De Gids. Jaargang 134
(1971)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| ||||||||||||||||
Michael Wilson
| ||||||||||||||||
IHet kolonialisme kwam op met de komst van de Nederlanders in het midden van de zeventiende eeuw. De kolonie was eerst een gewone buitenpost van een monopolistische handelsmaatschappij, de Oostindische Compagnie. Later werd het de blanken toegestaan zich daar te vestigen om voor een zo doelmatig mogelijke voedselproduktie voor de Compagnie te zorgen. Slaven werden uit het Oosten en uit Afrika geïmporteerd om voor de Compagnie en de blanke boeren te werken. Hierdoor ontstond een blanke maatschappij met feodale kenmerken. Er ontstonden belangenconflicten tussen de kolonisten en de moedermaatschappijen. Geleidelijk kwam er een ander soort blanke boeren: de trekboeren, die steeds verder het binnenland introkken op zoek naar weidegrond. Zij kwamen in conflict met de Nama-stammen die ook boeren werden. Het was onvermijdelijk dat de Nama-stammen werden uitgeroeid, iets dat vergeleken kan worden met het lot van de Indianen in de Verenigde Staten. In de achttiende eeuw ontmoetten de blanken en de zwarte Bantoesprekende boeren elkaar op de oostelijke kaap. Het gevolg was oorlog: beide groepen wilden hun eigen gebied uitbreiden. De oorlogen gingen in de acht- | ||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||
tiende en negentiende eeuw door, tot de zwarten eindelijk onderworpen waren. Deze factoren - de invoer van slaven uit Azië en Afrika, strijd tussen blanke kolonisten en bruine en zwarte inheemse inwoners - leidden tot een geleidelijk proces waarbij het racisme steeds belangrijker werd voor de sociale en economische differentiatie. Het racisme kwam duidelijker tot uiting bij de geïsoleerde, bijna analfabetische trekboeren dan in het door de Compagnie beheerste centrum Kaapstad. Een nieuw element kwam naar voren tegen het eind van de achttiende eeuw. De Engelsen namen de heerschappij in Kaapstad over. Er ontstond een conflict tussen de Engelsen en de Nederlanders. De Engelsen kwamen uit een zeer snel industrialiserende maatschappij, en hadden dientengevolge andere ideeën en gewoonten. Enige gevolgen ervan waren de verbetering van de status van de Nama's en de gekleurde bevolking, de afschaffing van de slavernij in de dertiger jaren van de negentiende eeuw en het begin van meer de klasse- dan de kleurstructuur als bepalende factor van de sociale ontwikkeling. De trekboeren wilden een voortzetting van de bestaande orde: een feodale maatschappij gebaseerd op slavernij. Zo werden zij de voortrekkers die wegtrokken naar het binnenland om zo aan de Engelse overheersing te ontsnappen. Daar vestigden zij de Oranje Vrijstaat en de Zuidafrikaanse Republiek. Het racisme werd opgenomen in de wetten van de twee republieken. Ondertussen breidden de Engelsen hun heerschappij over de oostelijke en noordelijke kaap uit, en vestigden nog een kolonie in Natal. De politieke macht werd langzamerhand van het moederland overgedragen aan de blanke kolonisten, hetgeen een voorspelbare vertraging van de bevrijdende invloed in de Kaap teweegbracht en het totale negeren daarvan in Natal. Bovendien werd het racisme sterker door het invoeren van gecontracteerde Indiase arbeidskrachten om op de suikerplantages in Natal te werken.
De ontdekking van diamanten in 1867 - en later van goud - haalde Zuid Afrika uit de economische stagnatie en isolatie. Geld en blanke arbeidskrachten kwamen in dit gebied. Er waren hoge salarissen nodig om geschoolde blanke mijnwerkers voor Zuid-Afrika aan te trekken. Maar er waren meer dan genoeg ongeschoolde zwarte arbeiders, dus werden lage salarissen aan hen betaald. Het patroon van arbeidsbetrekkingen in de mijnindustrie werd snel duidelijk: goed betaalde blanken deden het geschoolde en controlerende werk, terwijl de onderbetaalde zwarten het ongeschoolde werk deden. De landbouwproduktie werd aangemoedigd en uitgebreid. Inderdaad, deze werd uitgebreid door de blanken ten koste van de zwarten. De urbanisatie van de blanken en de zwarten nam sneller toe. Tegelijkertijd met de groei van de werkende klasse, vergrootte een plaatselijke Engelse bourgeoisie zijn omvang en macht. De Engelse bourgeoisie verkreeg uiteindelijk het beheer over de mijnindustrie. De oude orde van de Boeren Republieken kwam in conflict met deze groepen: omdat de Boeren uit vrije wil van de buitenwereld geïsoleerd bleven, reageerden ze bitter op de aanwezigheid van zoveel buitenlanders. Vele botsingen waren het gevolg. Deze bereikten hun hoogtepunt in de Boerenoorlog tegen de eeuwwisseling. De Boeren (die zich nu al soms Afrikaners gaan noemen) waren wederom het slachtoffer van het Britse imperialisme. De oorlog gaf nog meer kracht aan de ontwikkeling van het exclusief ‘Afrikaanse’ nationalisme van de Boeren. In 1910 gingen de vier koloniën samen, en werd Zuid-Afrika een onafhankelijke, door blanken beheerste staat. Niet-blanken hadden slechts in één provincie - de Kaap - beperkte politieke rechten op grond van eigendom en onderwijskwalificaties. In Natal bestonden deze rechten alleen in theorie. Gedurende de volgende vijftig jaar werden de weinige politieke rechten die de niet-blanken hadden geleidelijk ingetrokken.
De economie werd in sterke mate overheerst door Engelssprekende blanken. De wrok hiertegen werd groter met de snelle urbanisatie van de Afrikaners na de Boerenoorlog. Afrikaanse nationalisten wilden politiek en economisch overheersen. Om hun doel te bereiken moesten zij bondgenoten vinden en zij | ||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||
vonden deze in de blanke arbeidersklasse zoals die vertegenwoordigd werd door de Labour Party. Labour en Nationalisten waren het eens over hun oppositie tegen de Engelse kapitalisten - zowel in het binnen- als in het buitenland. Ze kregen politieke macht in de twintiger jaren en er werden staatsondernemingen opgericht. De belangrijkste was de IJzer en Staal Corporatie die de grondslag legde voor de zware industrie. De Afrikaanse Nationalisten faalden aanvankelijk bij hun poging de politieke macht te behouden doordat ze in de steek werden gelaten door veel van hun Labour bondgenoten tijdens de crisis van de dertiger jaren. De Zuidafrikaanse economie herstelde zich in 1933 onder een coalitie van Engelsen en Afrikaners, die een devaluatie tot stand bracht. Al in 1939 viel deze coalitie uiteen als gevolg van de vraag of Zuid-Afrika aan de tweede wereldoorlog zou deelnemen. De oorlog stimuleerde de groei van de lichte industrie, en de verdere urbanisatie van zwart en blank. De problemen van de urbanisatie droegen ertoe bij om in 1948 een voldoende reactie van het electoraat ten behoeve van de Afrikaanse Nationalisten uit te lokken, zodat zij opnieuw de regering konden vormen. Het Afrikaanse streven naar economische macht - dat in de particuliere sector was blijven bestaan - werd nu geholpen door het ingrijpen van de staat. Bovendien zuiverden de Nationalisten het staatsapparaat - de regeringsdienst, de staatsondernemingen, het leger en de politie - en breidden het ook uit, en gaven de Afrikaners daarmee vaste en beschermde werkgelegenheid. De urbanisatie van de Afrikaners ging door: in 1911 woonde meer dan tachtig procent van de Afrikaners op het platteland; in 1970 woonde bijna tachtig procent in de steden. Voor de buitenstaander is het racisme het duidelijkste kenmerk van de Zuidafrikaanse maatschappij. De blanke overheersing van de niet-blanke meerderheid duurt voort, versterkt door een discriminerende wetgeving gebaseerd op kleur. Klasse is sterk afhankelijk van huidskleur. De blanke arbeider krijgt een bevoorrechte status in de maatschappij. Een gevolg was het falen van links om blanke en zwarte arbeiders te verenigen. Het is bovendien waarschijnlijk, dat als er conflicten zouden ontstaan in zo'n situatie tussen blanke arbeiders en de blanke bourgeoisie, de arbeiders meer geneigd zijn zich naar het fascisme dan naar het socialisme te keren. De recente breuk tussen ‘verligtes’ en ‘verkramptes’ in de Herenigde Nationale Partij kan in dit licht worden geinterpreteerd.Ga naar eindnoot1. Een van de centrale punten van het geschil is het voorstaan door de ‘verligtes’ van wat ontspanning van de discriminatie op grond van huidskleur in de industrie - een beweging die in hoge mate wordt tegengewerkt door de ‘verkramptes’ met steun van veel Afrikaanse vakbondsmensen. Er hebben ook veranderingen plaatsgevonden bij de blanke bourgeoisie. In het bijzonder na de gebeurtenissen in Sharpesville in 1960 werden er pogingen ondernomen tot een verzoening tussen de Afrikaners en de Engelsen. De nieuw-gezochte eenheid werd gesymboliseerd door de opkomst van enige samenwerking tussen de Federale Mynbou (Afrikaans) en Anglo-American (Engels), twee van de grootste mijnbouw maatschappijen. Deze opkomst van gemeenschappelijke belangen hing ook samen met de neiging tot monopolievorming binnen het kapitalisme. Deze verzoeningsneigingen zijn onlangs ongedaan gemaakt door het terugvallen op interne gevoelens van solidariteit bij de Engelsen veroorzaakt door de bittere onderlinge strijd tussen de ‘verligtes’ en de ‘verkramptes’ in het kamp van de Afrikaners. Dit wordt bevestigd door een lichte ommezwaai naar de Engels-overheerste oppositiepartijen bij de algemene verkiezingen van 1970.
Ondanks het vergrootte aandeel van de Afrikaners in de handel wordt de economie nog steeds door de Engelsen overheerst. Belangenbotsingen met de regering vinden plaats vooral over ‘job reservation’, maar ook over de gevolgen van apartheid in het algemeen. Aan de ene kant is de reden dat het voor het maken van winst beter zou zijn een vrijere arbeidsmarkt te hebben, aan de andere kant omdat er nog wat sporen van liberalisme zijn bij een paar Engelse groepen. | ||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||
De belangrijkste officiële oppositiepartij, de Verenigde Partij, geeft de voorkeur aan enige vermindering van de rassenscheiding en gebruikt het economische argument. De kleine Progressieve Partij - met slechts één vertegenwoordiger in het Lagerhuis - geeft zelfs de voorkeur aan een radicale wijziging, die ook afschaffing van discriminatie op grond van huidskleur in de industrie zou moeten inhouden. Het is veelbetekenend dat de Progressieven veel steun krijgen van de zeer rijke Engelsen - de meest bekende is wel Oppenheimer, die feitelijk de hele goud- en diamantmijnen industrie onder zijn beheer heeft. Enkele Afrikaanse ondernemers rebelleren ook tegen sommige aspecten van de ‘job reservation’. Het tekort aan geschoolde en ongeschoolde arbeiders is urgent. Deze zakenmensen hebben geprobeerd de regeringspartij tot enige ontspanning te brengen met betrekking tot de wetten over de ‘job reservation’ voornamelijk voor semi-geschoolde arbeid. Ook moet in aanmerking worden genomen dat niet-blanke arbeid natuurlijk goedkoper is dan blanke. Dit veroorzaakt twee reacties van de blanke arbeiders: een paar vakbonden - gewoonlijk Engelse - zijn voorstander van het principe ‘gelijke salarissen voor hetzelfde werk’ om onderkruipers te voorkomen; de meeste bonden - vooral de Afrikaanse - zijn sterk tegen ook maar enige vermindering van de discriminatie op grond van huidskleur in de industrie. De Afrikaners zijn duidelijk meer politiek ingesteld, en daardoor is er een zeer delicaat evenwicht in de regering tussen de belangen van de Afrikaanse arbeiders en ondernemers. Het evenwicht in de regering wordt zelfs nog meer in gevaar gebracht doordat tenminste vijfhonderdduizend blanken van de staat of staatsondernemingen afhankelijk zijn voor hun werk of steun. Pogingen die zijn ondernomen om wat ontspanning in deze sectoren te brengen, ontmoetten vastbesloten tegenstand. De politieke macht van zo'n grote zeer vastbesloten, bevoorrechte kaste in de blanke gemeenschap is zeer groot. Het is deze groep die zich verzet tegen ‘gescheiden ontwikkeling’ en de voorkeur geeft aan een meer discriminerende en totalitaire staat. Verwachtingen op enige liberalisering van het systeem door de eisen van economische ontwikkeling moeten in dit licht worden bezien. | ||||||||||||||||
IIDe wisselwerking van het Westen met de racistische en kapitalistische eigenschappen van de Zuidafrikaanse politiek is problematisch. De westerse houding ten opzichte van het racisme is dubbelzinnig. Aan de ene kant bestaat er een gevoel voor de historische en raciale banden met de blanken. In Nederland wordt dit doeltreffend uitgebuit door verwijzing naar etnische, taalkundige en godsdienstige banden, samengevat in het begrip ‘stamverwantschap’. Misschien herinnert men zich ook het gebruik van de uitdrukking ‘kith and kind’ door Jan Smith. Maar er bestaat ook een gevoeligheid in veel westerse landen voor beschuldigingen van racisme en kolonialisme. Het Westen vindt het noodzakelijk om onder deze druk althans verbaal de apartheid te veroordelen. Deze ambivalentie moet bezien worden in het licht van de banden tussen het westerse en het Zuidafrikaanse kapitalisme. De verbindingen tussen handel en investeringen zijn bekend. Engeland is de grootste belegger in Zuid-Afrika met een investering van meer dan duizend miljoen pond - en Engeland verdient zeer veel aan Zuid-Afrika. De Verenigde Staten hebben hun investeringen sinds 1960 aanzienlijk verhoogd, misschien door de hoge winsten van vaak meer dan twintig procent per jaar. In totaal blijven de investeringen van de Verenigde Staten klein, hoewel de investeringen in geheel Zuid-Afrika ruwweg ongeveer de helft van die in heel Afrika bedragen. Andere landen, zoals Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Japan en Canada hebben alle hun investeringen in de afgelopen jaren verhoogd. Het is duidelijk dat men niet is teruggeschrokken investeringen te doen ondanksde afkeuring van de apartheidspolitiek door bijna de gehele wereld in de zestiger jaren. Ook de handel met het Westen is niet verminderd: integendeel, ook deze heeft zich uitgebreid. Het bezoek van de handelsdelegatie aan Zuid-Afrika en uitspraken van vice-premier Bakker, tij- | ||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||
dens zijn recente bezoek aan Zuid-Afrika, wijzen ook wat Nederland betreft in deze richting.
Atrighi en Saul suggereren twee hypotheken over recente trends in de Westerkapitalistische belangen in Afrika: 1. Een verbreding van de westerse kapitalistische belangen in de onderontwikkelde landen, die het gevolg is van de meer directe betrokkenheid van de multinationale ondernemingen in de industrialisatie van de perifere landen. 2. Een zich ontdoen van goedkope arbeidskrachten door de technologische revolutie, die investeringen in een betrekkelijk ontwikkelde en zich uitbreidende industriële structuur vereist.Ga naar eindnoot2. Deze trends slaan zeer goed op Zuid-Afrika. Daarom tonen de belangen van het westerse kapitalisme en van de Zuidafrikaanse blanken meer tekenen van samengaan dan van uiteenlopen. Hoewel er natuurlijk kansen op werkelijke spanning blijven door de gevolgen van de rassenscheiding en de gestadige uitbreiding van de politiecontrole. Maar de westerse investeringen dragen ertoe bij, door het stimuleren van de industrie, om de te uitgebreide onderdrukkingsapparatuur en de hoge defensieuitgaven van Zuid-Afrika te betalen. Voor het ogenblik geloof ik dat de belangen van het Westen en blank Zuid-Afrika meer samengaan dan uiteenlopen. Een illustratie hiervan is het besluit van de Conservatieven in Engeland om de verkoop van wapens aan Zuid-Afrika in principe te hervatten. Als rechtvaardiging voor deze actie gaf men de noodzakelijkheid de zeeroute rond de Kaap te beschermen tegen de Sowjetuitbreiding van zijn vloot in de Indische Oceaan. De route rond de Kaap is weer zeer belangrijk geworden door de sluiting van het Suezkanaal. Hoewel het uitstelloze beslissing uit te voeren door de krachtige protesten het tegendeel bewijst. Men moet ook denken aan de beslissing van de Nixon-regering om investeringen in Namibia minder populair te maken, die als een kleine verandering in de politiek van de Verenigde Staten kan worden gezien. Veel hangt af van de druk die wordt uitgeoefend door groepen in het Westen die het zakenleven en de regering proberen te beïnvloeden. Op dit gebied kan protest constructief zijn. Men hoeft als voorbeeld alleen maar de acties in de Verenigde Staten tegen de activiteiten van de Chase Manhattan Bank in Zuid-Afrika en de protesten in West-Europa over de deelneming in het Cabora Bassadam plan te noemen. De voortzetting van de westerse hulp en investeringen in blank Zuid-Afrika, heeft bijgedragen tot het hoge groeicijfer voor de zestiger jaren. De lichte industrie heeft zich sterk uitgebreid en levert nu ongeveer dertig procent van Zuid-Afrika's nationale inkomen. Binnen Zuid-Afrika is de markt voor verwerkte goederen beperkt door de lage koopkracht van de grote niet-blanke meerderheid. De handel met Zuid-Afrika's westerse partners bestaat voornamelijk uit grondstoffen en halffabrikaten - slechts tussen zes en tien procent bestaat uit industrieprodukten. Aan de andere kant bestaat ongeveer vijfenzeventig procent van de handel tussen Zuid-Afrika en de derde wereld uit industrieprodukten. De noodzakelijkheid van uitvoer van industrieprodukten is van vitaal belang geworden om het hoge groeipercentage te handhaven. Dit is in het bijzonder het geval als de steunpilaar van de Zuidafrikaanse economie - de goudmijnen - langzaam zwakker wordt. Men verwacht dat deze binnen de volgende dertig tot veertig jaar uitgeput zullen raken. Zuid-Afrika moet exporteren om zich overeind te houden, en de dichtstbijzijnde en meest voor de hand liggende markt is Afrika. De export naar Afrika bedroeg in 1967 in totaal 225,4 miljoen Rand, en is sindsdien met ongeveer tien procent per jaar gestegen. Een ander aspect is de kapitaalexport. De Engels-Amerikaanse groep bij voorbeeld - die de goud- en diamantmijnen beheerst - is zijn belangen aan het wijzigen. Dit geldt ook voor andere grote maatschappijen in Zuid-Afrika. Het kapitaal wordt gedeeltelijk naar het Westen geëxporteerd. Zo wordt het steeds belangrijker worden van de Amerikaanse en Europese ondernemingen in Zuid-Afrika in evenwicht gehouden door de uitbreiding naar buiten van het Zuidafrikaanse kapitalisme en hun groeiende onderlinge afhankelijkheid. Verder is Latijns-Amerika voor het Zuid- | ||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||
afrikaanse kapitalisme nog een belangrijk investeringsgebied. | ||||||||||||||||
IIIZuid-Afrika heeft zijn belangstelling voor Afrika niet alleen om economische, maar ook om strategische redenen uitgebreid. Er gaan Zuidafrikaanse troepen en andere militaire hulp naar de Portugezen en de Rhodesiërs. Maar er worden ook pogingen ondernomen om in de rest van Afrika gunstig gezinde of tenminste ten opzichte van Zuid-Afrika neutrale regeringen te vormen. Dit is wel haast een noodzaak geworden door de uitbreiding van de nationale bevrijdingsoorlogen in Zuidelijk Afrika. Zuid-Afrika probeert een bufferzone van neokolonialistische zwarte staten rond zijn grenzen te vormen. Er zijn al wat successen geboekt in Malawi, terwijl Botswana, Lesotho en Swaziland gedwongen zijn tot samenwerking met Zuid-Afrika. Maar Zuid-Afrika heeft ook bescheiden successen geboekt verder buiten zijn grenzen. Men vindt voorstanders van samenwerking, in het bijzonder in de economische sfeer, in landen als Madagascar, Ivoorkust, Kenya, Gabon, Ghana, Gambia, de Centraal Afrikaanse Republiek en nog een paar andere. Van deze doorbraak in Zwart Afrika zijn in het bijzonder de gevallen van Madagascar en de Ivoorkust de aandacht waard. Maar er zijn ook Afrikaanse landen die geloven dat onderhandelingen vruchteloos zijn als Zuid-Afrika niet echt pogingen doet om zijn politiek met betrekking tot de rassendiscriminatie te wijzigen. Zambia zal de nationale bevrijding van Zuidelijk Afrika steunen door aanzienlijke economische offers te brengen - die ook een tijdelijke verlangzaming van de eigen ontwikkeling inhouden - voor wat Zambia denkt dat in het lange-termijnbelang van het land is. Iemands houding ten opzichte van het dilemma van al of niet samenwerking met Zuid-Afrika wordt natuurlijk bepaald door zijn politieke voorkeur. Afrikaanse staten die met Zuid-Afrika samenwerken, hebben de neiging te denken dat met vreedzame middelen een einde aan de apartheid kan worden gemaakt. Zij stellen de concessies die de blanke Zuidafrikanen doen aan bezoekende zwarte diplomaten voor als een eerste spleet in de apartheidsmuur. Ook wordt gesuggereerd dat als blanke Zuidafrikanen Afrikaanse landen zouden gaan bezoeken hun ideeën wel eens zouden kunnen veranderen. Het antwoord op deze vragen kan het beste worden gevonden door te kijken naar het interne beleid van de Zuidafrikaanse regering. Gescheiden ontwikkeling kan gezien worden als het antwoord van de Zuidafrikaanse regering op de druk van buiten om het rassenprobleem op te lossen. De apartheidsideologie heeft als doel een afzonderlijke ontwikkeling van Afrikanen in gebieden die voor hen bestemd zijn, hetgeen zou kunnen leiden tot hun onafhankelijkheid in verscheidene staten, een onafhankelijkheid gebaseerd op stamverwantschap. De status van de gekleurden en de Indiërs is niet duidelijk, het schijnt dat zij een soort ‘staat binnen de staat’ zullen vormen. Men kan dit zien als een soort neokolonialistische oplossing. Maar er moet wel een onderscheid tussen theorie en praktijk gemaakt worden. Johnstone stelt voor ‘apartheid’ te omschrijven als beleid en ideologie, en ‘blanke overheersing’ te gebruiken om de bestaande machtsstructuur mee aan te duiden. Er is een ander verschil tussen ‘feitelijke apartheid’ - apartheid in de praktijk - en ‘apartheidsideologie’ - de theorie van gescheiden ontwikkeling.Ga naar eindnoot3. Er is al iets gezegd over de blanke machtsstructuur. De deelname van nietblanken aan de blanke economie is bekend: zonder hen zou de economie in elkaar storten. Het gevolg is geweest dat de urbanisatie van Afrikanen hier sterker is dan in enig ander gedeelte van Afrika, en dat er een zeer grote werkende klasse is geschapen. Hetzelfde proces heeft plaatsgevonden bij de kleurlingen en Indiase groepen. Het aantal Afrikanen in de steden bedroeg ongeveer 4,3 miljoen in 1968; zeventig procent van de actieve arbeidskrachten in Zuid-Afrika bestaat uit Afrikanen. Het totale aantal niet-blanke arbeidskrachten steeg van zeventig procent in 1961 tot vijfenzeventig procent in 1966 alleen al in de verwerkende industrieën. Men schat dat het in 1971 tachtig procent zal zijn. Als de Zuidafrikaanse economie zo afhankelijk is van de niet-blanken, hoe zal ‘gescheiden ontwikkeling’ dan moge- | ||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||
lijk zijn? Het korte antwoord is dat volledige afscheiding niet alleen onmogelijk is, maar ook dat het niet werkelijk de bedoeling is. Nietblanke arbeiders zullen in blank Zuid-Afrika blijven werken, maar alleen ‘politieke rechten’ hebben in hun eigen gebied. De werkelijke situatie is niet ‘apartheidsideologie’ maar ‘feitelijke apartheid’. Maar men moet voorzichtig zijn de twee niet te scheiden: de apartheidsmythe werkt in op de werkelijke apartheid en brengt conflict en tegenstrijdigheid voort.
De werkelijke apartheid is gebaseerd op kapitalistische exploitatie. Dit systeem heeft nauwelijks enige verdere uitleg nodig. Vakbonden zijn verboden voor Afrikanen en streng beteugeld voor kleurlingen en Indiërs. Bijgevolg komen stakingen van niet-blanken niet voor. Stakingen zijn ook ongewoon bij de bevoorrechte blanke arbeiders, eenvoudigweg omdat zij zo bevoorrecht zijn. Een aanwijzing van de uitbuiting van de niet-blanke arbeidskrachten kan gevonden worden in de volgende schattingen van de gemiddelde contant betaalde lonen per maand in 1967:
Francis Wilson heeft laten zien dat de reële lonen van de Afrikaanse mijnwerkers hetzelfde zijn gebleven, of zelfs lager zijn geworden tussen 1911 en 1966. Een andere illustratie is het bewijs dat de meeste Afrikaanse lonen beneden het bestaansminimum liggen voor een familie die in de stad woont. In Johannesburg bij voorbeeld wordt geschat dat zevenenzestig procent van de gezinnen onder het minimum van zevenenvijftig Rand per maand leeft, een cijfer dat gebaseerd is op de berekeningen van een regeringsinstantie.Ga naar eindnoot4. Men zou eindeloos veel voorbeelden kunnen geven van de uitbuiting en de lage lonen. Ongelukkigerwijze is dit ook waar voor de rest van Afrika. In vergelijking met veel Afrikaanse landen zijn de nominale lonen in Zuid Afrika hoger, hoewel factoren als hogere kosten van levensonderhoud en de kosten van gescheiden leven ook in aanmerking dienen te worden genomen. Men zou op die gronden heel goed kunnen stellen dat de Afrikanen in Zuid-Afrika slechter af zijn dan velen van hun mede-Afrikanen. Bovendien hebben niet alle niet-blanken lage inkomens. Binnen de Afrikaanse, Indische en gekleurde groepen zijn er ook mensen met betrekkelijk hoge lonen - betrekkelijk natuurlijk ten opzichte van de andere niet-blanken. Ik leg hier een onbewezen hypothese voor. Tot voor kort was het regeringsbeleid zodanig dat het wat er zich aan een zwarte middenklasse ontwikkelde, van zich vervreemde en onderdrukte. De ontwikkelde niet blanken waren, en zijn in grote mate nog, tegen de regering, met de onvermijdelijke consequenties verbonden aan een politiestaat. Maar de stichting van Bantustans en de ‘Councils’ voor de Indiërs en de kleurlingen hebben de ontwikkeling van een nieuwe groep collaborateurs bevorderd. Deze groep is uit de zakenwereld afkomstig en telt verder een paar leden van de jongere generatie die geheel onder de huidige regering opgeleid zijn. Het is heel goed mogelijk dat een belangrijke minderheid van niet-blanken hierdoor een belang bij het systeem zal worden gegeven. Men kan dit beschouwen als de neokolonialistische oplossing: het inschakelen van meegaande stromannen om de blanke overheersing te handhaven. Maar zoals iedere neokolonialistische oplossing heeft ook deze zijn tegenstrijdigheden. Deze groepen kunnen meer macht en rechten gaan vragen. Een voorbeeld is dat de Eerste Minister van Transkei, Matanzima, erin geslaagd is het onderwijsbeleid te veranderen en nu ook meer grondgebied vraagt. Het gevaar hiervan wordt al door de blanken ingezien. Een gevolg hiervan is de uitbreiding van de politiestaat en het toestaan van slechts een zeer minimale oppositie binnen de apartheidspolitiek. Een andere hypothese wordt gesuggereerd door de analyse van Arrighi en Saul. Deze baseert zich op de technologische ontwikkeling en de uitbreiding van de verwerkende industrie. De technologische revolutie zal leiden tot minder afhankelijkheid van de ondernemers van ongeschoolde arbeid. Dit maakt het moge- | ||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||
lijk het aantal Afrikanen in de blanke gebieden te verminderen en hen naar de Bantustans te doen terugkeren. Dit is een tweesnijdend zwaard. In de praktijk is het regeringsbeleid erop gericht de Bantustans onontwikkeld te houden om goedkope arbeidskrachten te hebben. Door het groter worden van het aantal werklozen bij de Bantustans zal de ontevredenheid bij de arbeiders en de boeren toenemen. Dit betekent òf meer onderdrukking òf het scheppen van meer werkgelegenheid. Maar werkgelegenheid wordt òf geschapen door ontwikkeling van de Bantustans - hetgeen als ongewenste uitwerking zal hebben dat zij meer economische, en daarom ook politieke macht zullen hebben - òf er kan werkgelegenheid worden geschapen als men de arbeiders in de blanke gebieden een scholing geeft, maar een grote groep geschoolde Afrikaanse arbeiders is op politiek gebied gevaarlijk. Het zou zeer sterke tegenstand van de blanke arbeiders oproepen, alsmede het vragen om politieke rechten van de zwarte arbeiders. Het is daarom waarschijnlijker dat er meer onderdrukking zal komen vergezeld van een zo gering mogelijke ontwikkeling. Het tekort aan geschoolde arbeiders moet nogmaals worden bezien. Het is waar dat er wat ontspanning in de ‘job reservation’ wetten is gebracht. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat er een grotere groep geschoolde Afrikaanse arbeiders komt dan er op het ogenblik is; hetzelfde geldt in nog sterkere mate voor de kleurlingen en de Indiërs. Maar tegenover iedere ontspanning van de economische rassendiscriminatie, staat een overeenkomstige verscherping van de sociale en politieke muur. Dat het één noodzakelijkerwijze het gevolg is van het andere kan niet bewezen worden. Maar er zit een zekere logica in. Ik geloof evenwel dat deze geringe economiesche bevrijding slechts een kleine groep Afrikanen zal beïnvloeden: al het andere is te riskant in politiek opzicht. Maar de Indiërs en de kleurlingen zouden er meer voordeel van kunnen hebben. De implicaties ervan leveren echter een probleem op. Verhoogde discriminatie van de gekleurden ten opzichte van de blanken heeft meer, en niet minder, tegenstand tegen de blanke overheersing opgeroepen. Er wordt aanstoot genomen aan de sociale en de politieke afscheiding. De economische voordelen zouden wel eens onvoldoende kunnen zijn om dit te compenseren. De Indiërs zijn misschien in een enigszins andere positie, want hun eigen gemeenschap heeft al zeer vele elementen van het kastesysteem. Enige mate van samenwerking kan verwacht worden van díe zakenmensen die voordeel trekken uit het huidige systeem. Maar de economische ontwikkeling heeft weinig werkelijk effect gehad op de meerderheid van de gekleurde en Indische bevolking. Het is onmogelijk dit te laten gebeuren om dezelfde redenen als die genoemd zijn met betrekking tot de Afrikanen. Als men van de veronderstelling uitgaat dat voortgezette economische ontwikkeling slechts in beperkte mate de apartheid zal ondermijnen - en dan alleen nog in het economische vlak - wordt het antwoord op het dilemma van de onderhandelingen en de samenwerking duidelijker. Diegenen die samenwerken met de blanke Zuidafrikaners helpen eigenlijk alleen om de binnenlandse onderdrukking en de buitenlandse agressie in stand te houden. Aandringen op onderhandelingen en samenwerking zal er alleen maar toe bijdragen de blanke machtsstructuur te versterken. Dit geldt zowel voor het Westen als voor de Afrikaanse landen. Het huidige samenvallen van de belangen van het westerse kapitalisme en de blanke Zuidafrikaanse overheersers in aanmerking genomen, is de vraag hoe men de druk in het Westen tegen samenwerking met apartheid kan versterken. Het beste waarop men kan hopen is dat de westerse investeringen in Zuid-Afrika zullen afnemen. Er hangt ook veel af van de voortgang van de bevrijdingsoorlogen die nu in Zuidelijk Afrika aan de gang zijn. Als de strijd heviger wordt, zullen de vooruitzichten voor de neokolonialistische oplossing van bufferstaten rond Zuid-Afrika slechter worden. Zuid-Afrika zal dan betrokken worden in een soort Vietnam-oorlog, die tot geleidelijke uitputting van de economie zal leiden. De gevolgen hiervan zouden het einde betekenen van ieder streven naar interne liberalisering. Het belangrijkste is daarom te werken voor het stopzetten van de actieve steun van | ||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||
het Westen aan de blanke overheersers in Zuid-Afrika. | ||||||||||||||||
Aanbevolen literatuur:
|
|