De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
Hans Ramaer
| |
[pagina 394]
| |
eiste in vrijheid gesteld te worden. Zijn opsluiting als een gewone misdadiger krenkte hem zo diep in zijn gevoel voor menselijke waardigheid, dat hij uit protest daartegen en als appèl aan het geweten van de arbeidersklasse tot voedselweigering overging. ‘... niet het ergste is, dat 'n dienstweigeraar wat straf krijgt, maar het straffen wil tevens zeggen, dat onze geheele levens- en wereldbeschouwing misdadig is en dat, als ze die beschouwing al niet kunnen verdrukken, ze toch in ieder geval elke uiting er van op elke manier moeten bestrijden. En dat men dit thans nog durft te doen, dit maakt de zaak nog zooveel te grievender, des te beleedigender. En mijn niet-eten is dan ook niet omdat ik die straf niet wil ondergaan, maar omdat er eens een eind moet komen aan dat steeds weer vervolgen en daarmeede miskenning van het anti-militairisme’, schreef hij vanuit het militair hospitaal in Den Haag aan J. Giesen, secretaris van het Internationaal Antimilitairistisch Bureau, de nauw met de I.A.M.V. (Internationale Antimilitairistische Vereniging) verbonden radicale anti-oorlogsorganisatie.
Ogenblikkelijk kwam de I.A.M.V. in actie. Het verbond lichtte de pers in, die vrij veel aandacht aan de hongerstaking besteedde. Verder richtte de I.A.M.V. een actiecomité op, dat de brochure ‘Herman Groenendaal moet vrij’ verspreidde, waarin de arbeiders opgeroepen werden om tot proteststaking over te gaan. ‘Gij hebt in u de economische macht van den arbeid. Gij zijt het die het maatschappelijk raderwerk doet draaien en die het kunt stopzetten tot recht is geschiedt.’ Drie comitéleden brachten een bezoek aan het militaire hospitaal om te protesteren tegen het feit dat Groenendaal die geweigerd had de krijgsartikelen te ondertekenen niet in een burgerlijk hospitaal was opgenomen. Ook tekenden zij protest aan tegen Groenendaals kunstmatige voeding. Hun protesten waren echter tevergeefs. Ook de minister van oorlog Pop, tot wie de comitéleden zich richtten, weigerde in te grijpen en Groenendaal in overeenstemming met de kort daarvoor door de Tweede Kamer aangenomen motie Drion - die aanbeval dat rekening gehouden zou worden met gewetensbezwaren tegen de krijgsdienst - vrij te laten. De minister verklaarde dat hij evenals iedere andere ambtenaar niets anders mocht doen dan de wet uitvoeren, wat hem verhinderde aan het verzoek te voldoen. Verder wendden de comitéleden Bart de Ligt, Albert de Jong en Johnie Harinck, zich tot verscheidene kamerleden, die van mening waren dat Groenendaal in vrijheid gesteld moest worden. Door het gehele land vonden protestvergaderingen en demonstraties plaats. Verschillende sprekers werden wegens opruiing vervolgd. Zo werden Bart de Ligt en Albert de Jong tot respectievelijk zevenentwintig en negenentwintig dagen hechtenis veroordeeld. Het gehele scala van links van de S.D.A.P. opererende arbeiders-, vrouwen- en jongerenorganisaties, zoals het syndicalistische NAS, de Federatie van Sociaal-anarchisten, de Communistische Partij Holland, de Revolutionair Socialistische Vrouwenbond, het Vrije Jeugd Verbond en de Sociaal Anarchistische Jongeren Organisatie (SAJO) steunde de iniatieven van de I.A.M.V. Maar ook velen uit de S.D.A.P. en de Vrijzinnig Democratische Bond steunden de protestacties. Op de reeds gememoreerde meeting in het Haagse Volksgebouw werd besloten om de in de vergadering aangenomen motie, dat Groenendaal vrijgelaten moest worden, ter kennis te brengen aan de minister van oorlog. In optocht vertrok men naar de woning van de minister in de Jan van Nassaustraat. De politie had deze straat echter hermetisch afgesloten. Aan Bart de Ligt, secretaris Albert de Jong, de moeder van Groenendaal en nog twee comitéleden werd toegestaan dat zij de minister van de motie in kennis stelden. Bij de woning aangekomen raakten de begeleidende politiemannen in paniek, deelden enige klappen uit en arresteerden De Ligt. Even later werd ook op de nietsvermoedende demonstranten ingeslagen. Dit politie-optreden ontlokte een stroom van protesten uit het gehele land. Tevergeefs echter probeerde de I.A.M.V. om S.D.A.P. en N.V.V. in de Groenendaal-actie te betrekken. Alleen het kleinere | |
[pagina 395]
| |
syndicalistische NAS (Nationaal Arbeids-Secretariaat) steunde de I.A.M.V. De Amsterdamse NAS-organisaties riepen de arbeiders op tot een proteststaking. Op dinsdag 28 juni staakten duizenden Amsterdamse arbeiders, voornamelijk bouwvakkers. Op de Westermarkt sprak de syndicalistische voorman L.B. Spanjer de demonstrerende stakers - de Vrije Socialist sprak van zesduizend - toe. Ook de volgende dag werd er gestaakt door bouwvakarbeiders, metaalarbeiders en havenarbeiders. Opnieuw trokken de stakers met hun eis ‘Herman Groenendaal moet vrij’ door de stad. De politie had uit voorzorg de Sarphatistraat, waar zich de Oranje-Nassaukazerne bevond, afgesloten. Het NAS dacht eraan om in Groningen, Den Haag en Amsterdam een vierentwintig uurstaking af te kondigen. De Amsterdamse NAS-organisaties besloten de staking op donderdag echter niet te herhalen, omdat de grote massa van sociaal-democratisch georganiseerde arbeiders - hoe sympathiek deze ook tegenover Groenendaals daad stonden - zich niet bij de syndicalistische stakers wilde aansluiten. Ook het feit dat enkele havenarbeiders na de staking van dinsdag ontslagen waren, speelde bij het tot stand komen van dat besluit een rol. Enige dagen later nam het NAS definitief het besluit om niet tot een algemene werkstaking over te gaan. Een tweede poging, eind augustus, door de I.A.M.V. ondernomen, om het N.V.V. in een algemene proteststaking te betrekken, liep eveneens op niets uit.
Ondertussen was Herman Groenendaal voor de krijgsraad gekomen, waar hij verdedigd werd door mr. P. Tideman. De zaak werd echter op 15 juli geschorst om twee psychiaters de gelegenheid te geven een rapport over Groenendaal uit te brengen. Tideman bepleitte dat Groenendaal niet strafbaar was omdat hij door overmacht gedwongen een feit beging, zoals in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht aangegeven staat. Bij Groenendaal was een zedelijke overtuiging in het spel, die niet toeliet dat hij anders zou handelen dan hij gedaan had. Eind oktober werd Groenendaal die nu bijna vijf maanden kunstmatig gevoed was, overgebracht naar de hulpgevangenis voor militairen. Directeur daarvan was de kapitein J.P. Loeffen, die eerder berucht was geworden als commandant van Fort Spijkerboor, waar in de jaren 1914-'18 de dienstweigeraars zaten opgesloten. Het was dezelfde Loeffen, die in een eerder door Herman Groenendaal en enkele vrienden verspreid pamflet een tiran genoemd was en waarvoor zij strafrechtelijk vervolgd waren. Ook nu toonde Loeffen hoe hij over dienstweigeraars dacht. Hij liet zeep in Groenendaals waswater doen, zodat hij het niet zou kunnen drinken, probeerde hem eten in de mond te wringen en stelde hem de burgemeester van het Ierse Cork ten voorbeeld, die door zich tegen kunstmatige voeding te verzetten zijn hongerstaking tegen Engeland met de dood had moeten bekopen. Kortom Loeffen liet niets na om Groenendaal geestelijk te martelen, zoals mr. Tideman tijdens het proces, dat op 4 november was voortgezet, onthulde. Stram in de houding hoorde Loeffen mr. Tideman aan, maar sloeg tegen de grond toen deze uitriep: ‘Iemand te beledigen die vrij is vind ik gemeen, maar iemand beledigen die als ondergeschikte in je macht is, vind ik diep verachtelijk.’ Loeffen werd daarna als getuige afgevoerd. Uit het psychiatrisch rapport bleek dat naar de mening van de ene deskundige, dr. Deknagel, Groenendaal volkomen oprecht gehandeld had. Desondanks aanvaardde de krijgsraad het argument van Groenendaals ‘innerlijke overmacht’ niet en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van negen maanden en tien dagen, wat overeenkwam met de tien maanden waartoe dienstweigeraars in die tijd veroordeeld werden. Het door Tideman aangetekende hoger beroep werd later door het hof afgewezen. Drie dagen later, op 7 november, ontplofte op de Haagse Frankenslag voor het huis van de majoor der artillerie Verspijck, die lid van de krijgsraad was, een bom. Hoewel de pui werd vernield, kwam de familie Verspijck er zonder kleerscheuren af. De plegers van deze bomaanslag waren een viertal jonge anarchisten, Kooyman, Van der Linde, De Haas en Eekhof, die hierdoor | |
[pagina 396]
| |
niet zozeer wilden protesteren tegen de veroordeling van Groenendaal, alswel de arbeidersklasse ervan wilden doordringen dat deze het kapitalisme zou moeten bestrijden door de bedrijven te bezetten. Of zoals Van der Linde later zou schrijven: ‘Wat wij in de eerste plaats met onzen aanslag wilden zeggen, is: ziehier proletariërs, jullie liggen in bewondering voor de geweldloze Groenendaal, wordt eens wakker en denk na over deze bomaanslag.’ Drie van de vier werden tot gevangenisstraf veroordeeld: Kooyman tot zes, Van der Linde tot vijf en Eekhof tot een jaar. Uitgezonderd een aantal anarchistische jongeren, verenigd in de SAJO, werd de aanslag algemeen veroordeeld. Niettemin vormden leden van I.A.M.V., Federatie van Sociaalanarchisten en SAJO een comité om het publiek over deze daad voor te lichten. Een week na de bomaanslag gaf Groenendaal, die buiten het optreden van deze hem persoonlijk onbekende geestverwanten wilde blijven, zijn hongerstaking op. Hij hoopte hiermee te voorkomen dat nog meer van dergelijke aanslagen gepleegd zouden worden. Bovendien hoopte hij door het opgeven van zijn voedselweigering weer in contact met andere gevangen dienstweigeraars te komen en zodoende gezamenlijk een nieuwe actie te kunnen voeren. Deze laatste hoop ging echter niet in vervulling en in betrekkelijke stilte zat hij zijn verdere straftijd uit. Op 1 april 1922 werd hij in vrijheid gesteld, moreel ongebroken. Hoewel zijn gezindheid ten opzichte van het antimilitarisme niet zou veranderen, heeft hij later geen actieve rol meer gespeeld. Zijn gevangenschap had zijn energie uitgeput. Hoewel de daad van Herman Groenendaal een individuele daad was geweest, bleek deze een belangrijke stimulans tot dienstweigering. Diverse andere dienstweigeraars van de ‘vredeslichting 1921’ gingen eveneens in hongerstaking. Zonder twijfel heeft het optreden van Groenendaal en de beroering die zijn daad verwekte het tot stand komen van wettelijke mogelijkheden tot het weigeren van de militaire dienstplicht bespoedigd; in 1923 trad de dienstweigeringswet in werking, waarbij echter alleen de geweldloze antimilitairisten zich op hun gewetensbezwaren konden beroepen. |
|