De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |
A.L. Constandse
| |
[pagina 340]
| |
poleon III, door Victor Hugo ‘de kleine’ genoemd. Deze keizer imiteerde zijn luisterrijke oom, regeerde per referendum en plebisciet, en poogde nieuwe koloniën en protectoraten te verwerven in Afrika, Indo-China en Mexico. Zijn wens een grote rol te spelen in Italië leidde bovendien tot bloedige botsingen met de Oostenrijkers en daarna met de populaire Italiaanse patriotten als Mazzini en Garibaldi, omdat Napoleon het zichzelf tot een eer rekende zolang mogelijk de pauselijke staat te beschermen. Het was daardoor dat in de Algemene Raad der Internationale de regimes van Moskou en Parijs als de grootste vijanden werden beschouwd, en nog niet de vele Duitse vorstendommen. Merkwaardig genoeg, omdat de militaristische tradities van Pruisen toch al bekend waren en in Duitsland en Oostenrijk de revolutionaire bewegingen van 1848 bloedig waren onderdrukt. Hoe het zij, de adressen van de Algemene Raad, die te Londen gevestigd was en zich van Karl Marx bediende als tekstschrijver, zouden later door de Romaanse secties ‘pangermanistisch’ worden genoemd. Nadat in 1866 het Pruisen van Bismarck en Krupp een nederlaag had toegebracht aan de Oostenrijkers en aldus de hegemonie had verworven in het Duitse Midden-Europa, begon de afrekening der ‘Germanen’ met Napoleon III zich aan te kondigen. Toen dan in 1870 de Frans-Duitse confrontatie eindelijk plaatsvond moest de socialistische arbeidersbeweging haar houding daartegenover bepalen. In de Romaanse landen vatte de idee post dat de sociale revolutie een ‘oorlog tegen de oorlog’ moest zijn, en dat het bloedige treffen tussen staten omgezet behoorde te worden in een omwenteling, waardoor de staten zelf zouden vallen. Deze gedachte was echter niet gerijpt in de kringen van de Duitse socialisten. Zij stonden voornamelijk op het standpunt dat Napoleon verantwoordelijk was voor spanning en geweld, omdat hij wilde voorkomen dat de Duitse rijkseenheid zich - onder Pruisische leiding - zou verwerkelijken. Deze eenheid echter werd door Marx en zijn vrienden noodzakelijk geacht. Nadat de oorlog was uitgebroken schreef Marx (op 20 juli 1870) aan Engels: ‘De Fransen moeten slaag hebben. Overwinnen de Pruisen dan is de centralisatie van de Duitse staatsmacht nuttig voor de centralisatie van de Duitse arbeidersklasse. Het Duitse overwicht zal verder het zwaartepunt van de Westeuropese arbeidersbeweging verleggen van Frankrijk naar Duitsland. En men behoeft maar de bewegingen in de twee landen van 1866 tot heden te vergelijken om te zien dat de Duitse arbeidersklasse theoretisch en organisatorisch superieur is aan de Franse. Haar overwicht over de Fransen op het wereldtoneel zou tegelijk het overwicht wezen van onze theorie over die van Proudhon’. Weliswaar juichte Marx elk binnenlands verzet tegen Napoleon III toe. Na de nederlaag der Fransen beval hij bovendien een verzoening aan tussen hen en de Duitsers ‘omdat op de achtergrond de ongure gestalte van Rusland loert’. Het is merkwaardig te zien hoezeer de theoreticus van de internationale klassenstrijd praktisch de wereld verdeelde in goedwillende en boosaardige volkeren of staten. Tot de betere naties rekende hij in 1870 niet bepaald Frankrijk; en het denkbeeld van een nieuwe Franse revolutie lag ver buiten zijn gezichtskring.
Meer in de lijn der ontwikkeling had in 1864 het beginselprogramma gelegen van de Eerste Internationale. Afgezien van de nationalisatie van de bodem en de transportmiddelen en van de socialisatie der machines werd een behoorlijke aandacht geschonken aan het voorkomen van oorlog, door deze om te zetten in een internationale revolutie. Het middel daartoe moest de algemene werkstaking zijn, die als ‘mythe’ (om het woord van Sorel te gebruiken) de totale liquidatie inhield van de bestaande maatschappij, de afwenteling van het gezag en de verovering der macht door het werkende volk. Marx vond deze leuze ‘Blödsinn’, maar hij kon haar niet elimineren. In de secties der Eerste Internationale was de invloed van de vrijheidlievende, anarchistisch gezinde en staatsvijandige stromingen, geïnspireerd door Proudhon en verdedigd door Bakoenin, sterker dan het marxisme. Het congres te Bazel (1869) had dit bevestigd. Proudhon bepleitte de vervanging van staats- | |
[pagina 341]
| |
wetten door vrijwillige sociale verdragen en wederzijds aanvaarde verplichtingen. In de plaats van de staat zou een federatie van zelfstandige gemeenschappen behoren te treden, gebaseerd op een vrijheid die ‘de moeder der orde’ is. Aan elk individu zou een aandeel toekomen van de gemeenschappelijke eigendom, dat hij zelf mocht beheren en exploiteren, zodat hij de beschikking zou hebben over de volle opbrengst van zijn arbeid. Hij zou die produktiemiddelen - zoals grond, water, werkplaatsen, werktuigen en machines - echter niet in privé-eigendom hebben in kapitalistische zin. Hij moest van het gebruik daarvan en van de verschafte kredieten rekening en verantwoording afleggen aan de gemeenschap, allereerst vertegenwoordigd door de gemeente, niet slechts ‘municipaliteit’ maar ‘commune’ geworden. In de praktijk zou het onvermijdelijk zijn dat het zelfbestuur werd uitgeoefend door ‘associaties van arbeiders’. De normen voor de goederenruil en voor de bepaling van waarde en prijs der produkten behoorden gemeenschappelijk te worden vastgesteld, bij voorbeeld door inschakeling van een ‘ruilbank’ en van distributiecentra zonder winstgevend oogmerk. Maar welke middelen ook aangewend moesten worden, het doel was te komen tot een maatschappij van vrije producenten en consumenten en een orde te ontwikkelen die los van de staat en anti-autoritair zou zijn. In de terminologie omtrent sociale verdragen, associaties en dergelijke op basis van het ‘mutualisme’ viel de invloed van Proudhon gemakkelijk te ontdekken. Proudhon was in 1865 overleden, maar de invloed van zijn geschriften was voortdurend toegenomen. Vooruitlopend op de geschiedenis van de Commune moeten we erop wijzen dat twee van haar belangrijkste manifesten bezield waren door zijn geest. In de Frans-Duitse oorlog was een aanzienlijk deel van Frankrijk door Pruisische troepen bezet. Parijs was omsingeld; maar daar groeide het sociaal-revolutionaire verzet tegen alle regeringen. Na de capitulatie van Frankrijk ontlaadde de haat tegen de zinloze ontberingen van de oorlog zich in een anarchistische afwijzing van de staat. De Commune van 18 maart verklaarde de oorlog aan alle nationale regeringen en zij deed dit met argumenten die kennelijk ontleend waren aan het ideologische arsenaal van Proudhon.
Op 26 maart organiseerde het opstandige stadsbestuur nieuwe gemeentelijke verkiezingen. Aan de vooravond daarvan werd een oproep gericht tot de bevolking van Parijs, maar in feite tot alle Fransen. De tekst van het manifest sprak duidelijke taal. ‘Arbeiders! Een lange keten van tegenslagen, een catastrofe die ons hele land tot een volkomen puinhoop schijnt te doen vervallen: dat is de balans van de toestand waarin Frankrijk gebracht is door de regeringen die het hebben beheerst. Hebben wij de vereiste hoedanigheden verloren om ons uit deze vernedering te verheffen? Zijn wij zo gedegenereerd dat we met berusting het huichelachtige despotisme moeten verdragen van degenen die ons aan het buitenland hebben overgeleverd? Kunnen wij nog slechts de energie opbrengen om onze ondergang onherstelbaar te maken door toe te laten dat er een burgeroorlog ontstaat? De jongste gebeurtenissen hebben de kracht bewezen van het Parijse volk, en we zijn overtuigd dat een broederlijke verbondenheid zich weldra als redelijk zal opdringen. Het gezagsbeginsel is onbruikbaar geworden om de orde op straat te herstellen, de arbeid in de werkplaatsen weer op gang te brengen. En dit onvermogen is zijn veroordeling. De tegenstrijdigheid der belangen heeft tot de algemene ruïne geleid en de sociale oorlog tot gevolg gehad. Tot de vrijheid, de gelijkheid en de solidariteit moeten wij ons wenden om de orde te verzekeren op een nieuwe basis en daartoe de arbeid te reorganiseren, die de eerste voorwaarde voor deze orde is.... Arbeiders! De revolutie van de Commune berust op deze beginselen, zij schakelt voor de toekomst elke oorzaak van conflicten uit. Kunt gij aarzelen haar definitief uw goedkeuring te geven? De onafhankelijkheid van de Commune is de garantie voor een sociale overeenkomst, waarvan de vrij aanvaarde beginselen de tegenstellingen tussen de klassen zullen beeindigen en de sociale gelijkheid verzekeren zullen. Wij hebben de bevrijding der arbeiders tot eis gesteld en de communale vertegenwoordiging is daarvoor de waarborg, want zij moet elke burger de middelen verschaffen om zijn | |
[pagina 342]
| |
rechten te verdedigen, op doeltreffende wijze de handelingen te controleren der mandatarissen die belast zijn met de behartiging van zijn belangen, en de voortschrijdende toepassing der sociale hervormingen te bepalen. De autonomie van elke commune verhindert dat haar idealen een onderdrukkend karakter hebben en zij bekrachtigt de republiek in de hoogste zin des woords. ... Arbeiders! Wij hebben gestreden, we hebben geleerd te lijden voor ons beginsel der gelijkheid en wij mogen thans niet terugwijken, juist nu wij ertoe kunnen bijdragen de grondslagen te leggen voor het sociale bouwwerk. Wat verlangen we dus? De organisatie van het krediet, van de goederenruil en van de associatie, om aan de arbeider de volle waarde van zijn arbeid te verzekeren; de kostenloze lekenschool voor alle kinderen; het recht tot vergaderen en verenigen, volstrekte vrijheid van pers en van de individuele burger; het overbrengen van de politie, de gewapende macht, de hygiënische en statistische diensten enzovoort naar de organisatie van de Commune. ... Wij zijn het slachtoffer geworden van degenen die ons regeerden, we hebben ons laten misleiden door hun spel dat hierin bestond, de bevolkingsgroepen op wier tegenstellingen hun macht berustte, afwisselend te vleien en te onderdrukken. Nu ziet het volk van Parijs dit helder in, het onttrekt zich aan de rol van het schoolkind dat aan de leiband loopt. In de stedelijke verkiezingen, georganiseerd door een beweging welke door het volk zelf geschapen is, zal het zich ervan bewust zijn dat het beginsel dat de vorming leidt van een groep, van een associatie, hetzelfde principe is dat een ganse gemeenschap moet leiden. En aldus zal het elke bestuurder of president afwijzen die door een macht buiten die van het volk zelf is aangewezen. Aldus zal het elke burgemeester en elke prefect terzijde stellen die het opgedrongen zou worden door een regeringsvorm, die vreemd is aan zijn aspiraties. Het volk zal zijn soevereiniteit verwezenlijken door de verkiezing van een vertegenwoordigende vergadering, door middel waarvan het meester in zijn stad blijft en naar eigen goeddunken zijn stedelijke raad constitueert, zonder aan anderen zijn systeem te willen opdringen. Op zondag 26 maart, daarvan zijn wij overtuigd, zal het volk van Parijs er een eer in stellen voor de Commune te stemmen.’ Het andere manifest is gedateerd op 19 april 1871, toen de Commune in een strijd op leven en dood was verwikkeld met de centrale regering, die werd gesteund door de Pruisische overwinnaars en bezetters. In deze oproep werd geëist: ‘De volstrekte autonomie van de Commune; zelfbestuur uitgebreid tot alle gemeenten van Frankrijk; garantie voor iedereen van zijn integrale rechten en voor elke Fransman de ontplooiing van zijn mogelijkheden als mens, burger en werker. De autonomie van de Commune zal haar grens slechts vinden in de gelijke autonomie van alle andere communes die willen toetreden tot een federatie; tot associaties verenigd moeten zij de vrijheid van Frankrijk verdedigen.’
Keren wij echter terug tot de periode die aan de proclamatie van de Commune voorafging. De Pruisen, die erin waren geslaagd de vorsten van Noord- en West-Duitsland te verenigen in een sterke alliantie, hadden de oorlog met Frankrijk uitgelokt op een voor hen gunstig ogenblik. Op 16 juli 1870 begonnen de vijandelijkheden. Zij zouden leiden tot de snelle vernietiging van de Franse legers en tot de Duitse bezetting van Noord-Frankrijk, terwijl een belegeringsgordel werd gelegd rond Parijs. Na de formidabele nederlagen van de generaals Bazaine en Mac-Mahon was op 4 september de gevangen genomen keizer afgetreden. De met geestdrift geproclameerde republiek nam zich voor het land met groter succes te verdedigen. De invloed van de Franse revolutie en haar patriottische legers werkte korte tijd door. In de Duitse vorsten zag men absolutistische, semi-feodale en contrarevolutionaire machthebbers, vergelijkbaar met de vorsten van het ‘ancien régime’, die tijdens de Franse revolutie het land binnenvielen en probeerden het opstandige volk te onderdrukken. In Parijs demonstreerden volksmassa's zowel tegen de vrienden van Napoleon III als tegen de Pruisen. Zij bezetten het parlementsgebouw en beschuldigden de volksvertegenwoordigers van verraad. In allerijl werd door het | |
[pagina 343]
| |
‘establishment’ een nieuwe Regering voor Nationale Defensie gevormd. Maar van de leden was alleen Rochefort (pas uit de gevangenis ontslagen) een man van de radicale linkerzijde, Vijf van de ministers hadden meegeholpen de republiek van 1848 te gronde te richten en men vroeg zich af of zij geroepen waren om de Derde Republiek te verdedigen. Onder hoofdburgemeester Etienne Arago werden in de twintig arrondissementen van Parijs nieuwe ‘maires’ benoemd. Het volle vertrouwen van het volk genoten zij niet. Later werden door spontaan gevormde wijkcomités in elk der arrondissementen vier vertrouwensmannen gekozen, die tezamen een centraal comité van tachtig leden vormden. Dit ‘Centrale Comité van de Place de la Corderie’ zou nieuwe raadsverkiezingen eisen; onderwerping van de politie aan de wijkcomités; herziening van de benoemingen van ambtenaren en beambten; vrijheid van pers, vergadering, vereniging en meningsuiting; billijke rantsoenering der levensmiddelen; bewapening van alle burgers ter verdediging der stad en het uitzenden van gedelegeerden om in de provincie een ‘levée-en-masse’ te verwekken. Het grondbeginsel van de Commune was hier reeds aanwezig. De hoofdstad bleef echter geïsoleerd hoewel het duidelijk was dat het volk van Parijs zou pogen het verzet voort te zetten, maar dan door middel van een revolutionaire volksoorlog, waardoor het land bevrijd zou worden en tevens een socialistisch democratisch bewind kon worden ingesteld. Een overwinning kon het signaal zijn voor een Europese omwenteling.
Het was in deze periode dat de Russische anarchist Michael Bakoenin het meest de ideologie vertegenwoordigde van de Franse revolutionairen. Hij had in 1848 in Parijs een deel van de revolutie meegemaakt en was daarna betrokken geweest bij opstanden in Praag en Dresden. Ter dood veroordeeld in Saksen en Oostenrijk, maar door deze landen uitgeleverd aan het tsaristische Rusland, had hij zes jaar doorgebracht in Russische kerkers en was hij vier jaar lang verbannen geweest in Siberië. Vandaar was hij ontvlucht en had zich via Japan en Amerika in Londen bij de daar wonende Russische emigranten gevoegd. Reeds in 1849 was hij door Marx fel aangevallen wegens zijn vermeende ‘panslavisme’, omdat Bakoenin de federatie propageerde van alle slavische volkeren, nadat die zich zouden hebben bevrijd van onderdrukking en uitbuiting. In een oproep had hij geschreven: ‘Bijvoorbaat staat vast dat de Russische revolutie een sociale omwenteling zal zijn, diep geworteld in het volk, in zijn gemeentelijke communisme.’ Daartegenover had Marx de Duitsers en Hongaren (in een verbluffende publikatie van 14 februari 1849) verre superieur genoemd aan de Slaven, vooral aan de minderheden in Oostenrijk-Hongarije, zoals de Tsjechen, Slovaken, Kroaten en Slovenen. Vandaar dat Bakoenin in Marx een ‘Duits patriot’ zag die ‘de Slaven wilde germaniseren’. Na zijn aankomst in Londen en na vergeefse pogingen om opstanden te verwekken in Polen en Italië had de Russische anarchist zich in 1867 in Zwitserland gevestigd. Daar had hij een ‘Alliantie der Socialistische Democratie’ opgericht, waarvan de secties na enige wijzigingen in haar programma waren opgenomen in de Internationale. In 1869 was Bakoenin zelf aanwezig geweest op het Congres der Internationale te Bazel en daar had de libertaire richting een overwinning behaald op de autoritaire stromingen. Nadat de oorlog tussen Frankrijk en Duitsland was uitgebroken verwachtte Bakoenin wel dat Pruisische overwinningen tot de val van Napoleon zouden leiden, maar dat het Franse volk door een ‘levée-en-masse’ in staat zou zijn tot een revolutie die ‘elke mogelijke ramp over de Pommerse helden’ kon brengen. Allereerst moest echter het volk afrekenen met zijn binnenlandse vijanden. Bakoenin riep op tot een ‘wezenlijke, machtige, hartstochtelijk energieke, anarchistische, vernietigende, onbeperkte opstand van de volksmassa's op het gehele Franse grondgebied’. Geestverwanten in Lyon nodigden hem uit daarheen te komen. Op weg naar deze stad zocht hij in Neuchâtel zijn vertrouwde medestander Guillaume op en overhandigde hem een manuscript, waaruit Guillaume zes Brieven aan een Fransman over de huidige crisis selecteerde, welk geschrift nog in september het licht zag. | |
[pagina 344]
| |
Bakoenin zette in deze brieven uiteen dat de Franse bourgeoisie een capitulatie tegenover de Duitsers zou verkiezen boven een massale volksopstand. Maar ter wille van het heil van het volk moest de staat worden stukgeslagen om plaats te maken voor een federatie van vrije communes, die de Pruisen zouden verdrijven. Parijs, zo betoogde hij, moest zichzelf verdedigen en soortgelijke haarden van verzet wekken in de provincie. Slechts twee klassen waren in staat Frankrijk te redden: de arbeiders en de boeren. Deze laatsten wilden grote landgoederen verdelen: welnu, laat hun de feodale heren onteigenen. Men kan tegenwerpen dat aldus het beginsel van de particuliere eigendom wordt aanvaard. Inderdaad zal er aanvankelijk een klasse ontstaan van kleine en middelmatige bezitters. Maar er zal geen staat zijn om juridisch en politiek dit eigendomsrecht te bekrachtigen. Bakoenin beroept zich nu op denkbeelden van Proudhon om uiteen te zetten dat de nieuwe orde slechts kan berusten op een ‘entente mutuelle’, op onderlinge schikkingen die wederzijds gewaarborgd worden. Al naar het ontwikkelingspeil der gemeenten zullen de multilaterale contracten verschillen, maar federale veelvormigheid valt te verkiezen boven de eenvormigheid van de staat. En alle mogelijkheden voor een socialisme, dat gebaseerd zal zijn op vrije associatie, zullen open blijven. Ook in de steden bestaan onhoudbare klassentegenstellingen. Daar zullen de arbeiders de produktiemiddelen tot eigendom van de gemeenschap moeten verklaren en associaties behoren te vormen die autonoom (met ‘zelfbeheer’) de werkplaatsen, fabrieken, transportbedrijven enzovoort zullen besturen. Over de wijze waarop dit zou kunnen geschieden, over de normen voor de onderlinge goederenruil, de taak der gemeenten bij de coördinering van het economische leven had Proudhon (aan wie Bakoenin hulde brengt) veel geschreven dat onder de bewuste groepen van arbeiders en kleine ambachtslieden bekend was geworden. Aan het einde van zijn betoog schreef Bakoenin: ‘Frankrijk als staat is verloren. Het kan zich niet meer bevrijden met regelmatige en wettelijke middelen. Thans is het de beurt aan het natuurlijke Frankrijk, aan het Frankrijk van het volk, om op het toneel der historie te treden en zijn eigen vrijheid en die van Europa te redden door een mateloze, spontane, onstuimige opstand en verzet, buiten alle officiële organisatie en gouvernementele centralisatie om. En het zal, als het met de bezem de legers van de Pruisische koning wegzweept, tezelfdertijd met één slag alle volken van Europa hebben bevrijd en de sociale emancipatie van het proletariaat hebben verwezenlijkt.’
Nog voordat dit geschrift was verspreid kwam Bakoenin op 15 september aan in Lyon. Hij nam er onmiddellijk het initiatief om een ‘centraal comité ter redding van Frankrijk’ te vormen, welke benaming veel meer inhield dan zij oppervlakkig bezien omvatte. Kort nadien trad er een nieuw-gekozen republikeinse gemeenteraad op, die echter overwegend gematigd en burgerlijk was. Slechts enkelen, zoals Palix, Blanc en Richard stonden achter Bakoenin. Zij hielpen op 24 september een massa-meeting te organiseren, die bij acclamatie een radicaal programma aanvaardde. Er zou een heffing worden gelegd op alle vermogens; de fabrieken zouden als ‘nationale werkplaatsen’ gesocialiseerd en niet slechts gecontroleerd behoren te worden met het oog op de werkverschaffing. De aanwezige soldaten zouden hun eigen officieren moeten kiezen. Aan deze resolutie voegde Bakoenin twee dagen later een manifest toe, dat op een nieuwe volksbijeenkomst geestdriftig werd ontvangen, gedrukt en verspreid. Dit was een oproep tot een gewapende sociale revolutie. Het reeds genoemde centrale comité wist zich, nadat een afdeling van de Nationale Garde was ontwapend, in het gemeentehuis te installeren. Maar toen greep de reactie in. Generaal Cluseret, die nota bene was toegetreden tot een sectie van de Internationale en met goedkeuring van het centrale comité belast was met het bevel over de Nationale Garde en het garnizoen, liep over naar de gezagsgetrouwe republikeinen. Hij liet het stadhuis bezetten om er de officiële burgerlijke gemeenteraad weer te doen vergaderen. Bakoenin werd gearresteerd, door zijn vrienden bevrijd, maar zodanig achtervolgd dat hij vermomd de stad moest verlaten. Met een vals paspoort | |
[pagina 345]
| |
kon hij via Marseille en Genua, zij het met grote moeite, Zwitserland weer bereiken, waar hij nog werd geduld. Hij zou echter geen kans meer krijgen dit asiel nog te verlaten. Voor de historie van de Parijse Commune is het manifest dat Bakoenin op 26 september 1870 in Lyon voorlas van de grootste betekenis. Er werden vijf maatregelen in aangekondigd om de produktie en distributie te reorganiseren. De Commune moest de produktiemiddelen door arbeidersassociaties doen beheren. Deze zouden recht hebben op krediet (bedrijfskapitaal) van de gemeenschap. Voor de ruil en de distributie van de vervaardigde produkten zouden magazijnen worden ingericht, waar de voortbrengers rechtstreeks elkaar en de verbruikers konden ontmoeten, terwijl de prijzen zouden worden bepaald naar normen die door de organen van de Commune vastgesteld behoorden te worden. Deze idee was verwant aan het voorstel van Proudhon om een ‘ruilbank’ op te richten. Inzake het beheer der produktiemiddelen moest rekening en verantwoording worden afgelegd aan de Commune. Het manifest bevatte verder vijftien artikelen voor een statuut dat zou kunnen gelden voor alle communes die in Frankrijk geconstitueerd zouden worden, en die zich ‘voorlopig autoritair’ moesten gedragen om hun omwenteling door te zetten. Er moest een algemeen beslag worden gelegd op alle openbare en particuliere roerende en onroerende goederen, waarbij dus niet alleen aan grond en bedrijven was gedacht, maar ook aan voedselvoorraden, wapens, kleding en schoeisel, woonruimte en dergelijke. Schulden en hypotheken, ook de schulden der overheid, moesten geannuleerd worden, evenals het erfrecht. Afgeschaft zouden worden de bestaande wetboeken, decreten en reglementen, het fiscale stelsel, kerkelijke organisaties (wegens hun verbondenheid met het oude regime en het levend houden van onwetendheid en bijgeloof) terwijl de Commune als uitdrukking van de soevereiniteit des volks haar eigen verordeningen kon vaststellen. Maar de gedelegeerden die het bestuur der gemeente moesten vormen zouden bezwaarschriften van minstens honderd burgers in overweging moeten nemen. De commune was niet alleen ‘wetgevend’ maar ook ‘uitvoerend’ orgaan. Van de in functie zijnde magistraten, ambtenaren en beambten zouden slechts degenen die de revolutie steunden worden gehandhaafd. De bestaande strijdkrachten konden ook bij invoering van soldatenraden niet gehandhaafd worden, maar leden van het ontbonden leger hadden het recht toe te treden tot ‘een duurzame, revolutionaire militie van valide burgers, met vrijwillige verbintenissen van zes maanden of meer’. Sancties mochten worden toegepast op hen die eigendommen van de gemeente zouden ontvreemden. En met de doodstraf konden zelfs degenen worden bedreigd die het functioneren der commune zouden trachten te belemmeren of afgeschafte instellingen wilden doen herleven.
Het waren deze denkbeelden die leefden onder de Fransen revolutionairen, toen in september 1870 de hoofdstad werd omsingeld door Duitse troepen en de voorlopige regering zoveel wantrouwen wekte, dat op 8 oktober ook in Parijs de eerste demonstratie plaatsvond voor de vorming van een vrije commune. Wel leverden de raadsverkiezingen van november nog een zeer gematigd stadsbestuur op, maar een radicalisering der geesten kondigde zich reeds aan. Het centrale comité, gevormd door afgevaardigden uit de arrondissementen, werd meer en meer beschouwd als de werkelijke vertegenwoordiging van het volk. De honger en kou waren schier ondraaglijk geworden. De kindersterfte werd in de geïsoleerde stad onrustbarend. De armen aten honden, katten en ratten, terwijl de welgestelden hamsterden en het brandhout opkochten. In het centrale comité was Delescluze naar voren gekomen die zich op 16 januari tegen de regering keerde: ‘Maak plaats voor het volk! Plaats voor de Commune!’ Maar op 18 januari proclameerden de zegevierende Duitse vorsten en generaals in het bezette Versailles de stichting van het Duitse keizerrijk onder Pruisische hegemonie. Op 27 januari 1871 capituleerde de Franse regering. Zij moest Parijs ontwapenen. Wat de Duitsers niet hadden ondernomen moesten de Franse ministers doen: de aanval openen op de be- | |
[pagina 346]
| |
woners van de hoofdstad. De conservatief Thiers, wiens regime landelijk was bekrachtigd door een contrarevolutionaire meerderheid van het overigens beperkte electoraat, was geroepen het volk van Parijs te onderwerpen. Van Versailles uit, waar de regering na de capitulatie was gevestigd, werd de aanval georganiseerd. Op 3 maart besloot Thiers in te grijpen. Het centrale comité van de hoofdstad werd beschuldigd van ‘aansporing tot burgeroorlog en plundering en van het bewerken der Nationale Garde, opdat deze geen bevelen meer zou uitvoeren van de nationale regering’. De Nationale Garde bestond uit reservisten en vormde een soort ‘landstorm’, waarvan de leden soldij ontvingen. Ten gevolge van de ellende en de werkloosheid was deze soldij voor velen de enige schamele bestaansmogelijkheid. De regering besloot echter deze Nationale Garde te ontbinden en de betaling der soldij stop te zetten. Dit werd beschouwd als een aanval op de revolutionaire elementen in de Garde, maar ook als een sociaal onrecht en als een middel om rode gardisten tot de bedelstaf te brengen. Tegelijk werd bekend dat achterstallige huren, pachten en schulden met de rente terugbetaald moesten worden. Het verschijnen van linkse bladen werd verboden. Op 18 maart poogde Thiers de stad Parijs door een verrassende overval in handen te krijgen. De aanslag mislukte door de waakzaamheid van het centrale comité, met behulp van gardisten en andere bewapende burgers die aan het comité trouw bleven. Het moest nu de verdediging organiseren en de zelfstandigheid van de Commune proclameren. Doordat bij de mislukte aanval van de regeringen slachtoffers waren gevallen (onder andere twee generaals) verkeerden stad en staat des te meer op voet van oorlog met elkaar. Een contrarevolutionaire manifestatie op de Place Vendôme werd uiteengedreven, waarbij twaalf doden vielen. Het comité organiseerde nu nieuwe verkiezingen, die op 26 maart echter een raad van gematigde samenstelling opleverden: geen ‘krijgsraad’. Hij bestond uit negentig leden. Onder hen was Blanqui, die echter een gevangene in handen der regering was. Sommige afgevaardigden durfden weldra de bijeenkomsten niet meer bij te wonen, andere vluchtten. En van de trouwe rebellen sneuvelden er verscheidene. Van de negentig leden werden er zesenzestig geacht revolutionairen te zijn van uiteenlopende richtingen. Onder hen telde men vijfentwintig arbeiders, van wie er dertien tot de Internationale behoorden. Op 27 maart verklaarde Ranvier, een der kopstukken van het centrale comité, dat dit zijn volmachten nu in handen van de raad der Commune legde. ‘Burgers, mijn hart is van zulk een vreugde vervuld dat ik geen redevoering kan houden. Sta mij alleen toe de roem te verkondigen van het volk van Parijs wegens het grote voorbeeld dat het de wereld geeft.’
In de raad waren drie stromingen vertegenwoordigd: de burgerlijke republikeinen die spoedig van het toneel verdwenen; de aanhangers van Blanqui, de ‘jakobijnen’ die een autoritaire partij wensten te vormen om de revolutie te leiden; en de aanhangers van Proudhon, die aanvankelijk de toon aangaven maar toch in de minderheid waren. Tot hen behoorde onder andere de schilder Courbet. Aan het eind van april zetten de volgelingen van Blanqui door dat een ‘comité du salut public’ werd gevormd van vijf leden, die ongewone bevoegdheden zouden hebben. Dit plan werd aanvaard met vijfenveertig tegen drieëntwintig stemmen en de tegenstanders ervan waren meer of minder beginselvaste aanhangers van Proudhon. De twee socialistische groeperingen waren wel vereend in hun strijd tegen de regering; maar ook later is het een twistpunt gebleven hoeveel macht men mocht delegeren aan personen of comités. De libertaire socialisten meenden dat het stadsbestuur weldra te autoritair functioneerde. Voor de marxisten gold dat de Commune met ‘de verovering der democratie door de arbeidersklasse’ in feite de ‘dictatuur van het proletariaat’ had gevestigd, hoewel te betreuren viel dat niet één overheersende partij of één ‘front’ de leiding had. Men kan echter weinig conclusies verbinden aan een dramatisch experiment dat onder de allerdroevigste omstandigheden slechts twee maanden kon worden voortgezet en ten onder ging aan het geweld van overmachtige vijanden. De raad der Commune moest zich bezig hou- | |
[pagina 347]
| |
den met velerlei taken die traditioneel een regering op zich neemt. Er werden commissies benoemd, die men zou kunnen vergelijken met departementen, en een uitvoerend comité van zeven leden die na een maand vervangbaar waren. Als departement van defensie en generale staf fungeerde een militair centraal comité. Men noemde de ‘communards’ de ‘gefedereerden’, omdat ze voorstanders waren van een federatie van communes, die de staat moest vervangen. Het verzet bleef echter tot Parijs beperkt ondanks kleinere opstanden in de provincie. Lyon kwam weer in beweging, Marseille was tijdelijk in handen van het volk, maar overal werd rebellie bloedig onderdrukt. De hoofdstad bleef op zichzelf aangewezen. Er lagen in Parijs enorme voorraden wapens en munitie: men beschikte over zestigduizend strijdbare mannen, die allen voorzien konden worden van geweren; over twaalfhonderd kanonnen, vijf forten en een vestingmuur die van drie versterkte punten af beschermd kon worden. Op 19 april publiceerde de Commune een oproep die voornamelijk het werk was van de Proudhonist Pierre Denis. ‘Parijs arbeidt en lijdt voor heel Frankrijk en door zijn strijd en offers bereidt het de geestelijke, morele, administratieve en economische regeneratie voor. ... De communale revolutie, die door het initiatief van het volk op 18 maart is begonnen, leidt een nieuw tijdperk in. ... Wat eist Parijs? De volstrekte autonomie der gemeenten, die zich over alle gebieden van Frankrijk moeten uitstrekken. De onvervreemdbare rechten der commune zijn: de beslissing over de gemeentebegroting; het vaststellen der belastingen; de leiding over de plaatselijke functionarissen; de regeling van haar vertegenwoordiging, de politie, het onderwijs en het gemeentebezit; de verkiezing van en de duurzame controle op de overheden en beambten; volstrekte garantie voor de individuele vrijheid, voor vrijheid van geweten en van arbeid; de organisatie van de verdediging der stad en van de Nationale Garde. ... Niets anders verlangt Parijs van de republiek, op voorwaarde dat het in de grote gemeenschappelijke centrale vertegenwoordiging van gefedereerde communes dezelfde beginselen terugvindt.’ Hoewel hier meer de nadruk wordt gelegd op de federatie van vrije communes dan op socialistische eigendomsverhoudingen, wordt aan de Commune het recht voorbehouden deze verhoudingen zelf te regelen en wordt de ‘bevrijding van de arbeid’ evenzeer vermeld als de autonome controle over het communale bezit. Tot de bekendste positieve maatregelen van de Commune behoorden: het aanvaarden van buitenlandse medestanders als gelijkgerechtigde leden; de afschaffing van het staatsleger en van de dienstplicht; de scheiding van kerk en openbaar bestuur; de hervorming van het onderwijs, door de anarchistische geleerde Elie Reclus; de opheffing van de eed; de erkenning van niet-gewettigde huwelijken, zodat de ‘veuves non-mariées’ recht hadden op pensioen en alle kinderen dezelfde status hadden; de opening en socialisatie van gesloten werkplaatsen; de afschaffing van de nachtarbeid voor bakkers; de teruggave van de panden uit de lommerds; verlof tot niet-betaling van schulden, pachten en huren. Overigens gingen de communards gematigd te werk. Zij namen bescheiden kredieten op, maar respecteerden de nationale bank en de staatsarchieven, hoewel die hun de beschikking hadden kunnen geven over grote sommen gelds en tal van compromitterende documenten. Er konden nog verscheidene toneelvoorstellingen, opera's en concerten worden gegeven, terwijl kerken gebruikt werden voor het houden van revolutionaire bijeenkomsten. Duizenden vrouwen (van wie Louise Michel befaamd werd) wijdden zich aan het verzorgen van kinderen en gewapende verdedigers. En ondanks de ontberingen bleven duizenden blijmoedig de strijd volhouden.
Weken lang bereidde de regering haar beslissende aanval voor, terwijl zij de zwakke punten van de vesting aftastte. In gevechten rond de buitenwijken werden geliefde leiders als Flourens en Duval gevangen genomen en daarna vermoord. Enige tijd werd de verdediging geleid door generaal Cluseret, wiens verraderlijke rol in Lyon (een half jaar eerder) blijkbaar niet bekend was. Ook hier was zijn houding zo dubbelzinnig dat hij wegens sabotage van de weerbaarheid werd afgezet. | |
[pagina 348]
| |
Enige tijd berustte het opperbevel bij Rossel, tot deze werd vervangen door de onkreukbare Delescluze, die in de eindstrijd stierf op de barricaden. Nadat de Commune vergeefs had geprobeerd de regering te bewegen tot het sparen van de levens van gevangenen dreigde zij van haar kant met het terechtstellen van gijzelaars, gekozen uit de ‘vijfde colonne’ die in de hoofdstad ondergronds werkzaam was. Op 16 mei werd op de Place Vendôme, die geacht werd een centrum van contrarevolutionairen te zijn, de Napoleontische zuil neergehaald. Op 21 mei begon de doodsstrijd. Onder moordend artillerievuur zetten de regeringstroepen de laatste aanval in. Overal richtte het volk barricaden op en elke wijk probeerde zich zo goed mogelijk te verdedigen. Eerst werden de Champs-Elysées bezet, waarna het vuur werd geopend op de Rue de Rivoli. Op 23 mei ging Montmartre verloren. De daaropvolgende dag gaf de raad van de Commune opdracht belangrijke gebouwen in brand te steken (er was een grote voorraad petroleum voorhanden) en het paleis der Tuilerieën, het Palais-Royal, de bibliotheek van het Louvre en het stadhuis stortten in de vlammen ineen. Nog twee dagen duurde de strijd die een slachting werd. Zes gijzelaars, onder wie de aartsbisschop Darboy, werden ter vergelding gefusilleerd. Zowel door het opduiken van de ‘vijfde colonne’ als door het geschutvuur ontstaan nu talloze branden in de volkswijken. In massa worden gevangen communards zonder vorm van proces gedood. Wanneer op de ochtend van de zesentwintigste mei een editie verschijnt van de burgerlijke Siècle lezen de Fransen daarin: ‘Dit is razernij. Men maakt geen onderscheid meer tussen schuldigen en onschuldigen. Iedereen is voor iedereen verdacht. De rapporten met verdachtmakingen van aanbrengers groeien tot bergen aan. Het leven der burgers weegt zo licht als een veer. Voor een ja of een neen wordt men gearresteerd en neergeschoten.’ Op pleinen en binnenplaatsen vinden massale executies plaats. Gewonden worden in lazaretten gedood. De laatste weerstand werd geboden in Belleville. Een woedend geworden menigte schoot achtenveertig gijzelaars (vierendertig Bonapartistische gendarmen, tien geestelijken en vier spionnen) neer. Een groep overlevenden week uit naar het kerkhof Père la Chaise. Zij werden - mannen, vrouwen, kinderen - op 28 mei in een hoek tegen een muur gedrongen en daar als honden neergeschoten. Thans nog is ‘Le Mur des Fédérés’ een pelgrimsoord. Op maandag 29 mei viel het fort van Vincennes, waar een poging mislukte om de kruitkamer in de lucht te laten vliegen. Het Duitse leger grendelde de stad af in het noorden en oosten, zodat slechts weinigen konden ontsnappen. Lukraak werden gevangenen ‘op de vlucht neergeschoten’. Het bloedbad was ten einde. Er moesten zeventienduizend lijken worden ter aarde besteld. Maar de militaire rechtbanken velden onmiddellijk daarna nog honderden doodvonnissen. In totaal zijn er minstens twintigduizend - volgens andere schattingen dertigduizend - mensen omgekomen. Het aantal gevangenen bedroeg vijftigduizend. Deze werden op elkaar gestuwd in forten en pakhuizen, in kooien op boten en in concentratiekampen met vuile barakken. Van hen werden er 36 000 berecht, onder wie vrouwen en kinderen. In juni 1872 waren 270 doodvonnissen voltrokken, tot levenslange dwangarbeid waren 410 beklaagden veroordeeld, tot deportatie naar strafoorden bijna 7 500, tot lichtere straffen ruim vijfduizend. In totaal waren er 13 440 vonnissen geveld. Zonder verzorgers achtergebleven waren zeventigduizend vrouwen, kinderen en ouden van dagen. Maar voor de socialisten der gehele wereld werden de communards tot martelaren der mensheid en hun opstand werd beschouwd als de fakkel die de naderende grote omwenteling zou doen ontvlammen.
Zo indrukwekkend was de invloed van de Commune dat alle socialisten haar beginselen eerbiedig huldigden, zelfs Marx, die over het hoofd zag dat het volk van Parijs had gehandeld in overeenstemming met de suggesties van Proudhon en Bakoenin. In zijn Bürgerkrieg in Frankreich heeft hij de volgende principes onderschreven: ‘Het eerste besluit der Commune was de opheffing van het staan- | |
[pagina 349]
| |
de leger en zijn vervanging door het gewapende volk. ... De Commune vormde zich uit door algemeen stemrecht in de verschillende districten van Parijs gekozen raadsleden, verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar. ... De politie, tot nu toe het werktuig der regering van de staat, werd terstond van al haar politieke kenmerken ontdaan en veranderd in het verantwoordelijke en te allen tijde afzetbare werktuig der Commune. ... Van de leden van de raad tot aan het laagste ambt moest de openbare dienst voor arbeidersloon verricht worden. ... De rechterlijke ambtenaren verloren hun schijnbare onafhankelijkheid. ... De Commune moest niet een parlementair, maar een werkend lichaam zijn, uitvoerend en wetgevend tegelijk.’ In 1872 hebben Marx en Engels een nieuwe voorrede geschreven voor het Communistisch manifest (van 1848) waarin zij zeiden dat de Commune intussen had geleerd dat ‘de arbeidersklasse de staatsmachine niet eenvoudig in bezit kon nemen’, maar haar moest vervangen door een organisatie in dienst van het werkende volk. De macht moest worden verplaatst naar de verantwoordelijke dienaren der samenleving. Op basis van Marx' bewondering voor de Commune en van Engels' theorieën omtrent de staat (een tijdelijk instrument der heerschappij van een bepaalde klasse) is dan door marxisten de theorie omtrent het ‘afsterven van de staat’ in een socialistische samenleving verder ontwikkeld. De bekendste studie dienaangaande is Lenins Staat en revolutie. Nu heeft reeds Eduard Bernstein in zijn Voraussetzungen des Sozialismus ironisch opgemerkt dat Marx inzake de Commune een programma had ontwikkeld ‘dat naar zijn politieke inhoud in al zijn voornaamste trekken de grootste gelijkenis vertoonde met het federalisme van Proudhon’. Men kon dit programma als huichelarij van Marx beschouwen. Want in 1872 manipuleerde Marx op het Congres der Internationale in Den Haag zodanig dat Bakoenin, de wezenlijke theoretische bezieler van de opstand in Frankrijk, werd uitgesloten, zodat ook de Internationale in stukken viel en vijf jaar later roemloos was overleden. De gewezen Duitse communist Arthur Rosenberg heeft in zijn Geschichte des Bolschewismus (1932) gezegd: ‘Marx had deze opstand niet veroorzaakt en zijn dragers waren beslist geen marxisten. ... De Commune heeft de vervanging geproclameerd van de centralistische dwangstaat door zelfbeheer en vrije associatie. In de stedelijke en landelijke bestuursorganen moesten vertegenwoordigers van het volk zitten, wier inkomen niet hoger zou zijn dan dat van een arbeider. Zij moesten tegelijk de raadgevende, wetgevende en uitvoerende macht vertegenwoordigen. In de plaats van het parlement en de bureaucratie van de vernietigde feodaal-burgerlijke staat zouden bescheiden “communale” functionarissen treden. Politie en militairen zouden het bewapende volk zelf zijn. Zoals Marx zich de revolutie had gedacht verliep de Parijse Commune beslist niet. Marx verlangde een ijzeren centralistische revolutieregering in de geest van 1793, die met geconcentreerd geweld alle tegenstanders der volkszaak neersloeg.’ En wie waren tegenstanders van ‘de zaak des volks’? Tegenstanders van de autoritaire staat of de partij! Marx stond dichter bij de Russische bolsjewiki dan bij de communards. Maar Arthur Rosenberg maakt een andere belangwekkende opmerking als hij zegt dat Marx ondanks alles de Commune van Parijs aanvaardbaar heeft gemaakt en heeft gerechtvaardigd, opdat de beweging die hij wilde ontwikkelen een revolutionaire traditie zou hebben en aantrekkelijk zou zijn voor alle socialisten. Door deze aanpassing heeft hij de mogelijkheid geschapen dat in de marxistische kringen zelf het ideaal der Commune telkens kon herleven, met name in de radenbewegingen. Deze vormden wel dissidente stromingen, veroordeeld door de autoritaire partijleiders, maar haar voorstanders konden zich op Marx en Engels beroepen. Dit geschiedde in de Russische revolutie toen de aanhangers van de vrije sowjets (zoals in 1921 in Kronstadt) zich verzetten tegen de dictatuur van de bolsjewistische regering. Zo konden Herman Gorter en de radencommunisten de strijd aanbinden met de partijcommunisten. Zo hebben in april 1919 in München marxisten en anarchisten (in een zeer korte spanne tijds weliswaar) een radenrepubliek geproclameerd. Tijdens de Spaanse burgeroorlog heeft de marxistische POUM met | |
[pagina 350]
| |
de anarcho-syndicalisten één front gevormd tegen de stalinisten. Vele malen vloeiden bakoeninistische en marxistische stromingen samen in de rechtvaardiging van de beginselen der Commune. Het grootst is hun invloed waarschijnlijk geworden in Joegoslavië, waar het federalisme en het zelfbeheer der bedrijven (niet minder dan in Catalonië tijdens de Spaanse burgeroorlog) zijn verdedigd met theorieën omtrent de autonomie der communes en het ‘afsterven van de staat’. Zo hebben de idealen der communards, hoe vaak ook verloochend door degenen die zeiden ze aan te hangen, een ongewoon wijde werkingssfeer gekregen. De belangstelling die de laatste jaren weer is gewekt voor directe, niet-parlementaire en socialistische democratie, voor vrije associaties der producenten en der consumenten, voor radenstructuren en autonome gemeenschappen, voor hervorming van huwelijk, opvoeding en onderwijs. ... deze veelomvattende belangstelling is meer gevoed door de opstand in Parijs, hoezeer dan ook een eeuw geleden zijn idealen schenen te zijn ondergegaan in bloed en vuur. |
|