De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 259]
| |
R. Dobru
| |
[pagina 260]
| |
gelezen te zijn, door de bende werd aangenomen. Ze zijn toch jaknikkers. Hij zou dus geen moeite hebben een ordening te maken voor de arbeider. Nu moeten we na een zachte interimperiode, zeker weer een eeuw wachten voor er weer zo'n kerel wordt gemaakt door het volk. Zak! Maar daarom ook, als Johan deze dingen wèl had gedaan... ha, dan was hij echt alleen door dood en ziekte van die stoel te halen. Nou ja, hij zou het toch niet kunnen hoor. Hij is zo onwetend. Alles wat hij is geweest, is de slimmerik, de man van de kleine slimmigheden, die geluk heeft gehad dat hij daar was toen het volk een politicus zocht, met wie het zich kon identificeren...
Mijn vader was ook één van de mensen die uit de N.P.S.Ga naar eindnoot3. zijn weggegaan met DavidGa naar eindnoot4. toen. Hij was een van die ‘fijne’ Negers, die zich eigenlijk van de N.P.S. hebben gedistantieerd om iets andere redenen dan de elite. Mijn vader behoorde tot een bijzonder slag Negers. De door de Duitsers opgevoede volksjongen... Het waren Negers, ‘maar fijne Negers’. En de harde rauwe politiek, à la Machiavelli van Johan, stiet ze tegen de borst. Mijn vader was een idealist. Een eerlijk man. Hij was een fighter. Een man met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid. Hij kon geen slaaf zijn, die man. Van niemand. Desnoods honger lijden. Zo was hij. Ik denk met trots aan de eerste dag van de staking bij Bruynzeel, in de buurt van 1954. Hij was personeelschef. Tegen het uur waarop de stoot zou worden gegeven voor het neerleggen van het werk, begint de man zijn tafel op te ruimen. De bakra'sGa naar eindnoot5. kijken met ogen als kanonnen. Wat gaat Oom Joost doen? Ze geloven het gewoonweg niet. Alles in de lade, het bureau netjes opgeruimd. Poeoe! Daar ging de fluit. Jozua pakt zijn tas onder de arm en voegt zich bij de stakers. Met gejuich wordt hij aan de poort ontvangen. Enfin, na de staking is hij vanzelf weggepest door de patata's.Ga naar eindnoot6. Zo was hij. Het oudste beeld dat ik van hem heb - de oudste, eerste foto, kan je zeggen - is van toen ik een jongetje was van acht, negen jaar. Wij woonden in de Gonggrijpstraat. Dat is een zandstraat ten noorden van Paramaribo. Met goten aan weerszijden, waarin je eb en vloed van de Surinamerivier kan weten. Goten die in de Sommelsdijckse kreek uitmonden. Het was een huis voor een middenstandsfamilie. We waren eigenlijk middenstand. Gegoede middenstand. Mijn p'pa had een steady job bij de Esso in de administratie. Dat was toen nog een heleboel hoor, 1943-'44. Een blakamanGa naar eindnoot7. op kantoor. Boekhouder. Met zijn wit pak, glad van gomma.Ga naar eindnoot8. Ik zie de man met rooddoorlopen ogen binnenkomen. Door de open deur zie ik achter hem op straat, over de goot, voor de brug, een truck staan. En mannen komen de meubels uit de voorzaal halen, laden die op de truck en rijden weg. De naaimachine, een Singer en de Sparton radio, een meubelstuk zo hoog als een ijskast, worden nog net gered. Ik hoor dat wij moeten verhuizen. Als ik ouder ben geworden, hoor ik precies wat er toen gebeurd is. Mijn p'pa was met een ten year button van het bedrijf weggegaan, omdat er geen promotiekansen meer voor hem waren. Een Neger maakte men in die tijd niet zonder meer kantoorhoofd. Hij is toen in de handel gegaan, met het noodlottig gevolg. Hij ging failliet. Dus wij met z'n allen naar de armoede. Hoera! Laat me dit hoera uitleggen. Ik denk dat het een geluk is geweest, dat ik de armoede aan den lijve heb gevoeld. Dat ik uit eigen ervaring weet hoe mensonwaardig het leven op de erven in Paramaribo is. Ik was op de lagere school. Selekta-school. Dat is een ULO, uitgebreid lager onderwijs. | |
[pagina 261]
| |
Aan de Burenstraat. Ik ging toen met mijn grootmoeder blijven. Aan de Saramakastraat. Aan de overkant van waar nu de Surinaamse Dok- en Scheepsbouw Mij is. Op het erf. Eerste huis rechts. De oude vrouw woonde er al vijftien jaar. Ze zou er nog vijftien jaar blijven wonen. Het huis zelf was veel ouder. Het dateerde van de slaventijd. Eigenaar was een oude Surinaamse Familie. Op het erf stonden nog zeven tot tien even bouwvallige huizen. Het huis van mijn grootmoeder had twee kamers beneden en nog één onder het zinken dak boven, waar je met een ladder kon komen. In één van de benedenkamers was een kookraam; zo'n uitbouwsel naar buiten, waar wordt gekookt. Op de koolpot. Het huis staat er nog. Ik ben gisteren gaan kijken. De ongeverfde buitenwanden zijn na groen van de schimmel te zijn geweest, nu rood. Een andere schimmel? Of dezelfde? De familie is een rijke familie. Zij hebben één van de grootste winkelbedrijven in Paramaribo. Er wonen nu Boslandcreolen, Saramakaners of Aukaners, in het huis. Voor één gulden per nacht. Mijn grootmoeder betaalde vijftien gulden per maand. De Bosnegers betalen per kop per nacht. De w.c.'s zijn nu opgeschoven naar achter het moeras dat er toen was. Op het vroegere moeras zijn nu twee vier-bij-vier huizen bijgebouwd. Er zijn nieuwe privaten. Wij hadden er vier naast elkaar. Nu zijn er twee. En twee badkamers. De kraan staat nog op dezelfde plaats. Die wordt niet meer afgesloten 's avonds.
Toch was het prettig bij mijn grootmoeder. Een neef woonde mee in. En vlak aan de overkant van de straat, aan de rivierkant, daar waar De Vries autoshowroom nu is, woonde een tante met vijf zonen. Wij mochten vrij in de rivier zwemmen bij vloed. Vloed kwam tot voor de drempel van de krotten daar. Als we straf hadden, lieten we papieren bootjes varen naar Holland, naar Amerika, Engeland, Frankrijk. Dat waren de landen die we kenden. Dat waren de landen die wij idealiseerden. Dan spraken wij Engels. Geleerd van de Portoricanen en Amerikanen die hier gelegerd waren in de oorlog. En buitendien alle dronken mannen spraken die taal vloeiend. Fok joe. Nigger. Ge(t)dout, son of a bitch! Tegen zes uur elke middag gingen wij ratten doden. Stré kir alata.Ga naar eindnoot9. Soms had je ratten zo groot als een flink hondje. Ratten zonder haren en zo vet dat ze bijna niet konden lopen. Die moesten magazijnratten zijn. Terwijl je op rattenjacht was, moest je opletten dat er geen vleermuis tegen je aanvloog. Die kwamen van achterop, vanuit de amandelbomen. Ze verspreidden een muffe lucht. In de vakantie, als ik niet naar plantage was, gingen wij stropen op de markt. De markt was vlakbij. Zogenaamd had je moeder je gestuurd om monsters te nemen van de pinda, voor zij je zou laten kopen. En buitendien merkte baboen of kahnGa naar eindnoot10. toch niet als er een sinaasappel van de tafel viel en verdween... Mijn vader had een kamer gehuurd op een erf aan de Steenbakkersgracht, Ondrobon.Ga naar eindnoot11. Zodra ik kans zag, ging ik hem zien. Elke maandag moest ik hem zijn schone kleren brengen, dan kreeg ik een kwartje voor de kindervoorstelling in Bellevue van vrijdagmiddag. Ik moest dan ook verzekeren dat het goed ging op school. In elk geval moest hij mijn weekstaat tekenen... Enfin, hij kwam boven water en het gezin kon worden herenigd. Wij gingen ergens aan de Kwattaweg wonen. Mijn vader had er een groot stuk grond gepacht. Hij verscheepte groenten naar de Antillen, Curaçao. In die tijd ging ik op de Comeniusschool, want de Selekta was een betalende school, paimoni skoro en mijn p'pa kon niet betalen... | |
[pagina 262]
| |
Elke maand kwam de directeur met een briefje voor mij in de klas. Geen schoolgeld betaald. Ik moest naar huis tot het was voldaan. Dan mocht ik weer komen. Dit spelletje was al aan de gang op de Selekta. Het ging mijn p'pa niet goed in zaken. Ik was geabonneerd. Als de directeur de klas binnenkwam - hij kwam bijna alleen als er briefjes waren - kon ik beginnen in te pakken. De overige leerlingen begonnen alvast mijn kant uit te kijken. Ik was niet de enige... Het is jammer, want op die manier heeft het land een heleboel kinderen onderwijs ontzegd, verder onderwijs ontzegd. Toevallig was mijn vader zich bewust van de waarde van scholing en had ik hem in huis. Ja, dat is ook een ding. Vele knappe vrienden van mij hebben geen vader in huis gehad, waardoor zij niet die leiding hadden die ik heb gehad. Enfin. Mijn vader ging weer over de kop. De rest van het huisraad werd geveild. Ook de Singer en de Sparton deze keer. Eén ding moest gezegd worden van Joost. Hij was zeer ondernemend. Hij zat altijd vol ideeën. Grote ideeën. Alleen, hij had pech. Goed ook eigenlijk. Goed voor mij. Ik ben namelijk bang dat als die kelGa naar eindnoot12. geluk had gehad, ik een of andere rijkemanszoon zou zijn nu. Met een hoop blad in mijn zak en een hoop modder in mijn kop. Ik denk dat ik nu één of ander papier op zak zou hebben, na studie in Holland, want hij zou het hebben kunnen betalen, maar voor de rest waardeloos voor de gemeenschap, voor de revolutie... Het hoeft vanzelf niet, want tenslotte komen de grootste revolutionairen uit de gegoede stand. Kijk Castro. Zijn vader was grootgrondbezitter. Het eerste wat hij nationaliseerde was zijn eigen grond. Zelfs Marx kwam uit de bourgeois. Wat ik echter wil zeggen: het spijt me geen bal, dat ik als arme jongen ben opgegroeid. Buitendien, ik wil niet rijk worden. Materieel. Als ik rijk kan zijn van geest, als ik een hoogstaande revolutionaire moraal kan hebben, zal ik gelukkig zijn. Ik denk dat ik slechts gelukkig kan zijn als alle anderen dat ook zijn; als ik dat geluk kan delen met geheel mijn volk, met geheel de mensheid. Ik heb me nooit geschaamd voor het erf. Ik weet niet waarom ik mij zou schamen. Armoede is geen schande. Wat ik wil doen is de erven opruimen. Met alle middelen die mij ten dienste staan. Zolang blijf ik prasi boi.Ga naar eindnoot13.
Het is in de Kwatta dat ik voor het eerst weet kreeg van de politiek. Ik zie nog zo de dag waarop mijn vader thuiskwam met het pamflet. Oprichting van de N.P.S. Een rij namen van de oprichters stond erop. Ook die van hem. Ik herinner mij de zondagen waarop wij samen zaten te luisteren naar Van Westen zijn commentaar. Hij gaf mij 's avonds de krant nadat hij die gelezen had en vroeg mij soms één artikel in het bijzonder te lezen. waarover hij dan zijn visie gaf. Ik zie het gezicht van mijn moeder weer, die zich afvroeg of ik wel begreep waar mijn vader het over had. Maar ik was op de Mulo en dat was een heleboel in die tijd. Later, veel later, luisterden wij zondags ook zoveel mogelijk samen naar het commentaar van Bruma.Ga naar eindnoot14. Toen was ik al in de politiek en hij niet meer... Ik ging naar de middelbare school. Na de eerste klas werd het noodzakelijk dat ik vaker in de stad bleef slapen. Ik ben bij tante Benta gaan inwonen. Zij woonde toen aan de Gemenelandsweg, Lotoe djariGa naar eindnoot15. in FrimangronGa naar eindnoot16., dichtbij LantidjariGa naar eindnoot17., Bronsplein. Lotoe djari is een groot erf. Vijftien huizen. Wij woonden tot achteraan, laatste huis. Op twee meter afstand van de privaten. Ik ben er blijven wonen, ook toen ik al werkte. Benta was toen weduwe. Zij werkte voor dertig gulden per maand bij een mevrouw als bediende. Huis- | |
[pagina 263]
| |
huur vijftien gulden. Water: één gulden bijdrage voor de algemene kraan. Geen elektriciteit. Petroleumlamp. Ik heb met kokolampoeGa naar eindnoot18. gestudeerd. Later ging ik met een vriend samen studeren. Hij had een eigen kamer. Hij woonde in een groot huis aan de Limesgracht. Hij had elektrisch licht. Op buiten aan de Spoorbaan bij mijn ouders, studeerde ik met een colemanlamp. Dat was helderder licht dan van de petroleumlamp. Om mijn ogen niet te bederven, plaatste ik de petroleumlamp altijd dichtbij het boek waaruit ik moest leren. Het gebeurde vaak dat ik voor mijn boeken insliep. Ik schrok dan wakker van brandlucht. Ettelijke keren is het gebeurd dat mijn wenkbrauwen of mijn haren werden verschroeid door de lamp. Benta kon zelden de eindjes aan elkaar knopen. Ik beschouw haar tot nu toe als een soort goochelaar. Wij aten meestal het lekkerst als de middelen thuis waren uitgeput. Als ‘kwata’Ga naar eindnoot19. op tafel lag, zoals zij het zei. Wanneer mister hardtime aan de deur was komen kloppen. En ik was helemaal ‘te haren laste’. Mijn vader kon nauwelijks rondkomen met wat hij bij Bruynzeel verdiende. De schulden van het faillissement drukten nog altijd. Als er twee vrouwen zijn die ik mateloos bewonder en eerbiedig, dan zij dat Benta en mijn moeder. Dat zijn de vrouwen die onbetaalbaar zijn. Moni no nofo foe pai den baka...Ga naar eindnoot20. Hoe ik bij de nationalisten terechtkwam? Dat is een lange tori.Ga naar eindnoot21. Het is een kwestie van bewustwording. Van wakker worden. Nadenken. Jezelf op zekere dag afvragen wat je idealen zijn. En dan je idealen aan een onderzoek onderwerpen. Je levensbeschouwing. Je wereldbeschouwing. Jezelf afvragen wat ben ik, wie ben ik, waar ben ik. Er moet eerst verandering van geest, van mentaliteit, van filosofie plaatsvinden, voor je kan zeggen dat je nationalist bent. De eerst schok kreeg ik in de laatste klas van de Algemene Middelbare School. Mei 1955. Mijn leraar Nederlands komt in de klas. Hij had ons net het scanderen van gedichten geleerd en wij hadden zelf enkele rijmpjes gemaakt om te laten zien dat wij in staat waren met rijm en maat te werken. Ik hoor hem nog zo. Een sceptikus. Een sarcast eerste klas. De vraag was wie van ons ooit een gedicht in het Sranan-tongo had gelezen. Wie zou er één kunnen schrijven. En de toon was van: kan dat wel in jullie markttaaltje? Nu had onze opvoeding ons geen geloof, geen waardering voor eigen cultuur bijgebracht. Integendeel. Wij hadden geleerd te spuwen op alles wat ons als Surinamer eigen was. In die dagen vierde het kolonialisme nog hoogtij. Erger dan nu. Er was wel reeds een organisatie die werkte op het gebied van de culturele bewustwording, Wi Egi SaniGa naar eindnoot22. van Bruma. Ik wist daar nog niet van. Ik had werkelijk nog nooit een gedicht gelezen in onze eigen taal. Je mocht die taal niet eens spreken in die dagen, of je deed onontwikkeld, achterlijk, negerachtig. Ik heb duizenden strafregels moeten schrijven op de lagere school: Ik mag geen Neger-Engels (zo noemde men het Surinaams toen) spreken. Thuis moest je tegen je ouders Nederlands spreken, al spraken zij je in het Surinaams aan. Eén keer heb ik het geprobeerd en er is mij door mijn moeder bijna een tand uit de mond geslagen. Ik was oneerbiedig. Zelfs onder je vrienden sprak je de taal stiekem. Als je werd gehoord: Kunnen jullie geen Hollands praten daar? Ik zong in de badkamer soms een kawinamelodietjeGa naar eindnoot23.: Doe daar niet zo negerachtig. Je haar was slecht haar, omdat het kroes was. Je kleur. Je werd geadviseerd met een lichtkleurig meisje te trouwen, zodat je kinderen een hogere kleur zouden krijgen. Tot nu toe heb je nog mensen die zo denken. Zwarte mensen. Surinamers. Je had | |
[pagina 264]
| |
geen cultuur. Je land was niet eens een land. Wingewest. Gebiedsdeel. Kolonie. Het is niet te overschatten wat met je denken gebeurde door een eenvoudige zin in het aardrijkskundeboek, of geschiedenisboek: De Rijn komt bij Lobith ons land binnen. De Batavieren zijn onze stamvaders. En je wist niet eens een plaats aan te wijzen van een Indiaanse nederzetting in eigen land. Je kon binnendoor varen van Antwerpen naar Den Helder, maar niet van Albina naar Nickerie. Gewoonweg omdat Holland belangrijker was. Boni en Baron, de slavenopstandelingenleiders, waren in de geschiedenisboeken rovers, brandstichters en moordenaars. Zij hebben de economie van het land te gronde gericht. Misdadigers. Piet Hein, dat was een kerel. Je zong het lied van hem luidkeels mee op het plein in Paramaribo, als de koningin jarig was. Piet Hein; zijn naam is klein; zijn daden bennen groot; hij heeft gewonnen de zilveren vloot. Een doodgewone zeerover. Onze geschiedenis was een aaneenrijging van Hollandse gouverneurs en hun jaartallen. Dit soort hersenspoeling dat wij in het verleden kregen, maakt dat politieke leiders in deze dagen kunnen verklaren dat ze tegen onafhankelijkheid zijn. Zij kunnen niet helpen, poti.Ga naar eindnoot24. Zij hebben het oude ideaal nog niet van zich kunnen afschudden. Tegenwoordig bevinden onze idealen zich niet meer in Europa, maar hier. Europa is niet meer superieur. Ik aanvaardde dus de uitdaging van de leraar. Zo zag ik het, als een uitdaging. Ik moest iets bewijzen. Zelf. Mijn nationalistische snaar was aangeslagen. De volgende dag kwam ik met twee gedichten. En hij vond ze goed. Gek, reeds mijn eerste gedicht ging over de armoede. PinaGa naar eindnoot25. heette het. Die leraar is mij ook na de school blijven aansporen om door te gaan met schrijven. Hij was het ook die mij genoeg dekatiGa naar eindnoot26. gaf om mee te dingen naar de prijs van het Cultureel Centrum Suriname in 1957. Ik won de eerste prijs met ‘Fedi Graboe’.Ga naar eindnoot27. Maar toen in 1957 was het bewijs onweerspreekbaar geleverd, dat in het Sranan-tongo diepere gedachten en gevoelens in poëzie konden worden gegoten. TrotjiGa naar eindnoot28. van de dichter Trefossa was verschenen. Dat was het begin van de Surinaamse literatuur. Intussen had ik reeds gehoord van de culturele organisatie van Eddy Bruma, de advocaat, meester in de rechten, die met een groep mensen elke maandagavond in de Emmaschool bijeenkomsten hield waar uitsluitend Surinaams werd gesproken. Onvoorstelbaar. Een meester in de rechten die Surinaams sprak op vergaderingen. Men vertelde zoveel van die groep. Een geheime organisatie. Het was een stel opruiers. Communisten. Dat was toen voor mij hetzelfde als boeman... Ik hoorde, Bruma leerde de mensen zichzelf te zijn en het waren bewuste mensen. Wi Egi Sani - zo kwam het op me af - was een soort geloof, een nieuw geloof in Negerschap. Als je eraan dacht, dacht je gelijk aan wintiGa naar eindnoot29. en aan al die geesten die wij als afgoden hadden leren zien. Boze-geestendienaars. Neger was een scheldwoord, al wàs je Neger. Ik ben een avond tot voor de trappen van het lokaal in de Emmaschool aan de Gravenstraat geweest. Mijn hart klopte tot in mijn keel. Ik was bang. Ik hoorde iemand roepen ‘brada’.Ga naar eindnoot30. Ik spoedde mij naar de poort.
Ik deed de eerste aarzelende stappen in het openbare leven. Op school was ik een stille geweest, een luisteraar. Sommige onderwijzers van mij kunnen tot nu toe niet geloven dat ik het ben. De stille jongen. En nu de vuurspuwende rebel. Ik werd gemaakt tot voorzitter van de oudleerlingenvereniging van de A.M.S.... Wij organiseerden debatavonden. Mijn naam verscheen in de krant. Ik zou mijn eerste con- | |
[pagina 265]
| |
tact krijgen met mensen van Wi Egi Sani. Via een oude vriend werd mij gevraagd of ik zitting wilde nemen in een comité dat een standbeeld zou laten oprichten voor de vrijheidsstrijders Boni, Baron en Joli Coeur.Ga naar eindnoot31. Ik zat op de Surinaamse Rechtsschool. Er werd een comité van jongeren uit alle bevolkingsgroepen samengesteld... Wij zouden de helden uit onze geschiedenis in ere herstellen. Ik werd voorzitter gemaakt. Toen begon de strijd. Het Surinaamse volk was niet klaar voor onze ideeën. Wij werden door allerlei mensen aangevallen. Boni was een moordenaar, een rover. Stel je voor dat een misdadiger een standbeeld krijgt. De Surinamer kende zijn eigen geschiedenis niet. Wij gingen toen uit oude, vergeten boeken in de archieven van het Surinaams Museum stukken overschrijven en publiceren. Boeken die door Europeanen waren geschreven. Stedman, Wolbers.Ga naar eindnoot32. Wij werden er zelf wijzer van. Wij ontdekten boeken die voor het volk verborgen waren gehouden. Wij lazen, hoe een Europeaan Boni prees om zijn krijgskunde, die een generaal uit het Europa van die tijd hem zou benijden. Wij oogstten ook bijval. In een paar maanden tijds was het besef bij ons gegroeid dat wij een groter werk te verrichten hadden dan alleen maar een standbeeld voor een held. Wij ontdekten dat er op elk gebied oude ideeën bestonden, die moesten worden opgeruimd. Zo kwamen wij te staan tegenover de muur van raciale vooroordelen. Men vond dat wij iets deden voor de Neger alleen. Boni zou slechts voor de Neger iets betekenen als held. Niet Creoolse leden van het comité werden bewerkt. Men had ons vanaf onze jeugd geleerd, dat wij niet bij elkaar hoorden. Hindoestanen en Creolen zouden elkaar nooit vinden. Wij verschilden te veel van elkaar. Negers waren verspillers en Hindoestanen waren gierig. Negers waren lui en Hindoestanen ijverig. Hindoestanen koeli's, Negers kafri's. Wij zouden gedoemd zijn naast elkaar te blijven leven ten eeuwigen dage. Eén volk? Laat ons niet lachen. Hindoestanen en Negers zullen nooit van elkaar kunnen houden. Zij waren utopisten. Jullie zullen nooit één worden. Ten slotte zullen de Hindoestanen het land overheersen. En de Creolen weer tot slaven maken. Maar er was een Hindoestaan bij ons. Ach, hij houdt jullie voor de gek. Wantrouwen. Hij was geen paradepaard. Wij geloofden en zullen blijven geloven in de éénwording... Wij begonnen een discussiegroep. Kra.Ga naar eindnoot33. Een discussiegroep van nationalistische jongeren... Wij leerden debatteren. Wij bespraken zelf onderwerpen. Elke avond een andere voorzitter. Iedereen moest leren een vergadering te leiden. We werden een eenheid. Vanaf de oprichting van Kra kon er nergens in het land meer een lezing of een causerie gehouden worden, of wij waren er. Met ons nationalisme. We hadden nog geen rationele, filosofische formulering voor dat nationalisme, maar wij hadden de emotie. Wij waren enthousiast. Wij waren de jeugd. Wanneer er ergens een lezing werd gehouden, door wie dan ook, dan keek men om naar ons. Wij hadden altijd iets te vragen of te zeggen. Wij werden een macht. Er kwamen meer jongeren bij. Elke avond kwam er een ander gezicht, een nieuw gezicht. En we waren blij dat we meer werden. Er was meer vreugde om één die er bij kwam... Nationalistische jongeren. Wat is nationalistisme? Debat. Vijf definities... Wij moesten een ruimte hebben voor onze discussieavonden. Elke woensdag. Wij zouden die aan Bruma vragen. Als nationalist konden wij bij hem zeker terecht. En hij zou ons de juiste definitie kunnen geven van nationalisme. Op een maandagmiddag togen wij naar de Weidestraat. Wi Egi Sani had er een gebouw, 1957. Wij gingen het erf binnen. Drie uur zon. Bruma speelde scheids- | |
[pagina 266]
| |
rechter, rèfriGa naar eindnoot34., voor voetballende jongetjes van twaalf en dertien jaar. In de snikhete tropische zon. Ik was verontwaardigd. Een meester in de rechten! Rèfri! Ik geloofde er niets van. Hij kwam aanlopen. Ik had een heel ander beeld van de man. Hij was niet lang, niet hipsiGa naar eindnoot35., hij droeg geen baard. Hij had geen jas aan en geen das om, maar was net als ik gekleed in hemd met korte mouwen. Gewoon. Ik hoorde, voor ik aan de beurt was, de andere jongens hem groeten, hand geven ‘Faae go meester’. ‘Meester fa j'tan’.Ga naar eindnoot36. Hoe zou ik dat doen. Surinaams praten tegen zo een geleerde man. Je mocht het niet eens tegen je eigen moeder, laat staan tegen iemand die maatschappelijk zo hoog staat. Ik zweette... Ik stak mijn hand uit en het lukte. Ik kon toch niet uit de toon vallen! ‘Meester fa.’ Dat was weer zo'n moment waarop een stuk kolonialisme bij mij werd weggeslagen. Ik was weer een stuk verder bevrijd. Ik voelde me die middag anders. Bevrijd. Alsof ik een nieuw ding was geworden. Toen ik thuiskwam schreef ik een gedicht. In Wi Egi Sani ontmoette ik een nieuw soort mensen. Mensen die dingen deden voor anderen. Voor een organisatie. Zonder dank-je-wel te vragen. Zonder beloning te vragen. Bezielde mensen. Jong en oud. SisaGa naar eindnoot37. Vera. BradaGa naar eindnoot38. Sep. Sisa Krint. Bruma vertelde ons dat het nationalisme een filosofie was, een wijze van denken. Wij leerden ook andere filosofieën kennen...
In Kra werden wij op een gegeven moment zo rijp dat wij voelden dat we moesten vallen, om niet te verrotten aan de boom. We begonnen naar buiten te treden. We organiseerden studieweken, waarmee wij naar andere jeugdclubs gingen. Brutusclub. H.N.S. Amos. Spes. Labor. We wilden in de eerste plaats de rest van de jeugd laten weten dat wij een nieuw geloof hadden gevonden. Wij wilden de straat op. Debatteren en preken binnen gesloten ruimten was niet genoeg meer. Wij wilden het nieuwe aan heel het volk brengen. Heel het volk er deelachtig aan maken ... Een nieuwe organisatie was gemaakt. De Nationalistische Beweging Suriname... Opschudding in het land. Wij hadden namelijk grondig gepamfletteerd. Binnen één nacht hadden wij de hele stad onder het pamflet bedolven... De volgende morgen ontwaakte Paramaribo bedolven onder het eerste antiroyalistische pamflet in onze geschiedenis. Wie was ‘de kerngroep van de nationalistische beweging Suriname’? Wij wilden niet voor laf worden uitgemaakt en gaven het eerste communiqué uit met de namen van twaalf van ons. Daarmee hadden wij onze huisgenoten en ouders in één broejaGa naar eindnoot39. gezet. De politie werd elk moment verwacht. Wij zouden opgesloten worden. Maar wij wisten beter. Wij waren rechtsstudenten. Wij wisten dat wij de vrijheid hadden om onze mening bekend te maken. Ten slotte hadden wij slechts het ‘Volk van Suriname (dat werd voortaan de kop van onze pamfletten) afgeraden geld te geven voor iemand die het niet nodig had en die al zoveel uit ons land had weggesleept’. De pers was unaniem van mening dat wij een stelletje onbezonnen jongelui, onbehoorlijke opruiers waren. Intussen hadden wij een prachtig wapen ontdekt: het pamflet. En wij wisten het effectief te verspreiden. Wij waren de talk of the day. Wij leerden nu een andere kant van de strijd. De straat. Wij organiseerden betogingen. Tegen de Apartheidspolitiek in Zuid-Afrika; tegen het ontslag uit overheidsdienst van de Surinamers... ten behoeve van een of andere kolonialistische Hollander; tegen de moord op Loemoemba door de Belgen. De politici begonnen stelling tegen ons te nemen. Wij pamfletteerden tegen intimidatie door de Nederlandse vloot tijdens de openbare discussies in de pers en in de politieke partijen voor of tegen onafhankelijkheid. Om de haverklap | |
[pagina 267]
| |
moesten wij op het politiebureau verschijnen voor een of ander procesverbaal. Wij organiseerden vergaderingen in de theaters, over de onafhankelijkheid. Wij gingen kransen leggen bij standbeelden van strijders als Gandhi en Bolivar. Wij hadden de oren van de jeugd, dwars door alle groepen heen. Op onze Kaderschool kregen wij vorming van Bruma, Gessel, Eersel en Waaldijk. Allen vroegere leiders van Wi Egi Sani in Amsterdam. Studenten toen. Het was de regeringsperiode van Essed, Sedney, van Philips, Adhin. De academici. Ministers waarachter Pengel de touwtrekker was. Een gedirigeerde regering, zei de oppositie. Met alle enthousiasme van die regering veranderde er toch niets wezenlijks in onze maatschappij. Overal, op alle levensgebieden bleef het kolonialisme zijn macht behouden. Ik was bere-kompeGa naar eindnoot40. (kerngroeplid) van de N.B.S. en maakte als sekretaris deel uit van de tripa (het leidende driemanschap binnen de kerngroep, een soort dagelijks bestuur)... 1 september 1961. Proclamatie van de Partij van de Nationalistische RepubliekGa naar eindnoot41.... De strijd ging een nieuwe fase in. Wij hadden al ervaren voor welke berg van wantrouwen, onbegrip en vooroordeel wij stonden. Wij wisten hoeveel frustratie het kolonialisme in de geest van ons volk had achtergelaten, hoe diep de wortels van het oude zich hadden genesteld in de gemeenschap. Er bestond in de gemeenschap niet alleen culturele, maar ook sociale en economische onderdrukking van het volk. Van de werkende klasse. Van de arbeider en de landbouwer. Een zeer complexe zaak, die werd doorkruist door raciale en godsdienstige vooroordelen. Vooroordelen die ons volk met de paplepel waren ingegeven. Een herculestaak namen wij op onze smalle schouders. Goed, wij hadden het enthousiasme van de jeugd. Wij hadden het idealisme van de jeugd. Wij hadden de onbedorvenheid van de jeugd. Wij misten ervaring en filosofische doorwrochtheid. Maar wij waren klaar voor de hardste slagen... Maar wij waren overtuigd. Bezeten van een ideaal. Daarom gingen wij in de aanval. Wij gaven de oude maatschappij niet de kans ons in de verdediging te dwingen. Wij waren brutaal. Onbeschoft. Men had verdriet over ons. Medelijden met ons. Bruma ‘misbruikte’ ons. De gemeenschap had nog nooit overtuiging in werking gezien. Wij werden gevreesd. Wij werden betreurd. Waarom kwamen wij niet in de N.P.S.? Ons brood zou geboterd zijn. Men begreep niet dat wij niet in de strijd waren voor eigen geboterd brood. Wat volk! Volk is ondankbaar. Wisten wij dan niet? Vandaag hosana, morgen kruisig hem. Buitendien, geloof je zelf wat je zegt? Alle politici hadden, voor zij er waren, gouden bergen beloofd. Moro fowroe ben singi moro fowroe fensi.Ga naar eindnoot42. Men geloofde niet meer in edele bedoelingen bij politici. In elk geval, wij zouden met de jaren wel wijzer worden. Ons enthousiasme was van voorbijgaande aard. Velen waren ook zo begonnen. De dag zou komen waarop wij aan onszelf zouden gaan denken. Men wist het niet, maar men was bezig ons te harnassen. Wij werden van alle beschuldigingen en verdachtmakingen nog harder. Wij gingen voor onszelf meer en meer een zuiverder revolutionaire moraal ontwikkelen. Wij zouden bewijzen dat het anders kon, anders behoorde dan de wijze waarop de oude politici het deden. Wij gingen meer contact zoeken met het volk en bleven de bourgeois zoveel als mogelijk uit de buurt. Er waren vragen die ons teisterden. Wat is nodig voor het behouden van het geloof? Geloof in ons volk. Geloof in de juistheid van het doel dat wij ons stelden. Dat wij stelden voor ons volk. Is het waar dat de tijd idealen aantast? Is het waar dat de tijd je geloof in idealen aantast? Zou het mogelijk | |
[pagina 268]
| |
zijn dat wij zouden verworden tot de politici van nu? Vetgemeste zakken die alleen aan zichzelf denken. Het volk en zijn noden vergetend. Wij gingen lezen. Lezen, lezen. De geschiedenis van grote volksleiders. Van grote volksbewegingen. Wij leerden daaruit. Wij discussieerden daarover. Tot diep in de nacht, als de dag reeds ver achter ons was spraken wij over deze dingen. Wij vonden steun bij onszelf, bij elkaar. Langzamerhand dwongen wij de gemeenschap respect af. Al bleven zij bang voor ons. De oude machthebbers wantrouwden iedereen die zich met ons inliet. Wij waren in staat tot besmetten. Wij waren een virus dat moest worden uitgeroeid. Moest worden weggevaagd van gods aardbodem. Van onbezonnen jongelui waren wij ‘het rode gevaar’ geworden. Jongens met guts. Jongens met verstand. Veelbelovende jongeren. Maar wij vergooiden onze kansen. Wij waren in het verkeerde kamp terechtgekomen, verzeild geraakt. Met deze last van vooroordeel, wantrouwen en onbegrip op onze nek, begon de Partij. Maar de Partij begon ook met een kleine en sterke kern overtuigden, die van geen wijken wist. Die zich als een jachthond vastbeet, in het bij aanvang gestelde doel. Voor vaderland of dood.
noten van S.W.d.G. |
|