dat zijn armbandjes voor polshorloges, technorama, waar de olie wordt ververst en de banden gecontroleerd, deofris, dwarsgebakken ... U kent ze allemaal.
Samenvattend kom ik tot de conclusie dat het lege woord een afvalprodukt is van onze cultuur. Een leeg woord is als communicatiemiddel onbruikbaar; als het toch wordt opgeraapt en gebruikt, is dit bij definitie misbruik, dat tot misverstaan moet leiden. | |
[pagina 164]
| |
Het gebruik van een leeg woord is als het in omloop brengen van valse munt: er wordt een waarde gesuggereerd die het niet bezit. Zoals zovele afvalprodukten leidt het lege woord tot verontreiniging, in het gegeven geval tot verontreiniging van het denken. Verontreinigd, onzindelijk denken is onvrij denken. Ik roep nog eens de bewonderingswaardige Dodgson te hulp. Bij zijn ontmoeting met Alice (Through the looking-glass) zegt Humpty Dumpty: ‘Als ik een woord gebruik betekent het precies wat ik wil dat het betekent - niet meer en niet minder.’ En als Alice wat aarzelend tegenwerpt dat het toch wel moeilijk is woorden verschillende betekenissen te geven, antwoordt hij verachtelijk: ‘The question is which is to be the master - that's all’. De meester van het lege woord communiceert niet meer, hij dicteert.
Men zij gewaarschuwd. |
|