[Commentaar]
Op 2 februari verzocht de politieke partij D'66 de Tweede Kamer toestemming om de regering te interpelleren over de volkstelling, die zij uitgesteld wenste te zien. ‘Naar de mening van de fractie moet de uitvoering van de volkstelling ingrijpend worden gewijzigd, zodat de onder brede lagen van de bevolking bestaande onrust wordt weggenomen. De fractie vindt dat redelijk volledige en betrouwbare gegevens niet door de komende volkstelling worden verkregen als deze op basis van de bestaande wet wordt gehouden.’
Nooit is het deelnemen aan een uitgebreid bevolkingsonderzoek op zoveel verzet gestuit, zelden is de meerderheid van een parlement (dat de wet had goedgekeurd) zo gedesavoueerd door het volk. De onrust is ontstaan over de vele particuliere gegevens die werden gevraagd (onder bedreiging van een boete tot vijfhonderd gulden of een hechtenis tot twee weken) en waarvan reeds bij de behandeling in de Kamer was erkend, dat zij aangewend konden worden ten nadele van de betrokkenen, of in elk geval misbruikt. Zozeer overtuigd was de regering zelf van het voor particulieren bestaande risico, dat zij strikte geheimhouding beloofde. Dit bleek weldra een bedrieglijke toezegging. Drie jaar lang zouden naam en gegevens verbonden blijven, voor tien procent zou in het geheel geen onthechting plaatsvinden. Wat kon er niet gekopieerd, vermenigvuldigd, uitgeleverd worden aan belanghebbenden: de overheid, ondernemingen, al of niet authentieke onderzoekers! Enquêteurs van het centrale bureau voor de statistiek konden - het werd erkend - eveneens weetgierig zijn. Toen de storm losbrak werd sussend en geruststellend verklaard dat de vragen helemaal geen geheimen betroffen: men kon ze vrijelijk aan zijn buurman vertellen! Daar geloofde niemand meer in. Informaties werden gevraagd over eventuele ziekten (ambtsgeheim van de arts!), inkomen, nevenwerkzaamheden (extra belastingcontrole) beroep en ‘stand’, de route van woning tot werkplaats, bijzonderheden over samenwonen (concubinaat, homofilie?) kinderen binnen of buiten het huwelijk, enzovoort. Nu eens werd gezegd dat bij twijfel de gegevens vergeleken zouden worden met die van het bevolkingsregister, dan weer dat zij ter aanvulling van dit register dienden. Aangenomen werd echter dat het niet ging om onpersoonlijke statistieken en abstracte getallen, maar om het redigeren van ieders intiem levenbericht, voortdurend aan te vullen, zodat op een computerband en onder een persoonsnummer ten slotte van iedere inwoner
alles - van de wieg tot het graf - binnen enkele seconden gereproduceerd kon worden. Zelfs de vraag naar godsdienst of ongeloof kon aldus een aanwijzing zijn voor iemands politieke gezindheid, afgezien van het feit dat in ons land honderdduizend joden zijn omgekomen omdat hun religie geregistreerd was.
Zelden zijn zovele comités zo actief geweest om op te wekken tot sabotage of weigering om mee te werken aan de volkstelling. En openbaar werd een onvermoed geducht wantrouwen jegens overheid, justitie, bedrijfsleven (het ‘industrieel-militair complex’) en tegen de toenemende tendens ieders privébestaan autoritair te bespioneren om hem tot werktuig, tot object, tot nummer te maken. Ministers die aandrongen op ‘gezag en orde’, voorstellen van de commissie-Mulder tot arrestatie zonder vorm van proces van lieden die het de politie wel eens lastig ‘zouden kunnen maken’, en zovele andere aanwijzingen dat beminde bondgenoten hier school maakten, versterkten de achterdocht. - (Co) |
|