De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 351]
| |
Arthur Lehning
| |
[pagina 352]
| |
Goldenberg, voormalig lid van de bolsjewistische fractie, viel Lenins betoog aan. Hij geschouwde het als volkomen irreëel en in strijd met de opvattingen die de Russische marxisten tot op dat moment over de ontwikkeling van het socialisme in Rusland gehad hadden. Hij verklaarde: ‘Lenin stelt zijn kandidatuur voor een troon in Europa die sinds dertig jaar [sic] onbezet is: de troon van Bakoenin. In de nieuwe woorden van Lenin proeft men een oude tijd, de overwonnen waarheden van het primitieve anarchisme, dat nu afgedaan heeft.’Ga naar eindnoot2. Later zou dit thema in talloze varianten herhaald worden in het kader van de strijd die de sociaal-democratie tegen de bolsjewisten voerde. De sociaal-democratische socioloog Heinrich Cunow schreef: ‘De theorie van het bolsjewisme - of beter, van het leninisme - is niet anders dan een terugval in het anarchisme.’Ga naar eindnoot3. Zodra men immers de theorie en praktijk van het leninisme op het bakoenisme terugvoert, kan een beroep worden gedaan op Marx' autoriteit om aan te tonen dat Lenin zich ten onrechte op diens leer beroept en dat Marx met het bakoenisme tegelijkertijd het leninisme op voorhand veroordeeld heeft. Met dit doel werden twee beruchte marxistische geschriften opnieuw uitgegeven: de zogenaamde ‘Alliance-brochure’ van 1873 en Engels' pamflet Die Bakunisten an der Arbeit (1874).Ga naar eindnoot4. Eerstgenoemde brochure, indertijd in Duitsland al onder de colportagetitel Ein Complott gegen die Internationale Arbeiter-Assoziation in 1874 gepubliceerd, werd in 1920 herdrukt onder de titel Karl Marx of Bakoenin? Democratie of dictatuur? Een strijdschrift tegen de voorlopers van het bolsjewisme.Ga naar eindnoot5. In de inleiding schreef de sociaal-democratische historicus Wilhelm Blos dat men in dit document gemakkelijk het bolsjewisme zou herkennen, evenals trouwens de stijl van Marx. (Dit antibakoenistische geschrift werd niettemin vrijwel geheel door Engels en Lafargue geschreven!). De heruitgave van Engels' geschrift - een bundel artikelen uit de Volksstaat van 1873 - werd aanbevolen door Karl Kautsky, de meest gezaghebbende marxistische theoreticus van zijn tijd, vanwege het opmerkelijke feit dat hier het bolsjewisme al enigszins was aangeduid. Tegenwoordig kunnen dergelijke beweringen slechts bizar aandoen. Wij zullen hier de betrekkingen tussen bolsjewisme en anarchisme nader bezien en dan zal wel blijken wat deze uitspraken in theorie en praktijk waard zijn.
Onder bolsjewisme verstaan we hier de marxistische theorie in zijn leninistische interpretatie en uitwerking en de praktijk die hiermee verbonden is. Wij beperken ons hier tot de geschiedenis van de bolsjewistische theorie en praktijk uit de jaren 1917-1924. Na de vorming van een mensjewistische en een bolsjewistische fractie binnen de RSDAP, in 1903, ontstonden in 1912 twee afzonderlijke partijen, die overigens beide aangesloten bleven bij de Tweede Internationale. Ondanks de begin 1917 door het merendeel van Lenins aanhangers gemanifesteerde oppositie werd de voormalige bolsjewistische fractie weldra de echte partij van Lenin, en op haar zevende congres (maart 1918) nam zij de naam aan van Communistische Partij. Lenins theorie werd gedeeltelijk bepaald door de historische gebeurtenissen tussen februari en oktober 1917 en zij valt niet te scheiden van zijn toenmalige tactiek, die uiteindelijk de verovering van de macht ten doel had. Van de andere kant moet men erop wijzen dat Lenin al vijftien jaar eerder, in zijn brochure Wat te doen?, die gewijd was aan de brandende vraagstukken van de sociaal-democratische beweging in Rusland, zijn opvattingen over het karakter van de revolutionaire partij en haar relaties tot de massa's (overigens weinig in overeenstemming met Marx' concepties) had geformuleerd. In dit geschrift uit 1902 stelde Lenin dat de spontane ontwikkeling van de arbeidersbeweging deze uiteindelijk ondergeschikt zou maken aan de burgerlijke ideologie, en dat de arbeiders niet tot een sociaal-democratisch bewustzijn konden komen wanneer hun dit niet van buitenaf werd bijgebracht. ‘De geschiedenis van ieder land leert dat de arbeidersklasse op eigen kracht niet boven het vakbondsbewustzijn uitgroeit.’ Het is daarom de taak van de sociaal-democratie de spontaniteit en het ‘economisme’ te bestrij- | |
[pagina 353]
| |
den. ‘Het politiek klassebewustzijn kan de arbeider alleen van buitenaf worden bijgebracht, dat wil zeggen los van de economische strijd, buiten de sfeer van de verhoudingen tussen arbeiders en werkgevers.’ Reeds in 1902 pleit Lenin voor de vorming van een voorhoedepartij. ‘Wij dienen de organisatie van een grootscheepse politieke strijd op ons te nemen, onder leiding van onze partij. ... Uit de sociaal-democratische activisten dienen wij de politieke leiders te vormen die alle uitingen van deze veelzijdige strijd richting kunnen geven, die op het juiste moment in staat zijn “een positief actieprogram te dicteren” aan de in beroering gekomen studenten, aan de ontevreden zemst-wo-boeren, aan de verontwaardigde sectariërs, aan de opstandige onderwijzers enzovoort.’ Deze organisatie van revolutionairen zou vooral en overal mensen moeten omvatten die de revolutionaire actie als een beroep opvatten; zij behoefde niet groot te zijn, daarentegen wel zo geheim mogelijk. Op dat moment ontstond de geheime partij van beroepsrevolutionairen die het proletariaat moest leiden en in zijn naam de politieke macht veroveren.Ga naar eindnoot6. Wij zullen hier niet nader ingaan op de vraag in hoeverre deze theorie en praktijk van de partij in overeenstemming zijn met de opvatting over het dialectisch proces dat in Marx' theorieën tot de dictatuur van het proletariaat leidt. De rol van de ‘partij’ in deze ontwikkeling blijft bij Marx overigens heel vaag. De theorie van Lenin staat ons inziens dichter bij de concepties van de Russische blanquist P.N. Tkatsjow, (1844-1886) indertijd door Friedrich Engels aangevallen (die hem trouwens volkomen ten onrechte voor een bakoenist hield). De bolsjewisten zelf hebben nooit ontkend dat zij de vergelijking met de blanquisten beter doorstaan dan die met de bakoenisten, die, zoals Trotski zei, het belang van de revolutionaire politieke macht niet begrepen.Ga naar eindnoot7. Ook de Franse communist Marcel Cachin schreef dat de theorieën over de opstand en de dictatuur aan de blanquistische en jacobijnse modellen ontleend waren.Ga naar eindnoot8. In ieder geval heeft het bolsjewisme met bakoenisme niets te maken en het is bepaald onjuist het leninisme te beschouwen als een synthese van marxisme en bakoenisme, zoals van revolutionaire zijde soms beweerd wordt. Het verschil tussen anarchistische en bolsjewistische doelstellingen was niet alleen vanaf het begin duidelijk, het werd ook scherp door Lenin onderstreept. In zijn rede van mei 1917 over de agrarische kwestie verklaarde hij: ‘Wanneer wij sommigen hun stem tegen het bolsjewisme horen verheffen, wanneer de kapitalistische dagbladen ons aanvallen met de stelling dat wij anarchisten zijn, dan spreken wij deze beweringen met de grootst mogelijke klem tegen en beschouwen deze aanvallen als opzettelijk leugenachtig en lasterlijk. Anarchisten noemt men hen die de noodzaak van de macht, van de staat loochenen; wij echter zeggen dat een dergelijke macht absoluut onontbeerlijk is, niet alleen nu, in Rusland, maar in ieder land, zelfs al zou het zich in een rechtstreekse overgang naar het socialisme bevinden. De sterkst mogelijke macht is absoluut noodzakelijk.’Ga naar eindnoot9.
Om een idee te krijgen van Lenins werkelijke opvattingen moeten wij zijn redevoeringen en geschriften bestuderen uit de maanden die aan de Oktoberrevolutie voorafgingen - redevoeringen en geschriften die op hun beurt de gebeurtenissen beïnvloed hebben. Al deze documenten hebben betrekking op de tactiek van de partij tegenover de sowjets, op de burgerlijke staat en de dictatuur van het proletariaat. Toen Lenin voor de Oktoberrevolutie Staat en revolutie schreef en dit in november 1917 publiceerde, deed hij dit niet alleen om een historische bijdrage te leveren aan de interpretatie van de marxistische staatsleer, maar stellig ook om zijn tactiek een theoretische fundering te geven. In Staat en revolutie beweert Lenin de ‘ware’ staatsleer van Marx weer te hebben opgenomen, nadat deze door de opportunisten en reformisten ‘vervalst of vergeten’ was: dit betreft in de eerste plaats de theorie van het ‘afsterven’ van de staat, vervolgens de overgangsperiode tussen kapitalistische en socialistische maatschappij. Volgens Lenin was Marx van mening dat het niet de burgerlijke staat was die de socialisatie van de produktiemiddelen moet verwezenlijken, maar een ‘proletarische’ staat die ontstaat na de vernietiging van de burgerlijke staat en de instelling | |
[pagina 354]
| |
van de dictatuur van het proletariaat. Deze interpretatie putte Lenin hoofdzakelijk uit de Burgeroorlog in Frankrijk, het door Marx in 1871 geschreven Adres van de Generale Raad van de Eerste Internationale over de Commune van Parijs. Lenins interpretatie van de Burgeroorlog diende dan te bewijzen dat de ‘authentieke’ leer van Marx hierin bestond: Ten eerste: de burgerlijke staat moet worden afgeschaft; ten tweede: er dient een nieuw gecentraliseerd staatsapparaat te worden geschapen; ten derde: deze proletarische staat sterft af en verdwijnt. Dat zijn de voornaamste fasen voor de rol van de staat in Lenins interpretatie van het marxisme en de drie essentiële elementen van de staatsleer van het marxisme-leninisme. Niet alleen is deze interpretatie van de burgeroorlog nogal eigenaardig - maar Lenins theorie in aanmerking genomen, is iedere referentie aan dit werk onmogelijk en niet ter zake, en wel ten aanzien van alle drie de onderdelen van zijn staatstheorie. Of Lenins opvattingen nu al of niet een herschepping van de marxistische leer zijn, het is niet in te zien hoe de Burgeroorlog voor dit doel gebruikt zou kunnen worden; het blijft een Fremdkörper in Lenins theorie over de ‘proletarische’ staat, zoals het een Fremdkörper was in het ‘wetenschappelijk socialisme’ van Marx en Engels. Dit feit kan door geen woordenspel teniet worden gedaan. In dit verband willen wij de getuigenis aanhalen van een marxist die niet tot de ‘sociaalchauvinisten’ behoorde. Franz Mehring schreef over de Burgeroorlog: ‘Hoe knap deze uiteenzettingen op zichzelf ook waren, zij stonden toch in een zekere tegenstelling tot de meningen die Marx en Engels sedert een kwart eeuw beleden en reeds in het Communistisch manifest verkondigd hadden. Volgens deze opvatting hoorde tot de uiteindelijke gevolgen van de komende proletarische revolutie stellig de ontbinding van de met de naam staat aangeduide politieke organisatie, maar toch slechts de geleidelijke oplossing. ... Tegelijkertijd evenwel legden Marx en Engels er de nadruk op dat, om dit en andere veel belangrijker doeleinden van de toekomstige sociale revolutie te bereiken, de arbeidersklasse eerst de georganiseerde, politieke macht van de staat in bezit nemen en met haar hulp de tegenstand van de kapitalistische klasse neerslaan en de maatschappij opnieuw organiseren moest. Met deze opvatting van het Communistisch manifest liet zich echter de lof niet verenigen die het adres van de Generale Raad de Parijse Commune toezwaaide, omdat zij ermee begonnen was de woekerplant staat met wortel en tak uit te roeien.’Ga naar eindnoot10. Deze kritiek van Marx biograaf toont eens te meer dat het niet mogelijk is de staatsvijandige uitlatingen van Marx en Engels naar aanleiding van de Commune van Parijs met hun andere geschriften in overeenstemming te brengen, waar immers gesproken wordt van een ‘afsterven’ van de staat. Het is de ironie van de geschiedenis dat Marx - op het moment waarop de strijd tussen de autoritaire en de anti-autoritaire tendensen in de Eerste Internationale zijn hoogtepunt bereikte - onder invloed van de geweldige indruk die de revolutionaire opstand van het Parijse proletariaat maakte, de ideeën van deze revolutie verdedigde, terwijl ze regelrecht in strijd waren met de theorieën die hij altijd had voorgestaan. Hij deed dit zo goed dat men het bijna kan beschouwen als een verdediging van de anti-autoritaire tendens, die hij binnen de Internationale in de persoon van Bakoenin scherp bestreed. Voorzeker laat de Commune zich niet in het kader van het ‘wetenschappelijk socialistische’ systeem invoegen. Deze Burgeroorlog van Marx is fundamenteel on-marxistisch. De Commune van Parijs had met Marx staatssocialisme niets gemeen; zij was integendeel veel meer in overeenstemming met de ideeën van Proudhon en de federalistische theorieën van Bakoenin. Het essentiële beginsel van de Commune was - Marx zelf bevestigt het - dat het politieke staatscentralisme vervangen moest worden door het zelfbeheer van de producenten, door de federatie van autonome communes die het voormalige staatsinitiatief zouden overnemen. De Burgeroorlog is volkomen tegenstrijdig met de andere geschriften van Marx. De Commune van Parijs heeft de produktiemiddelen niet in handen van de staat gecentraliseerd. Doel van de Commune, ‘deze voortaan historische ne- | |
[pagina 355]
| |
gatie van de staat’ zoals Bakoenin schreef, was niet de staat te laten ‘afsterven’, maar hem onmiddellijk af te schaffen. De afschaffing van de staat was niet meer het onvermijdelijk eindresultaat van een dialectisch historisch proces, van een hogere fase van de maatschappij die zelf weer bepaald werd door een hogere produktievorm. De Commune van Parijs vernietigde de staat zonder ook maar één enkele van de voorwaarden te verwezenlijken die door Marx in al zijn politieke en economische werken als aanloop voor dit proces waren ontwikkeld. De nederlaag die de Commune aan de burgelijke staat toebracht, had niet tot doel hiervoor een andere staat in de plaats te stellen. Haar intentie was niet een nieuwe staatsmachine te scheppen, maar om de staat te vervangen door een organisatie van de maatschappij op economische en federalistische grondslag: De vernietiging van de staat bestond juist in deze vervanging.
Het was niet alleen een doel maar tegelijkertijd een middel. Daarom was voor wat de Commune betreft ook nooit sprake van de noodzaak van een ‘repressieapparaat’, dat moest dienen voor de strijd tegen de bourgeoisie. De vernietiging van de macht van de bourgeoisie was erop gericht haar alle essentiële machtsmiddelen te ontnemen en op die manier haar politiek, militair, juridisch en bureaucratisch staatsapparaat te vernietigen. Anderzijds eiste de verdediging van de nieuwe maatschappij ook dat alle mogelijke maatregelen genomen zouden worden om de vorming van een nieuw bureaucratisch staatsapparaat, een nieuw ‘repressieapparaat’ onmogelijk te maken. Engels begreep dit zeer goed toen hij in zijn voorwoord voor de Burgeroorlog schreef dat de Commune er zich vanaf het eerste ogenblik bewust van was geweest dat zij zich met het oude staatsapparaat niet zou kunnen handhaven en onmiddellijk twee maatregelen moest nemen om de macht niet te verliezen: de afschaffing van het oude repressieapparaat, dat tot op dat moment tegen haarzelf gebruikt was, en de verzekering van de loyaliteit van haar eigen afgevaardigden en ambtenaren door ze ieder ogenblik afzetbaar te verklaren.Ga naar eindnoot11. Lenin wilde de vernietiging van de burgerlijke staat; voor de Parijse Commune ging het om de vernietiging van de staat zonder meer. De theorie dat het socialisme verwezenlijkt dient te worden door een nationalisatie van de produktiemiddelen na de verovering van de politieke macht is marxistisch - niet bakoenistisch. Moet deze verovering van de politieke macht wel of niet gepaard gaan met een vernietiging van het ‘oude’ staatsapparaat; moet deze politieke overheersing binnen het kader van de democratische regering van een burgerlijke staat worden uitgeoefend of eenvoudig voortvloeien uit de functionering van een ‘proletarische’ staat; moet zij veroverd worden langs parlementaire weg of door een opstand met ‘blanquistische’ methoden? Deze vragen zijn van belang om de betrekking tussen marxisme en leninisme vast te stellen, om Marx' leer te interpreteren en te ‘reconstrueren’, om de verhouding tussen sociaal-democratie en bolsjewisme aan te geven - maar voor de relatie tussen het bakoenisme (anarchisme en syndicalisme) en het marxisme zijn zij van geen enkel belang. Wat al deze theorieën immers onderling verbindt, is de noodzaak van een staatsinstrument, van de verovering van de politieke macht als conditio sine qua non voor de verwezenlijking van het socialisme. En deze opvatting over de rol van de staat vormt het fundamentele verschil tussen marxisme en bakoenisme. Op dit punt scheidden zich - lang voor de opkomst van het bolsjewisme - de twee wegen van het socialisme in theorie en praktijk. Het leninisme komt met het orthodoxe marxisme inderdaad hierin overeen - en wel in volstrekte tegenstelling tot het revisionisme - dat de staat ‘afsterft’ wanneer hij de produktie gesocialiseerd heeft. Want ook voor Lenin is het socialisme een klassenloze maatschappij. En omdat de staat de uitdrukking van de klassenmaatschappij is, moet hij verdwijnen wanneer de klassen worden afgeschaft. ‘Het proletariaat heeft de staat maar tijdelijk nodig. Ten aanzien van de afschaffing van de staat als doel hebben wij niet het geringste meningsverschil met de anarchisten,’Ga naar eindnoot12. aldus Lenin. Maar om deze staatloze maatschappij mogelijk te maken dient eerst | |
[pagina 356]
| |
een nieuwe staat gecreëerd te worden, zodat de machtsmiddelen van de staat tegen de uitbuiters kunnen worden aangewend. Om de afschaffing van de klassen te bereiken moet de ‘onderdrukte’ klasse een ‘voorlopige dictatuur’ uitoefenen. ‘Het proletariaat heeft de staat nodig - alle opportunisten, sociaal-chauvinisten en kautskyisten herhalen het en verzekeren dat dit de leer van Marx is, maar zij “vergeten” hier in de eerste plaats aan toe te voegen dat het proletariaat alleen behoefte heeft aan een staat die bezig is af te sterven, dat wil zeggen van een dusdanig karakter is dat het afstervingsproces onmiddellijk een aanvang neemt en onvermijdelijk is. Ten tweede, dat de arbeiders behoefte hebben aan een “staat” die gevormd wordt door het “als heersende klasse georganiseerde proletariaat.”’Ga naar eindnoot13. Het doel van de bolsjewisten was steeds de verovering van de politieke macht. Lenin heeft waarschijnlijk de ‘uiteindelijke doelstellingen’ van de anarchisten willen onderstrepen met het oog op diegenen onder hen die een belangrijke actieve rol in de revolutie speelden. Zeker is dat de bewering dat het hier slechts om een overgangsperiode ging verschillende anarchisten ertoe gebracht heeft met de bolsjewisten samen te werken, onder indruk van de verklaring dat deze staat van de overgangsperiode gedoemd was ‘af te sterven’. Een aantal van hen legde zich zelfs bij de beruchte ‘dictatuur van het proletariaat’ neer, omdat het hier kennelijk om een overgangsfase ging die ‘in het belang van de revolutie’ niet vermeden kon worden. Men wilde of kon niet begrijpen dat juist de opvatting als zou de dictatuur een onvermijdelijk en noodzakelijk overgangsstadium vormen, het grootste gevaar in zich herbergde. Terwijl de revisionistische en reformistische praktijk van de sociaal-democratie haar ertoe gebracht heeft zelfs in theorie de afschaffing van de staat terzijde te schuiven en de staatloze maatschappij - dat is, volgens Marx, de socialistische maatschappij - als een abstracte utopie te beschouwen, bewijst de bolsjewistische praktijk dat de bolsjewistische proletarische staat al even weinig neiging tot afsterven vertoont als de democratische staat van de sociaal-democratie. Vijftig jaar ‘overgangsperiode’ zijn ruim voldoende geweest om te laten zien dat de dictatuur de dood van de revolutie betekent. Deze vijftig jaar bevestigden het woord van Bakoenin: wie in naam van de revolutie een staat wil creëren, al is het een provisorische staat, hij brengt de reactie voort. De schepping van een ‘proletarische staat’ heeft bovendien bewezen dat het onmogelijk is langs deze weg het ‘oude staatsapparaat’ te vernietigen. Men is gedwongen de essentiële elementen van de oude staat te laten bestaan of te herstellen.
Zoals Lenins foutieve interpretatie van de Burgeroorlog in Frankrijk was ook zijn houding tegenover de sowjets in zijn geschriften in 1917 tweeslachtig. De kern ervan vindt men in deze regels uit de Brieven uit de verte: ‘Dank zij hun klasse-instinct hebben de arbeiders begrepen dat zij in een revolutionaire periode een volkomen afwijkende organisatie nodig hebben, anders dan gewoonlijk; terecht zijn zij de weg ingeslagen die is aangegeven door de ervaring van onze revolutie uit 1905 en de Commune van Parijs uit 1871; zij hebben sowjets van arbeidersgedelegeerden in het leven geroepen. ... Wij hebben een revolutionaire macht nodig, wij hebben (voor een zekere overgangsperiode) een staat nodig. Dat onderscheidt ons van de anarchisten. Het verschil tussen revolutionaire marxisten en anarchisten. ... heeft juist betrekking op het vraagstuk van de macht, van de staat: wij zijn vóór het revolutionair gebruiken van de revolutionaire staatsvormen in de strijd voor het socialisme; de anarchisten zijn daar tegen.’Ga naar eindnoot14. Soortgelijke woorden kan men in al Lenins geschriften uit die tijd terugvinden.Ga naar eindnoot15. Vanaf het begin was zijn tactiek op de verovering van de macht gericht. Wanneer de mensjewistische minister Tseretelli op het eerste Al-Russische Sowjetcongres (begin juni 1917) verklaart dat er in Rusland geen politieke partij te vinden is die zal zeggen: ‘Geef ons de macht, verdwijn, wij nemen uw plaats in’, interrumpeert Lenin: ‘Jawel, er is er een!’ Zo bepaalde dit doel ook zijn tactiek tegenover de sowjets. Zeker, Lenin verklaarde dat de bolsjewisten geen blanquisten waren, geen voorstanders van de machtsovername door een | |
[pagina 357]
| |
minderheid, dat zijn partij de macht niet zou grijpen zolang de sowjets haar niet veroverd hadden - maar dat betekende in feite: zolang de bolsjewisten nog geen overwegende invloed in de sowjets hadden! Voor Lenin en zijn partij had het parool ‘alle macht aan de sowjets’ geen andere betekenis dan ‘alle macht aan de partij’. In juli 1917 waren de sowjets nog in meerderheid in handen van de sociaal-revolutionairen en de mensjewisten; wanneer dan uit de Juli-opstand een revolutionaire situatie ontstaat die de uit de ‘dubbele macht’ - het feit dat er naast de officiële regering reeds een onofficiële revolutionaire macht bestond - voortkomende tegenstellingen verscherpt, verklaart Lenin zich voor laten vallen van de leus ‘alle macht aan de sowjets’, omdat deze beantwoordde aan een situatie waarin de vreedzame overdracht van de macht aan de door sociaal-revolutionairen en mensjewisten beheerste sowjets mogelijk was geworden. Trotski heeft de bolsjewistische tactiek wellicht het best gedefinieerd met de woorden: ‘Desondanks was de partij niet in staat op eigen kracht en achter de rug van de sowjet om de macht te grijpen. Dat zou een tactische fout zijn geweest. Zelfs onder de arbeidersaanhang zou deze fout onaangename gevolgen hebben gehad en in het garnizoen hadden deze gevolgen zelfs van verstrekkende betekenis kunnen zijn. De soldaten kenden de sowjet-gedeputeerden en hun soldatenfractie. De partij kenden zij weer door de sowjet. En wanneer de opstand achter de rug van de sowjet om zou hebben plaatsgevonden, zonder voorafgaand contact, zonder in de rug gedekt te zijn door de autoriteit van de sowjets, zonder dat hun duidelijk zou zijn gebleken dat deze strijd was voortgesproten uit de strijd om het behoud van de macht van de sowjet, dan had dit kunnen leiden tot gevaarlijke verwarring in het garnizoen.’Ga naar eindnoot16. Het is duidelijk dat Lenin vanaf het begin de situatie in Rusland juist beoordeeld heeft; hij begreep dat de omwenteling niet in februari geëindigd was en dat de sociale revolutie onweerstaanbaar voortgestuwd werd. Hij trok er de conclusie uit dat zijn partij de revolutionaire ontwikkeling moest uitbuiten om de politieke macht te veroveren. Terecht merkte Lenin op dat ‘het land van de arbeiders en de armste boeren duizend maal linkser is dan alle Tsjernows en Tseretelli's bij elkaar en ook nog honderd maal linkser dan wij.’Ga naar eindnoot17. En Trotski schreef met reden dat de revolutie over het hoofd van de partij zou zijn weggespoeld als de partij Lenins tactiek niet geaccepteerd had. Deze verklaringen van de twee meest vooraanstaande bolsjewistische leiders geven ons een sleutel om de verhouding tussen de partij en de revolutie te begrijpen: de partij die zich graag met de revolutie identificeert, maar er zich uiteindelijk van meester maakt. De vijfentwintigste oktober was een staatsgreep in een revolutionair proces dat in februari begonnen was en nog na oktober doorging. De vervolgingen van de Russische anarchisten vanaf 1918, de liquidatie van de machnotschina - de Oekraïnse anarchistische boerenrevolutie onder leiding van Nester Machno -, de vernietiging van de commune van Kroonstad door de bolsjewistische machthebbers te weten Lenin en Trotzki - dit alles is te bekend om er hier verder op in te gaan.
Hoewel de anarchisten gezamenlijk met de bolsjewiki streden tegen de Voorlopige Regering en de oorlog, en propaganda voor de sowjets maakten, ontplooiden zij hun voornaamste activiteit in de fabriekscomités. Dit was met name het geval na de massale terugkeer van de anarchisten uit de emigratie, waarvan de eerste grote groep begin juni 1917 uit Frankrijk, Londen, de Verenigde Staten in Petersburg aankwam. Onder hen bevonden zich veel anarcho-syndicalistische militanten uit de rijen van de Industrial Workers of the World (I.W.W.), de Amerikaanse revolutionair-syndicalistische organisatie. Op het agrarische vlak weerspiegelde de werkelijke houding van de boeren zich niet in de partij van de sociaal-revolutionairen, maar in de economische boerenorganisaties; en de gevoelens van het proletariaat kwamen beter tot uiting in de fabriekscomités dan in de door sociaal-revolutionairen en mensjewisten beheerste sowjets. De fabriekscomités, die in de eerste dagen van de revolutie te Petersburg en Moskou opgericht waren, deden ook spoe- | |
[pagina 358]
| |
dig hun intrede in de provincie. Omdat de comités door alle arbeiders van een fabriek gekozen werden, hadden de politieke partijen er nauwelijks invloed op de stemmingen. Vanaf het begin toonden deze fabrieksraden zich radicaler dan de sowjet van arbeiders en soldaten. De werkgevers en de regering zagen zich gedwongen de fabriekscomités te beschouwen als vertegenwoordigende organen van de arbeiders. In Petersburg werd een akkoord over de achturen-dag gesloten, terwijl de arbeiders van Moskou deze reeds eigenmachtig hadden ingevoerd. Een eerste conferentie van fabriekscomités, die op 30 mei 1917 in Petersburg gehouden werd, riep een associatie van alle comités in het leven en een generale raad. De door de comités voorgestane oplossingen - de ‘controle over de produktie’ en de ‘verdeling van de goederen’ - vormden de aankondiging van de steeds groter wordende greep van de arbeiders op de fabrieken. De inderdaad wat vage leus van ‘arbeiderscontrole’ was erop gericht de fabrieken en bedrijven geheel in handen te brengen van de organisaties van de arbeiders; maar na de machtsovername door de bolsjewisten en de instelling van hun controle over de vakbonden werden de arbeidersraden geliquideerd en deed een staatskapitalisme zijn intrede. Niet de raden grepen dus de macht, maar de partij. De staat zal voortaan het economisch leven controleren. Evenals het parool ‘alle macht aan de sowjets’ kreeg de populaire leus van de ‘arbeiderscontrole’ in het bolsjewistisch vocabulaire een bijzondere betekenis. Onder arbeiderscontrole verstonden de bolsjewisten, zoals Lenin zei, staatscontrole: ‘Wanneer wij van “arbeiderscontrole” spreken, wordt deze leus steeds begeleid en gevolgd door die van de dictatuur van het proletariaat en hierdoor maken wij duidelijk om wat voor een staat het gaat. De staat is het orgaan van de overheersing van een klasse. Van welke klasse? ... Als het betrekking heeft op de overheersing van het proletariaat, als het om de proletarische staat gaat, dat wil zeggen om de dictatuur van het proletariaat, dan kan de arbeiderscontrole het nauwkeurigste, meest scrupuleuze, nationale, algemene, universele registratiemiddel worden voor de produktie en de verdeling van de produkten.’ Dit registratiemiddel kan in het leven geroepen worden met behulp van reeds door het kapitalisme geschapen instellingen. Want behalve de ‘repressieve’ instanties als het staand leger, de politie en het ambtenarenkorps bezit de moderne staat een apparaat dat nauw verbonden is met de banken en de vakbonden en een enorme hoeveelheid werk verzet ten bate van de controle en registratie. Dit apparaat mag niet vernietigd worden, men dient het slechts aan de kapitalisten te onttrekken. ‘De grote banken vormen het staatsapparaat dat wij nodig hebben om het socialisme te verwezenlijken en dat wij zonder meer aan het kapitalisme ontnemen; onze enige taak is dan dit voortreffelijke staatsapparaat te ontdoen van wat het tot een kapitalistisch monster maakt, het verder te versterken, het democratiser, universeler te maken. De kwantiteit zal zich in kwaliteit omzetten. Een staatsbank, allergrootste onder de grootste, met filialen in ieder district, bij ieder fabriek - dat is al negen tiende van het socialistisch apparaat. Dat is comptabiliteit op nationale schaal, op nationale schaal controle over de produktie en de verdeling van de goederen, we zouden kunnen zeggen dat dit het geraamte van de socialistische maatschappij is. Wij kunnen ons van dit “staatsapparaat”. ... in één klap meester maken, het door één enkel decreet “laten functioneren”. ... Het “kardinale punt” van de zaak zit in wezen niet in de inbeslagname van de goederen van de kapitalisten, maar juist in de universele, nationale controle die door de arbeiders over de kapitalisten en hun mogelijke bondgenoten wordt uitgeoefend.’Ga naar eindnoot18.
In de uit die tijd (september 1917) daterende brochure De dreigende catastrofe en hoe haar te bezweren ontwikkelde Lenin het economisch program dat hij wilde verwezenlijken. Hij stelde er direct te nemen maatregelen voor die op niets anders gericht waren dan op de voorbereiding van een dictatoriaal staatssocialisme, of eenvoudig staatskapitalisme. De voornaamste maatregelen waren de volgende: 1. De nationalisatie van de banken, dat wil zeggen de fusie van alle banken in een Staats- | |
[pagina 359]
| |
bank, want alleen de staat mag controle kunnen uitoefenen over de banken (zenuwcentra van de circulatie van het kapitaal) en daardoor over het gehele economisch leven, de produktie en de verdeling van de belangrijkste goederen. Zo kan de staat dan de geldoperaties controleren, het economisch leven regelen en miljoenen en miljarden voor de staatsondernemingen innen. 2. De nationalisatie van de banken brengt noodzakelijkerwijs de nationalisatie van de vakbonden met zich mee. Het economisch leven regelen wil niets anders zeggen dan de banken en de vakbonden nationaliseren. De banken en de grote takken van handel en industrie zijn nauw verbonden. Het is dus onmogelijk de banken te nationaliseren zonder een staatsmonopolie te scheppen voor de vakbonden in handel en industrie (suiker, kolen, metaal, nafta enzovoort), zonder deze vakbonden te nationaliseren. De grote vakbonden zijn al aangepast door de ontwikkeling van het kapitalisme. 3. De verplichte kartelvorming is, met name in de industrie, in Duitsland al bijna ingevoerd. Het gaat hier om een door de staat gestimuleerde versnelling van de kapitalistische ontwikkeling, die soms tot klassenstrijd leidt. De ‘verplichte vereniging’ vormt de noodzakelijke voorbereidende fase voor de controle over het volksleven en het sparen. ‘De verplichte kartelvorming, dat wil zeggen de verplichte associatie in verenigingen die onder controle van de staat staan, is door het kapitalisme voorbereid, ... en kan in Rusland zeer wel door de sowjets en de dictatuur van het proletariaat verwezenlijkt worden; dit zal ons een “staatsapparaat” verschaffen dat zowel universeel als volkomen modern en zonder bureaucratie is.’Ga naar eindnoot19. 4. De verplichte vereniging van de bevolking in consumptiegemeenschappen onder controle van de staat. Wat heeft dit alles met socialisme te maken? Lenin geeft het antwoord. In een burgerlijke staat toegepast zouden deze maatregelen een monopolistisch staatskapitalisme ten gevolge hebben. In Duitsland leidden zij tot een monopoliekapitalisme van de militaristische staat, een militair tuchthuis voor de arbeiders, een gewapende verdediging voor de winsten van de kapitalisten. Maar in een revolutionaire staat, dat wil zeggen een staat die alle privileges heeft afgeschaft, is het resultaat een geheel ander: ‘Gij zult zien dat het staatsmonopolistische kapitalisme in een werkelijk democratische en revolutionaire staat onvermijdelijk en onmiskenbaar één of meer stappen op weg naar het socialisme betekent! Want als een grote kapitalistische onderneming een monopolie wordt, voorziet zij in de behoefte van het hele volk. Is zij staatsmonopolie geworden, dan leidt de staat de gehele onderneming. In wiens belang? Ofwel in het belang van de grootgrondbezitters en de kapitalisten. ... Ofwel in het belang van de revolutionaire democratie; en dan is dit niets meer of minder dan een stap naar het socialisme.’Ga naar eindnoot20. Omdat het socialisme niets anders is dan de fase die volgt op het monopolistisch staatskapitalisme. Ofwel: omdat het socialisme niets anders is dan een kapitalistisch staatsmonopolie ten bate van het gehele volk ingevoerd. Zie hier de definitie van het socialisme door Lenin! Maar het is niet ‘de arbeidersklasse, dat wil zeggen de meerderheid van de bevolking’ die de produktiemiddelen monopoliseert; volgens de leninistische theorie is het de ‘voorhoede’ van de arbeidersklasse die de dictatuur uitoefent, of ontdaan van deze verhullende terminologie: de bolsjewistische partij. De produktiemiddelen behoren aan deze partij, die geheel alleen de staat beheerst en door middel van de bureaucratie van deze situatie uitsluitend in haar eigen belang gebruik maakt. Daarom kon de communist Max Eastman in 1925 schrijven dat de volledige controle over de rijkdommen en de industriële produktie van één zesde deel van de wereld in handen lag van ongeveer achttienduizend ambtenaren van de Russische communistische partij.Ga naar eindnoot21. De feiten tonen aan dat er een nieuwe heersende klasse gevormd is, die zich de essentie van iedere klasseheerschappij heeft eigen gemaakt, dat wil zeggen uitbuiting van de onderdrukte klasse; een uitbuiting die haar uitdrukking vindt in de politieke repressie waartoe de nieuwe staat is overgegaan, de ambtenarenstaat, de bureaucratenstaat. De staatsdictatuur van de bolsjewistische partij heeft de juist- | |
[pagina 360]
| |
heid van Bakoenins woorden bewezen: de staat is onlosmakelijk verbonden met een bevoorrechte klasse, in laatste instantie met de bureaucratie; en een op de revolutie volgende dictatoriale macht zal onvermijdelijk een nieuwe staat in het leven roepen en een nieuwe klasse die opnieuw zal beginnen het volk uit te buiten. Bakoenins geschriften laten zich tegenwoordig lezen als een kritisch historisch commentaar op de Russische revolutie en haar gevolgen. We behoeven slechts één van deze profetische passages aan te halen - overigens gepubliceerd in het hier boven genoemde geschrift Karl Marx of Bakoenin - dat het bewijs moest leveren voor de ‘terugval’ van het bolsjewistisch marxisme in het anarchisme: ‘Men mag zich niet verbazen over de Jacobijnen en Blanquisten, die veeleer uit noodzaak dan uit overtuiging socialist geworden zijn en voor wie het socialisme een middel, niet het doel van de revolutie is, omdat zij de dictatuur wensen, dat wil zeggen de centralisatie van de staat; en evenmin over het feit dat de staat hen uit een logische en onvermijdelijke noodzaak tot herstel van het eigendom zal brengen - het is zeer natuurlijk, zeggen wij, dat zij, die immers geen radicale revolutie tegen het bestel wensen te ondernemen, dromen van een bloedige revolutie tegen de mensen. Maar deze bloedige revolutie die gebaseerd is op de opbouw van een sterk gecentraliseerde revolutionaire staat zou onvermijdelijk de militaire dictatuur van een nieuwe meester ten gevolge hebben. Daarom zou de overwinning van de Jacobijnen of Blanquisten de dood van de revolutie betekenen. Wij zijn de natuurlijke vijanden van die revolutionairen - toekomstige dictators, reglementeerders en bevoogders van de revolutie - die alvorens zelfs de tegenwoordige monarchistische, aristocratische en burgerlijke staten vernietigd zijn, reeds dromen van de schepping van nieuwe revolutionaire staten, even centralistisch en nog despotischer dan de huidige. Vóór zelfs een goede en heilzame wanorde door de revolutie is veroorzaakt, dromen zij reeds van de beëindiging en beteugeling ervan door het optreden van de een of andere autoriteit die met de revolutie slechts de naam gemeen heeft, maar in werkelijkheid niets anders zal betekenen dan een nieuwe reactie; want voor de bij decreet geregeerde volksmassa's zal dit in feite een nieuwe veroordeling tot de gehoorzaamheid, de onbewegelijkheid, de dood zijn, dat wil zeggen tot slavernij en uitbuiting door een nieuwe quasi-revolutionaire aristocratie.’Ga naar eindnoot22. De ‘verwantschap’ van bakoenisme en bolsjewisme kon niet duidelijker en categorischer weerlegd worden. |
|