De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Wouter Donath Tieges
| |
[pagina 43]
| |
ke idee is eigenlijk ideologie, omdat de burger die op grond van eigendom en ontwikkeling autonoom zou zijn (en dat is op zichzelf geen fictie in deze voor-industriële fase) wordt geïdentificeerd met de ‘humane mens’ in het algemeen, omdat het algemeen belang, zoals dit wordt gearticuleerd in de burgerlijke openbaarheid, identiek is aan het particularistische belang van de warenbezitter. Om weer op de literatuurkritiek terug te komen: zij is dus in handen van een vrij beperkte groep specialisten, van critici, geleerden, schrijvers. Maar aangezien Verlichting als een proces wordt gezien, is het niet meer dan logisch dat sommige mensen verder zijn dan anderen. Dit betekent dat de kenners-critici zowel voor als namens de leken denken, de publieke opinie tegelijk mee-vormen en representeren. Ze zijn zowel ‘opvoeders’ als ‘representanten’ van een onafgesloten burgerlijk publiek en hun mandaat berust op de autoriteit van het rationele argument, vrij van alle wezensvreemde belangen. In hun bezigheid articuleert zich de subjectiviteit van de autonome burger, lid van een publiek (hoe beperkt ook) dat een in het openbaar onderling communicerend en kritisch theoretiserend publiek is. Literatuurkritiek, bedreven door de vroeg-kapitalistische bourgeois, is een vorm van zelfbewustwording, van communicatie op gelijk niveau aan de hand van de literatuur. Alleen: de een is toevallig wat verder dan de ander. | |
2En de ander heeft de achterstand nooit ingehaald. Etappes in de ontwikkeling: industrialisering; accumulatie van kapitaal in de hand van een gering aantal privé-personen; groei van een in elk geval materieel niet-autonome werkende klasse; vorming van partijen en belangengroepen die zelf politieke macht krijgen; vermaatschappelijking van de staat die ook de geestelijke autonomiteit van de onderdaan tot een fictie maakt, evenals de massamedia dat doen. Neem je het publiek in de huidige kapitalistische samenleving onder de loep, dan moet je tot de conclusie komen dat het potentiële publiek uitgebreider is geworden omdat de ontwikkelingsgraad van de individuele burger is gestegen en de produkten van kunst en cultuur - gecommercialiseerd - gemakkelijker toegankelijk zijn geworden, materieel en psychologisch (ontspanningsliteratuur, televisieprogramma's). Maar tevens is de aard van dit publiek volslagen veranderd: het is geen kritisch theoretiserend en in het openbaar communicerend publiek meer, het is een consumerend publiek geworden dat via de openbaarheid van informatie wordt voorzien die individueel wordt ontvangen en verwerkt. Maar wie produceert deze informatie, en met welk doel? Het doel is niet de formulering en verwezenlijking van een (illusionair) algemeen belang via openbare communicatie, niet de realisering van een natuurlijke en humane orde; het doel van deze informatie aan een consumerend publiek is het doorzetten van particularistische - economische, sociale, politieke - belangen. De producent van informatie is niet vertegenwoordiger en opvoeder van een uniform publiek, maar ‘verkoper’ van een van de elkaar beconcurrerende belangengroepen, wier belangen dan eventueel met die van een bepaald deel van het pluriforme publiek kunnen corresponderen. Dit betekent: het rationele argument heeft plaats gemaakt voor manipulerende overreding. Dit betekent: de pers is geen medium van het publiek en zijn bewustwording meer, maar een medium tot bewustmaking of in de meeste gevallen beïnvloeding van het publiek door tussen dit publiek en de overheid geschoven groeperingen en instanties, vaak ook door de vermaatschappelijkte overheid zelf. Daarbij moet geconcludeerd worden dat literatuur en literatuurkritiek in dit spel der belangen allang niet meer een ook maar een beetje centrale rol spelen: literatuur en literatuurkritiek zijn perifere bezigheden geworden, een heel klein stukje van een massale consumptieindustrie. Vraag: wat heeft dit in godsnaam met literatuurkritiek te maken? Mijn antwoord: alles. | |
3Maar eerst nog even terug: naarmate in de burgerlijke openbaarheid het accent meer en meer op het politieke kwam te liggen, verloor het literaire raisonnement in de litera- | |
[pagina 44]
| |
tuurkritiek aan publieke opinie, zelfs aan particularistische opinie vormende waarde. Literatuurkritiek en de literatuur zelf verwijderden zich als inhoud steeds verder van de maatschappelijke onderbouw terwijl ze als produkt, als ‘waar’, steeds sterker in het economische proces werden geïntegreerd. Een weerspiegeling van deze ontwikkeling is het ontstaan van l'art pour l'art-stromingen en theorieën die als kern de autonomie van kunstenaar en kunstwerk hebben - nog altijd overeenkomstig de burgerlijke idee, maar niet aangepast aan de veranderde sociale werkelijkheid. Literatuur en literatuurkritiek als maatschappelijk - ideëel - irrelevante verschijnselen worden hoe langer hoe meer een zaak van specialisten voor specialisten. De academische literatuurwetenschap kwam tot welig tieren, literatuurkritiek als kritisch theoretiseren werd een niet-openbare aangelegenheid die zich binnen de universiteiten of in elitaire wetenschappelijke tijdschriften voltrok. Met andere woorden: literatuurkritiek en (kunst-)literatuur vervreemdden van het tot een consumerende gemeenschap wordende publiek. Het steeds groeiende potentiële lezerspubliek werd geen reëel lezerspubliek van ‘echte’ literatuur. O zeker, de amusementsindustrie brengt ontstellende hoeveelheden ‘ontspanningsliteratuur’ op de markt. En die bereikt wel degelijk een groot publiek. Maar dat is voor het verschijnsel literatuurkritiek irrelevant. De instelling van journalistieke literatuurkritiek in dagbladen en tijdschriften bleef bestaan, en wel met een zekere pretentie: object bleef in hoofdzaak een van het predicaat ‘kunst’ voorziene literatuur waarvan het publiek van het medium dat wordt gebruikt, in toto is vervreemd. In plaats van te proberen bij dit potentiële publiek een zekere mate van ‘Literaturfähigkeit’ aan te kweken en er zo een reëel lezerspubliek van te maken door middel van kritisch raisonnement, past de literatuurkritiek zich aan haar functioneel veranderde medium aan of berust in haar nutteloosheid en bedrijft een soort esthetisch-formalistische kritiek die alleen de bestaande specialisten iets te zeggen heeft. Nogmaals heel schematisch: er is een journalistieke literatuurkritiek ontstaan die uitgaat van de autonomie van schrijver, literatuur en zichzelf, die zuiver esthetisch is georiënteerd, die waardeoordelen presenteert met de pretentie van objectiviteit. De criticus die beroeps is en zich in de concurrentiestrijd moet zien te handhaven, grijpt naar andere middelen dan het rationele argument: hij bestrijkt zijn persoonlijke smaak met een kwastje autoriteit - en schommelt mee met de schommelingen van de markt om zelf lekker in de markt te blijven liggen. Als een vreemde eend in de bijt probeert hij zijn feitelijke overbodigheid door persoonlijke autoriteit te compenseren: hij dreigt een (culturele) instantie te worden en zijn kritiek wordt een soort self-promotion. Niet het boek is belangrijk maar de manier waarop de criticus week in week uit zijn nummertje weet te brengen. Als hij zich goed aan zijn functioneel veranderde medium heeft aangepast, dan is zijn subjectieve esthetische waardeoordeel òf in overeenstemming met de heersende tendens van de markt (en dan is hij al dan niet expliciet bezig het afzetgebied van een bepaalde belangengroep te vergroten) òf afgestemd op de ‘smaak’ van zijn lezerspubliek (en dan bevestigt hij alleen maar bestaande ‘opinies’): in beide gevallen is hij conservatief. In beide gevallen is zijn bezigheid, al wil hij dat dan niet weten, ideologisch gedetermineerd. Door noch zijn object noch zichzelf en zijn eigen bezigheid expliciet met de bestaande maatschappij in verband te brengen werkt hij - bewust of onbewust - mee aan de continuering van het bestaande systeem, van de heersende ideologie. In zijn esthetisch georiënteerde kritiek biedt hij literatuur als decoratie aan, als een segment uit de luxueuze overvloed van de kapitalistisch georganiseerde produktie; ook zijn eigen werk blijft decoratie die de bestaande maatschappij als culturele legitimatie van haar tolerantie en progressiviteit kan gebruiken. Deze literatuurcriticus helpt mee, zijn ‘kranten’-publiek af te leiden van de ideologische en maatschappelijke bepaaldheid van kunst en cultuur, helpt mee de onmondigheid van het publiek in stand te houden. Hij produceert (en meestal niet eens zo bijster amusant) amusement voor een bewusteloze apolitieke vrije tijd en gespreksstof voor een select groepje ‘kenners’. | |
[pagina 45]
| |
4Een dergelijke literatuurkritiek is ongetwijze optimaal functioneel en of haar functie feld functioneel. Maar ik vraag me af of in overeenstemming met haar pretentie is. Ik dacht van ternauwernood. Deze vorm van journalistieke literatuurkritiek beïnvloedt hoogstens - en zelfs daaromtrent bestaat grote onzekerheid - de consumptiegewoontes van een tamelijk beperkt publiek en zorgt ervoor dat, zoals de Westduitse auteur Dieter Wellershoff in Literatur und Veränderung schreef, ‘für eine hochgradig arbeitsgeteilte Gesellschaft allgemeine Gesprächsstoffe, Geschmacksmuster, Inhalte produziert werden, die als Spiel- und Kontaktmaterial dienen und eine gewisse Konformität der Lebensäusserungen sichern’; en aangezien het gulle uitdelen van cijfers de plaats van kritische theorievorming heeft ingenomen, kan zo'n literatuurkritiek ook moeilijk de functie van een eerste geestelijke resonansbodem voor de schrijvers vervullen, laat staan als hun communicatiepartner optreden of tot een bewustwording van de implicaties van hun schrijven en hun technieken bijdragen; hun vaak zo demonstratieve afkeer van de critici is dan ook begrijpelijk. Een alternatieve literatuurkritiek, waarvoor ik hier een paar richtlijnen wil geven, is waarschijnlijk een utopie en even typologisch als de beschrijving van de bestaande literatuurkritiek. Een terugkeer tot het vroeg-burgerlijke uitgangspunt is alleen al vanwege de aard van het medium en de consumptiegewoontes van het publiek ervan niet meer mogelijk: journalistieke literatuurkritiek kan onder de huidige omstandigheden geen kritisch theoretiseren op basis van gelijkheid van alle aan het medium deelhebbenden meer zijn, moet onder andere (dat wel) informatie van een ‘specialist’ aan een groter en consumerend publiek zijn. Ik beschouw het als de taak ook van de literatuurkritiek, van dit bewusteloos consumerende publiek - ook al is het dan maar voor een paar minuten - een denkend en bewust publiek te maken. Literatuurkritiek moet bewustzijnvormend of bewustzijnverruimend zijn, zoals ook de literatuur zelf dat, in elk geval volgens de intentie van de auteur, is. ‘Echte’, authentieke literatuur is nonconformistisch, is tegenwoordig als het ware (beperkt) negatief-autonoom in die zin dat ze zich afzet tegen bestaande normen en waarden, welke dat ook mogen zijn. Aan de intentie van de schrijver en zijn produkt tegemoet komen - en dat is haar taak omdat zij institutioneel bemiddelaar tussen literatuur en publiek is - betekent voor de literatuurkritiek, proberen het reële lezerspubliek te vergroten en de niet-cumulatieve ervaring van een leesvoer consumerend publiek om te buigen in een cumulatieve ervaring, dat wil zeggen bij het publiek nieuwe receptieve gewoonten te ontwikkelen bij welke een kritischdenkende en een onkritisch-genietende houding niet meer uiteenvallen. | |
5Aan welke voorwaarden zou een dergelijke, mijns inziens optimaal functionele literatuurkritiek moeten voldoen? In de eerste plaats moet de criticus zijn kritiek ontdoen van iedere sluier van objectiviteit, autoriteit en ‘eeuwigheid’; hij moet laten zien dat ook hij en zijn kritiek subjectief zijn en moet de gedetermineerdheid van deze subjectiviteit duidelijk proberen te maken. In de tweede plaats moet literatuurkritiek van haar gespecialiseerdheid (die esthetisch is) worden ontdaan en zich - als cultuurkritiek - verenigen met algemene maatschappij- en ideologiekritiek. Cultuur is een sociaal verschijnsel, kunst als een cultureel verschijnsel is ook een sociaal verschijnsel en moet als zodanig worden behandeld. En aangezien de lezer een sociaal wezen is, kan literatuurkritiek pas dan bewustzijnvormend of bewustzijnverruimend zijn als zij de lezer als sociaal wezen aanspreekt, als zij probeert de betrekkingen tussen maatschappelijke situatie en individueel bewustzijn (zowel van schrijver als van lezer) aan de hand van een eminent individueel verschijnsel als literatuur is, te analyseren en over te brengen. Afvragen moet de criticus nieuwe stijl zich welke normen en waarden de schrijver aan de kaak stelt, welke normen en waarden zijn intentie bepalen, of zijn techniek met zijn intentie correspondeert. Niet belangrijk is of de criticus het stukhakken van een traditione- | |
[pagina 46]
| |
le syntaxis onverteerbaar vindt, belangrijk is dat hij probeert te analyseren waarom de schrijver dit doet en waarom hijzelf daar afwijzend tegenover staat. Dat daarnaast deze literatuurkritiek op bescheiden wijze de consumptiegewoonten blijft beïnvloeden is natuurlijk, onvermijdelijk en geenszins a priori verwerpelijk. Maar inhoudelijk moet een dergelijke alternatieve literatuurkritiek steunen op rationele analyse, uitgaand van de duidelijk uiteengezette subjectieve axioma's van de criticus, en niet op een emotionele of nog veel geraffineerdere overtuigingskracht van de criticus die zich uitput in de meest overdreven nauwelijks gefundeerde loftuigingen of in het denigrerendste sarcasme. Applausverwekking is uit den boze! Ik weet het, dit alles klinkt aanmatigend respectievelijk utopisch. Dit is ook mijn subjectieve mening. Alleen: men moet wel beseffen dat men als men de beschreven esthetische aanprijzingskritiek bedrijft, als men weigert literatuurkritiek aan te vullen met en te laten overgaan in maatschappijkritiek, opzettelijk of niet op het - het zij gezegd - kleine gebiedje waarop men werkzaam is, meewerkt aan de continuering van het huidige systeem, van de huidige maatschappij. Je kunt beweren dat deze welvaartsmaatschappij met al zijn overbekende epitheta goed is, niet de beste die mogelijk is (want wie ben jij dat je dat kunt beoordelen) maar ronduit: goed. Je kunt beweren dat de aantasting van de individualiteit door een vermaatschappelijkte staat, door manipulerende belangengroepen, door de massamedia een onvoorwaardelijk positieve zaak is; dat de prostitutie van de taal een natuurlijke zaak is; dat de literatuur niets anders behoort te zijn dan de leverancier van apolitieke gespreksstof voor specialisten en vrijetijdsvervulling voor iets minder gespecialiseerden. Als men die mening is toegedaan, dan is het volkomen juist dat journalistieke literatuurkritiek is wat ze vandaag de dag voor tachtig procent is: gebrekkige consumentenvoorlichting (‘koopt u deze wasmachine toch vanwege haar vloeiende vormen!’), of doortrapte reclame (‘deze wasmachine heeft alles wat u wilt dat ze heeft!’), alleen min of meer van belang voor wasmachinedeskundigen, wasmachineverzamelaars en voor hen die nog geen volautomatische in hun badcel hebben prijken of wier machine het - natuurlijk! - nu al heeft begeven. Sorry, maar deze mening is niet de mijne. |
|