De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Gesprek met minister F.E. EssedGa naar eindnoot*
| |
[pagina 270]
| |
over de nationale zelfstandigheid heeft uitgesproken, en de P.N.P. hebben elkaar juist kunnen vinden op het stuk van het nationaal zelfstandigheidsplan. Daarom konden wij zeggen: deze periode zal niet als inzet hebben de verkrijging van de nationale zelfstandigheid, in deze periode willen wij die zelfstandigheid niet direct hebben (althans de V.H.P. wilde die eigenlijk niet direct hebben, wij staan er iets anders tegenover) maar wij willen van deze periode gebruik maken om een gedegen nationaal zelfstandigheidsplan op te stellen. Je ziet dus dat wij makkelijk kunnen deelnemen aan een regering, omdat ons criterium is: het opmaken van het plan. Natuurlijk kan je zeggen, dit plan kun je misschien ook in twee jaar maken, maar goed, dat is weer wat anders.
Deze regering stelt zich voor, de zeer verwaarloosde of niet bestaande sociale voorzieningen te verbeteren of in te schakelen. Kunt u daar concrete plannen voor noemen?
Het probleem van Suriname is niet in de eerste plaats een sociaal probleem, is ook niet alleen een economisch probleem, het is een combinatie van allebei. Dus laat ons niet door die sociale voorzieningen de economische problemen gaan vergeten, want dan vullen wij het ene gat en laten het andere gat wagenwijd open. En wat is het raakpunt van die twee? Waar ontmoeten sociale en economische activiteiten elkaar? Op het stuk van de werkgelegenheid. De werkgelegenheid, dat is het grote probleem, want de werkgelegenheid is zowel een sociale kwestie als een economisch vraagstuk bij uitnemendheid. Dus wil je het goed aanpakken, dan moet je eigenlijk bij de werkgelegenheid beginnen.
Hoe denkt u dan die werkgelegenheid te scheppen?
Dat is natuurlijk de kwestie: op welke wijze. U moet denken dat wij met de uitvoering van de economische plannen, het Tienjarenplan, het Vijfjarenplan eigenlijk al een hele tijd bezig zijn. Maar ik zal u het volgende verhaal vertellen. Het eerste gedeelte van de ontwikkelingsactiviteiten in Suriname dateert eigenlijk vanaf de instelling van het Tienjarenplan in 1954 na een voorfase met het Welvaartsfonds. Ik heb vroeger - en dat doe ik nog - de fase na 1954, laat ons zeggen 1955 tot 1965, genoemd de fase van de infrastructuurverbeteringen, dus waarin men wegen moest aanleggen, research moest doen, waarin men zou trachten uit te vinden: wat is eigenlijk het potentieel van Suriname, cijfers verzamelen, inventarisatie, exploratie en dergelijke. De fase 1966/1970 had moeten zijn de vóórfase naar de echte sociaaleconomische ontwikkeling, de fase waarin wij de basis-industrieën en stuwende bedrijven zouden moeten creëren. Nu heeft die eerste fase 1955/1965 duidelijk aangewezen in welke richting wij de investeringen moeten laten gaan. Het heeft ons met name een bijzonder rijk gebied aangewezen, het gebied West-Suriname, waar enorme mogelijkheden bestaan voor bauxiet exploitatie. Maar dat is niet het enige. Ook mogelijkheden op het stuk van de bosbouw, de veeteelt en landbouw, vooral oliepalm en dergelijke zullen daar in het gebied heel goed gedijen. Mijn vorige regering, die waar Sedney en ik inzaten, wilde, nadat zij het plan in 1962 hadden rond gekregen, daadwerkelijk dit gebied, West-Suriname, tot ontwikkeling brengen. Wij zijn namelijk begonnen met dit plan. Pengel heeft het later overgenomen. Die wenste echter uit te gaan van waterkracht om op die manier iets aan het gebied te doen. Maar dat is absoluut fout. Het zou mij te ver voeren om daar dieper op in te gaan, maar je moet beginnen bij de ontsluiting van het gebied ten behoeve van de bauxietexploitatie. Dan creëer je een nieuw, een compleet nieuw industriegebied in het stroomgebied van de Coppename, naast het industriegebied in het stroomgebied van de Surinamerivier. Deze twee stroomgebieden moeten worden verbonden door een weg en die weg is op het ogenblik in aanleg. Wanneer je dat hebt gedaan, dan heb je ook dit effect dat je de produktie maximaal stimuleert, vele mensen komen aan werk, veel meer dan wanneer je een fabriek in de omgeving van Paramaribo zou zetten. Want u begrijpt wel: iemand die op Paranam werkt, die doet zijn inkopen in Paramaribo, bij Kersten, je hebt geen nieuwe winkel voor hem op te zetten. Maar als het een compleet nieuw gebied is, dan moet je daar | |
[pagina 271]
| |
nieuwe winkels hebben. Dus de multiplier van de werkgelegenheid wordt veel groter, je trekt veel mensen aan, die arbeiders die daar zijn, die moeten dienstmeisjes hebben enzovoort enzovoort. De toelevering moet daar zijn, kleine bedrijven, bakkerijen, winkels en dergelijke. En het is alleszins de moeite waard om deze streek tot ontwikkeling te brengen. Dit moet men op het ogenblik aanpakken en dan zal men zien dat die werkgelegenheid wordt gestimuleerd. Maar nog meer. U weet dat alle economische activiteiten van Suriname eigenlijk voor tachtig of negentig procent geconcentreerd zijn in het stroomgebied van de Suriname, laat mij zeggen tussen Paramaribo en Paranam. Dat is eigenlijk alles wat wij hebben. En dit is een kwalijke zaak, want de verdeling van de economische activiteiten, de spreiding daarvan, geografisch gezien, is erg slecht. Dit bevordert de urbanisatie, iedereen trekt naar Paramaribo, je krijgt makkelijker randgebieden en randfiguren, slums en onhoudbare sociale toestanden. De vakbonden steken de kop op en er zijn allerlei moeilijkheden. Je krijgt uiteindelijk sociaal gezien een labiele situatie wanneer alles opgehoopt is in één gebied. En daarbij komt nog het leegzuigen van de districten door mensen die naar Paramaribo trekken. Creëer je nu in het westen een nieuw industriegebied, dan ontlast je Paramaribo daarmee en krijg je een veel gezondere ontwikkeling in Suriname. Op die manier geloof ik dat wij direct kunnen starten met het creëren van arbeidsplaatsen, dus met het oplossen van het werkgelegenheidsvraagstuk.
U wilt bij de ontsluiting van het nieuwe gebied in West-Suriname voorlopig met de bauxietverwerking niet verder gaan dan tot aluinaarde?
Laten wij het zo zeggen. Natuurlijk wil je gaan tot het uiterste, niet alleen tot aluinaarde maar ook tot aluminium en ook tot fabricage van gebruiksartikelen, potten, pannen en dergelijke. Je wil gewoon alles hebben. Maar bij een economische ontwikkeling moet je het natuurlijk planmatig doen en je moet een voortgaande escalatie hebben van het een naar het ander. Dus je moet starten met de gewone bauxiet-exploitatie, wanneer die op gang is, krijg je de fabricage van aluinaarde en wanneer die op gang is moet je aluminiumfabricage krijgen en als die aluminiumfabricage op gang is, dan moet je de vervaardiging van gebruiksartikelen krijgen. En terwijl je dat creëert moet je onderzoek naar waterkrachtwerken intensiveren. Ben je eenmaal zover dat je bezig bent met je aluinaardeproduktie, dan is net de tijd aangebroken waarop je je stuwdam in constructie kan brengen en dan ben je weer een paar jaar verder en dan ga je ertoe over om die aluinaarde, althans een gedeelte daarvan tot aluminium te maken. Ik zeg persé een gedeelte, want natuurlijk, de hoeveelheid aluinaarde die je tot aluminium kan maken is beperkt door de capaciteit van het waterkrachtwerk. Heb je dat eenmaal, dan kom je misschien na vijftien jaar tot fabricage van kabels en andere gebruiksartikelen uit aluminium.
Hoe staat u tegenover de beweringen van het Bauxiet Comité?
Nou, ik moet zeggen dat ik geweldig blij ben dat men eindelijk in Nederland zo ver is dat men de dingen zegt die wij al tien jaar in Suriname zeggen. En ons daar geweldig voor hebben opgewonden. Ik herinner mij dat ik indertijd, toen ik minister van opbouw was, bij herhaling gepleit heb voor een eigen nationale aluminium-industrie. Als je dat na tien jaar weer ziet gebeuren, dan denk je bij jezelf: ik ben toch ook niet zó conservatief, wanneer de progressieven je dat na tien jaar zeggen. Ik ben dus blij dat dit op het ogenblik gebeurt, want deze belangstelling is natuurlijk voor ons geweldig welkom. En uiteraard streven wij voor de volle honderd procent naar een nationale aluminium-industrie. U begrijpt dus dat de dingen die door het Comité gezegd worden, uiteraard mijn volledige instemming hebben, althans voor wat betreft de hoofdlijnen.
Het Adampada Aluminium Syndicaat, wordt daar op het ogenblik aan gewerkt, komt dat van de grond?
Nou moet u natuurlijk even weten dat ‘ein grosses Wort gelassen ausgesprochen’ wordt | |
[pagina 272]
| |
door de mensen die dat zeggen, in casu mijn persoon ook. Het ligt eraan of je het geld kan vinden om dat Syndicaat uit de grond te stampen. Want dat kost natuurlijk enorme initiële investeringen. En de buitenlandse maatschappijen zullen dat allemaal niet zo leuk vinden. En deze buitenlandse maatschappijen hebben enorme invloed in het algemeen in de wereld. Ik weet niet of zij die invloed ook in Den Haag hebben. Maar in elk geval is het niet zo eenvoudig zo iets tot stand te brengen. Ik geloof evenwel dat het niet onmogelijk is. Met de hulp van Nederland kunnen wij dat zeker doen, al zullen wij ook op het gebied van de managing uiteraard buitenlandse hulp moeten hebben.
Om nog eens terug te komen op de onafhankelijkheidsgedachte. De minister-president wil het Surinaamse volk daar mentaal op voorbereiden. Wat houdt dat in? En in de tweede plaats, onderschat de regering niet het aantal Surinamers dat aan onafhankelijkheid wel degelijk toe is. Er is door de politieke conflicten in Suriname en op Curaçao een snel veranderende opinie over deze kwestie op gang gekomen. Hinkt de regering achter de nieuwe feiten aan?
Wat betreft de opmerking van de minister-president dat het Surinaamse volk mentaal daarop moet worden voorbereid en wat dat inhoudt, kan ik dit zeggen: het Surinaamse volk moet gewoon weten wat onafhankelijkheid betekent. En dat houdt direct een beantwoording in van de tweede vraag. Ik weet praktisch zeker dat negentig procent van het volk niet weet waar het over gaat. Geen enkele politieke partij heeft hierover serieuze voorlichting gegeven. De Surinamers in Nederland, die zijn er voor vijfennegentig procent op voorbereid, maar als je naar de 30 000 Bosnegers gaat en je zou het ze vragen, dan schreeuwen zij allemaal: wij zijn ertegen. Wij willen bij koningin Wilhelmina blijven alstublieft. De Javanen die in de districten wonen, vraag ze: weet je wat staatkundige ontwikkeling is en wat de voorwaarden zijn en wat de Verenigde Naties en wat ze daarmee aan willen. Zij weten er geen klap van. Vele anderen in de districten ook niet. In Paramaribo... Het is gewoon zo, dat de mensen niet opgevoed zijn om een goed oordeel te hebben over de daadwerkelijke betekenis van nationale zelfstandigheid. U weet, ik praat niet over onafhankelijkheid, ik vind het een ontzettend lelijke term, het is een kolonialistische uitdrukking, je zegt nooit Nederland is onafhankelijk of Frankrijk is onafhankelijk. Je spreekt daar van een souvereine staat. Deze benaming van onafhankelijkheid is gewoon gereserveerd voor oude koloniën. Ik ga u wat moois vertellen. Dat is iets dat de minister-president laatst vertelde bij de behandeling van die zaak in de Staten. Hij ontmoette in Nederland een groot aantal fervente voorstanders van de nationale zelfstandigheid. Toen zei hij tegen ze: akkoord, maar realiseren jullie je even wèl dat wanneer het zo ver is, jullie hier niet meer moeten rekenen op de oudedagsvoorzieningen, sociale voorzieningen enzovoort. Dan ben je gewoon een vreemdeling en al die voordelen komen te vervallen. Je kan niet meer met goedkope trips naar Suriname komen. Toen zeiden ze neen, neen, neen dáár moet een speciale regeling voor getroffen worden. Ziet u wel, zo geweldig principieel zijn de heren ook niet. Dat zijn romantici, vooral zij die de boekjes van Fidel Castro lezen, en katheder-onafhankelijkheidsfiguren. Wil je daadwerkelijk, eerlijk hoor, je land nationaal zelfstandig hebben, dan moet je Amsterdam verlaten met alle geneugten van dien. Ga dan desnoods guerrilla's voeren in de bossen van Suriname. Dan ben je echt serieus op dit punt. Wij, die hier in Suriname achtergebleven zijn en door de heren die in de welvaartsstaat wonen worden uitgemaakt voor conservatief, wij nemen de slagen, wij zouden ook in de welvaartsstaat kunnen wonen, maar wij verkiezen om hier te blijven en te werken aan de ontwikkeling van ons land. Ik wil hiermee niemand een sneer geven, maar ik zou toch wel willen verzoeken dat de mensen zich een beetje matigen in hun oordeelsvorming en vooral in de veroordeling van anderen wanneer zij die anderen de kastanjes voor hen uit het vuur laten halen. Ik geloof dat wij allemaal kunnen meepraten en ik ben blij met die belangstelling, maar of het Surinaamse volk aan sociale omwentelingen wel helemaal toe is, dat weet ik | |
[pagina 273]
| |
niet. Ik ben in elk geval een voorstander van de nationale zelfstandigheid van Suriname op zeer korte termijn en daarom ben ik blij dat ik in de gelegenheid ben om dat ook terdege voor te bereiden. Het is wel zo dat er in dit nationaal zelfstandigheidsplan een grootscheeps voorlichtingsprogramma moet worden opgenomen om de mensen erop voor te bereiden.
Hoe hoog wordt het percentage werklozen geschat en hoe hoog schat u de verborgen werkloosheid in Suriname?
Het percentage werklozen schat ik persoonlijk op ongeveer vijfentwintig procent en dat is wel een reële schatting, mischien zelfs aan de lage kant. Sommige mensen hebben de neiging om bij voorbeeld de Bosnegers die geen werk hebben niet als werklozen te rekenen. Wat zij dan eigenlijk wel zijn, weet ik niet. Maar je moet ze erbij rekenen, als je het niet doet kom je toch op hele rare cijfers; omdat die man een paar kilometers woont boven aan de rivier, zou hij niet werkloos meer zijn, ook een Indiaan niet, dat zijn kwalijke dingen, allemaal restanten uit een roemrijk verleden. Verder de kwestie van de verborgen werkloosheid. Het is erg moeilijk te schatten. Maar wij hebben ongeveer vijfentwintigduizend mensen in overheidsdienst en ik taxeer dat er tienduizend te veel zijn dus... In de landbouw is een heleboel verborgen werkloosheid natuurlijk omdat het veel gebeurt dat een vader een perceel bewerkt en zoons heeft die echt wel aan het werk kunnen, maar bij gebrek aan werk op het perceel werken met die vader. Daar heb je dus mensen overcompleet, dat is zuiver verborgen werkloosheid. Maar hoeveel dat eigenlijk precies is, is moeilijk te zeggen.
Er is wel gebrek aan geschoolde arbeiders, technici vooral. Treft de regering maatregelen voor meer opleidingsmogelijkheid?
Ja, dat is een serieuze zaak ook naar mijn mening. Er is wel gebrek aan geschoolde krachten. En de regering doet er iets aan. Wij hebben jarenlang maar één technisch schooltje hier gehad, maar gelukkig zie ik in de laatste tijd heel wat intensieve pogingen die ook wel gerealiseerd worden, om te komen tot meerdere technische scholen en zelfs te komen tot een uitgebreide technische school. Bovendien worden andere technische opleidingen ter hand genomen en is men erg serieus op het stuk van de omscholing. Er wordt echt wel iets aan gedaan.
Wat denkt de regering aan het emigratieprobleem te doen? Ik denk daarbij: Ten eerste aan betere begeleiding en voorlichting van emigranten. Ten tweede aan het terughalen van emigranten, door bij voorbeeld de arbeidsvoorwaarden aantrekkelijker te maken en door maatregelen die terugkeer, na een voltooide opleiding, verplichtend te maken.
Ja, laat mij u een mopje vertellen. Die kwestie van het terughalen van emigranten, dat moet u niet al te luidop zeggen hoor. Daar gaat een regering nooit te veel aan doen. Ze hebben al vijfentwintig procent werklozen. Stel je voor dat zij die anderen er ook nog bij willen halen. Maar er is, zoals u al zei, wel behoefte aan geschoolde krachten en mensen die een goede opleiding gehad hebben in het buitenland, die kunnen natuurlijk wel in aanmerking komen om terug te keren. Wat die kwestie van het weggaan naar Nederland betreft, dat is ook eigenlijk wel duidelijk toegelaten, omdat de spanningen hier anders ook wel een beetje vergroot zouden worden, hoor. De Surinamers doen wel alsof zij het zo verschrikkelijk vinden dat die mensen weggaan, maar economisch gezien is dat natuurlijk niet zo erg geweest, als wij maar zorgen dat er zoveel opleving in de economie komt dat deze lieden wel terugkeren. Want ik mag wel zeggen dat het vaak helemaal niet de slechtsten zijn die het land verlaten. Veelal zijn het ondernemende jongens die weggaan. |
|