De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
D. van Arkel
| |
[pagina 92]
| |
delijke ongebondenheid en vrijheid, die men als reünist eens per jaar weer herbeleven wil, met op zijn best een diepe vorming in wetenschap en kunst als compendium; studeren naast student zijn, ja, maar nimmer staatsburger zijn. Maar waarom als deze romantische fictie een functie was van maatschappelijke zekerheid, dan nu wèl dit uitgesproken engagement, dit mondiaal zich betrokken weten van de meest vocifere studentenbeweging van heden, juist nu via beurzenstelsel en een uitgebreid netwerk van sociale voorzieningen maatschappelijke veiligheid verwezenlijkt lijkt? Zeker, een groeiende ongerustheid omtrent de toekomstige positie doet zich hier en daar wel gelden, maar is een intellectueel proletariaat een alom verbreid schrikbeeld? Is dat de inspiratiebron? Of zijn het de kinderen van de ‘welvaartstaat’, die de ‘Brave New World’ vrezen, het spanningsloze, prikkelloze, alle behoeften bevredigende systeem van vegetatief voortleven, van de verzorging van wieg tot het graf, dat alle avontuur mist? Een verzet tegen de consumptiemaatschappij zou in die richting kunnen wijzen, maar is daarmee nog niet verklaard.
De progressieve student van nu is niet de revolutionaire buitenlandse student van honderd of minder jaar geleden, die zijn eigen sociale en intellectuele positie veroveren moest, en daarom solidair was met andere ontrechten, want ‘Carrière’ en ‘Maatschappelijke Positie’ vervult hem juist met schrik. Hij is ook niet meer de student van de crisisjaren, die, als hij niet tot de jeunesse dorée behoorde, òf zich apolitiek op zijn magere toekomst bezon, òf geheel buiten de studentenwereld zich politiek uitsprak over het falen van de kapitalistische structuur, hetzij in uiterst ‘linkse’ termen, hetzij, helaas maar al te vaak, in uiterst ‘rechtse’, fascistische termen. Ondanks beweringen van het tegendeel herinnert niets in de moderne studentenbeweging, ook niet in zijn meest intolerante vorm, aan de roep om de sterke man, die orde op de nationale zaken zou stellen, niets aan het ‘viva la muerte’ van de Spaanse, rechtse studenten in de burgeroorlog, aan het racisme van zoveel Duitse studenten, aan de fanatieke overgave van Italiaanse en Roemeense studenten aan de dictators. In extreme gevallen mogen de methoden verwant lijken, de bron van inspiratie is een wezenlijk andere. De progressieve student van nu zet zich af tegen de generatie die na de geslaagde wederopbouw na de oorlog, gedesillusioneerd na zijn fel verzet in de oorlog en bevangen in de tegenstellingen van de koude oorlog, soms tot een studentikoos cynisme verviel, dat elke vorm van engagement als ‘ethisch gepraat’ afwees. De grote doorbraak in allerlei richtingen kwam in de jaren zestig, toen met John Kennedy een détente leek op te treden in de koude oorlog, toen er een grotere marge van vrijheid kwam de ideologische structuur van de eigen westelijke wereld onder de loep te nemen, een vrijheid die - geholpen door betere communicatie - ruimte liet om te ontdekken hoezeer de buitenlandse politiek van Amerika en bondgenoten gebaseerd was op een historisch-normatief oordeel, op een verkeerde les uit München en Appeasement, die deed ontdekken hoe weinig werkelijke vorderingen ontwikkelingshulp maakte, hoe veel westelijke belangen met die hulp gemoeid waren. Het was een vrijheid die hen receptief maakte voor de toenemende onleefbaarheid van de hoog geïndustrialiseerde wereld. Specialisten wisten dat al lang, het was een generatie die het in ruimer verband ontdekte. Het was kortom het zich bevrijden van het inzicht dat maatschappelijke zekerheid niet dat alleen zaligmakende element was, wat vorige generaties erin gezien hadden. Studenten kregen een stuk welvaart, toen dat, in het westen althans, geen schaars goed meer was, maar daarbuiten des te meer.
Eerder dan anderen ontdekte de generatie van de provo's, dat ‘welzijn’ wèl een schaars goed begon te worden, dat een ‘welzijnsverelendung’ begon op te treden, zoals in de negentiende eeuw een ‘welvaarts-verelendung’ ontdekt was. Welzijn, van minder en minder, omdat onze lucht, ons water, onze bodem, vervuilt, omdat onze grote steenmassa's van steden, met verstikkend verkeer, minder en minder mogelijkheden bieden voor een creatief en recreatief bestaan, omdat een overbevolking dreigt, die op grond van, alweer, een normatief oordeel weggepraat wordt, omdat rassendiscriminatie zo welig tiert als ooit, omdat de gruwelen van oorlog en onderdrukking verre van uitgebannen | |
[pagina 93]
| |
zijn. Het is dan bitter te zien hoe al de problemen van een toegenomen welvaart gevolgen zijn van een welvaartsverdeling die voor de overgrote meerderheid van de wereldbevolking geen bestaansminimum garandeert. Onze welvaartspolitiek en geavanceerde technologie schept voor onszelf welzijnsproblemen, en creëert daarbuiten alleen maar meer welvaartsproblematiek. In allersimpelste vorm: er zijn meer en meer synthetische produkten, die ònze leefbaarheid bedreigen en ginds een bron van inkomsten weghalen. Wie is er meer een welzijnsproletariaat für sich dan de generatie die niet meer het historisch-normatieve oordeel hoeft te aanvaarden van al degenen die nog gebonden zijn aan de wereld van dertiger en veertiger jaren, en die intellectueel gevormd genoeg zijn om het ‘an sich’ om te vormen in een ‘für sich’? Ook al is er vermoedelijk geen objectieve norm te vinden voor de ‘welzijns-verelendung’, die overeenkomt met de objectieve arbeidsnorm uit de meerwaardeleer, en al gaat daarom de vergelijking, als alle vergelijkingen, mank, het heeft toch zin er een aantal aspecten van naar voren te halen. Een punt wil ik speciaal noemen, dat in ander verband al genoemd is: de mogelijkheid van weer een ander historisch-normatief oordeel. Het oordeel dat vaststelt dat de bereikte uitkomst het logische en voorspelbare gevolg is van de noodzakelijke gang van de geschiedenis, en dat daarmee de oplossing al voorspelt. Historisch normatief oordelen, het hanteren van een al dan niet juist collectief herinneren, als norm van handelen, is diep in de menselijke geest geworteld. Een eenvoudig voorbeeld is de exclamatie van Malraux bij de Franse verkiezingen, toen hij uitriep: ‘Stemmen tegen de Gaulle is stemmen tegen de geschiedenis.’ Meer complexe vormen liggen aan racisme, nationalisme, conservatisme als aanvaarding van de status-quo, maar ook aan revolutionaire en chiliastische bewegingen ten grondslag. Ik zou zelfs durven stellen, dat vrijwel elk chiliasme een normatief-historisch denken in een noodsituatie is. De als objectiefnoodzakelijk geziene uitkomst van de geschiedenis wordt zo geïnterpreteerd, dat de voltrekking op dìt moment gaat komen. De noodzakelijke crisis gaat aan het noodzakelijke heil vooraf. Er zou dus in onze situatie alle ruimte zijn voor een nieuw chiliasme, dat als zoveel chiliasmen, als alle historisch-normatieve oordelen, intolerant zal zijn. De gang van de geschiedenis zoals hij ervaren wordt, toont de weg duidelijk aan. Wie die weg niet kiest is daarmee een lastig obstakel, dat verwijderd moet worden. Dat ook het marxisme, in zijn Stalinistische fase, dat type normatief denken in een bloedige praktijk heeft omgezet, is te overduidelijk om hier verder geadstrueerd te worden. Mij dunkt dan ook dat de oplossing van de problemen níet gelegen is in het vaststellen van een doel, dat min of meer als de objectieve gang van de geschiedenis vastligt, als zodanig ervaren wordt of er uitgelicht wordt, en níet in het wegnemen van de beletselen die ‘de gang van de geschiedenis’ belemmeren; de oplossing ligt niet in alleen-maar-actie, niet in niet-praten en studeren, omdat ‘we toch wel weten hoe het zit’, maar juist in wèl praten en studeren, zoals we met dit congres willen doen. Hetgeen natuurlijk niet wil zeggen dat actie niet minstens even nodig is.
Wie niet wil vervallen in de oude, overbekende vormen van intolerant, historischnormatief denken, van rechts of van links, zal wetenschappelijk te werk moeten gaan, de problemen moeten signaleren en ze zuiver stellen. Wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijke richting van ons handelen, is een onderzoek naar de problemen die wij op basis van ons engagement stellen. Dit is een wetenschappelijk onderzoek, dat dus juist niet de geschiedenis als door een aprioristisch postulaat bepaald ziet, maar een open analyse van het menselijk handelen tot nu toe, die zich leent voor toetsing. Zoals bij voorbeeld de voorspellingen op het gebied van milieuhygiëne, over de gevaren die ons bedreigen, oordelen zijn, die getoetst zijn aan de nu feitelijk bekende situatie, zo zal toetsing van mogelijk menselijk handelen moeten plaatsvinden aan de ons in feite bekende situatie. Dit betekent toetsing aan de nu bestaande sociaalwetenschappelijke en historische kennis omtrent het menselijk handelen. Dit impliceert maar al te vaak een toetsing aan een geschiedenis die dan niet normatief beschreven mag worden, maar volgens een ordeningsprincipe, dat via ‘retrodictie’ zich leent voor verificatie en falsificatie. Dit is echter meer dan alleen een pleiten | |
[pagina 94]
| |
voor de hypothetisch-deductieve werkwijze in sociale wetenschap en geschiedenis, want het impliceert tegelijkertijd dat de selectieve gezichtspunten waarlangs de ordeningsprocedure moet lopen, ingegeven mogen en moeten worden door een engagement in actuele problemen. Medische wetenschap is niet minder wetenschap als het uiteindelijk doel van die wetenschap het genezen van mensen is. Sociale wetenschap, en zelfs alle wetenschap, is niet minder wetenschap indien het zijn problemen ontleent aan een situatie die als onwenselijk en onmenselijk aangevoeld wordt. Wetenschap zelf echter is in toenemende mate verantwoordelijk voor de bestaande problematiek. Het is in het huidige bestel vermoedelijk de grootste agens van sociale verandering. Het maatschappelijk rendement van zoveel wetenschap is in toegepaste vorm zo groot geworden, dat de maatschappij bereid is steeds grotere bedragen in die wetenschap te investeren. Daardoor is wetenschap niet alleen - waarschijnlijk ongewild - een motor geworden voor het continueren van het huidige maatschappelijke bestel, maar is zij ook, juist door haar succes, object en subject geworden van politiek handelen. Het is juist in die kwaliteit dat wetenschap helpt de problemen te creëren die we nu juist wetenschappelijk willen gaan onderzoeken. Wetenschap wordt aldus de vijand van wetenschap. Anders gezegd: wetenschap heeft een zo groot succes gehad, dat wij nu geplaatst worden voor de wetenschappelijke vraag hoe met wetenschap om te gaan, omdat het succes niet groot genoeg was. Dit betekent dat studenten volkomen gelijk hebben als zij eisen dat bij het onderwijs in elke wetenschap de vraag aan de orde gesteld moet kunnen worden wat de mogelijke maatschappelijke consequenties van die wetenschap zouden kunnen zijn. Het betekent ook dat juist voor de wetenschappelijke vragen naar de betekenis en functie van wetenschap, die academische vrijheid opgeëist moet worden die oorspronkelijk, volkomen terecht, voor alle wetenschap geëist werd, maar die door de maatschappelijke consequenties van het gebruik van wetenschap problematisch geworden is. Daarmee is ook de vraag naar het opstellen van normen voor wetenschapsbeleid, als een zaak voor de universiteit zelf, gegeven. De vraag naar de relatie tussen ‘wetenschap en welzijn’ moet dan ook leiden, als op dit congres zal gebeuren, naar een wetenschappelijke bezinning op de plaats en functie van wetenschap en universiteit in de mondiale welzijnsproblematiek, maar alweer, de normen die vastgesteld zullen worden kunnen niet anders dan mede afhankelijk zijn van waarderingen die gebaseerd zijn op levensbeschouwing en politieke overtuiging. Ook hij die zich op het standpunt stelt dat universitaire wetenschap zuivere wetenschap hoort te zijn, en dat gebruik ervan zoals nu in toegepaste vorm gebeurt, verderfelijk is, of zijn kan en eigenlijk niet mag, kan niet ontkennen dat regels voor toepassing geboden zijn.
Het is uit deze geest dat dit congres geboren is. De verantwoordelijkheid van de intellectueel, het denken over wetenschap, bezinning op de steeds groter wordende kloof tussen de geïndustrialiseerde en niet-geïndustrialiseerde wereld, een kloof die mede door wetenschap en technologie van heden en verleden, gecreëerd werd en in stand gehouden wordt. Het signaleren van vormen van onwelzijn en bedreiging van welzijn in de eigen westelijke wereld, en het zoeken naar mogelijke actie voor universiteit en wetenschappelijke onderzoekers. Het is een congres dat gedragen wordt door het idealisme van de recente studentenbeweging, door de revolte tegen honger, discriminatie, oorlog, onderdrukking, onleefbaarheid, uitbuiting, tegen het falen van onze, ogenschijnlijk, zo goed geordende samenleving. Studenten namen het initiatief en hebben het gedragen; het leeuwendeel van het onderzoek is door studenten gedaan. Er zijn misschien sommigen die vrezen dat te lichtvaardig oude, beproefde waarden veronachtzaamd of zelfs verworpen worden, die menen dat de kritiek te eenzijdig is. Laten zij beseffen dat die kritiek wordt ingegeven door een diepgewortelde bezorgdheid en vrees omtrent de toekomst, een vrees die ook het verleden anders doet zien. Die herwaardering is niet persé verwerpelijk. Vrees omtrent de toekomst, onzekerheid door voortdurende verandering is geen níeuw verschijnsel. Een recent verleden, dat elders ook nog heden is, heeft de afschuwelijke consequenties laten zien van een angst omtrent een toekomst, gekoppeld aan een nostalgie naar | |
[pagina 95]
| |
het verleden; zo laat bij voorbeeld veel racisme zich verklaren als een historisch-normatief gerichte angst omtrent de toekomst. Is niet apartheidspolitiek gebaseerd op een geïdealiseerd verleden - het heroïsch vestigen en handhaven van een ‘superieure’ blanke samenleving - en een angst omtrent de toekomst? Eerbied voor het verleden is evenmin noodzakelijk goed, als een zich distantiëren van het verleden noodzakelijk kwaad. De vrees omtrent de toekomst is minder ongegrond dan ooit. De historicus Cipolla heeft erop gewezen dat, zoals hij dat uitdrukt, wij nu het einde meemaken van het tijdperk van Vasco da Gama. Hij bedoelt met die term het einde van een tijdperk waarin de Europese mens dank zij zijn superieure technologie zijn wil kon opleggen aan de niet-Europese wereld. Hij had ook kunnen spreken van het tijdperk van Galileï, het tijdperk van sciëntifieke en industriële revolutie, dat het tijdperk van Vasco da Gama mogelijk maakte. Het einde dáárvan is zeker nog niet in zicht, maar misschien wel een wending erin. Het is altijd een fundamentele veronderstelling van het tijdperk van de sciëntifieke revolutie tot op heden geweest, dat aan de exploitatie van onze wereld geen paal en perk gesteld hoeft te worden, dat onze wereld een ongelimiteerd veld is voor ongebreideld handelen. Sedert de zeventiende eeuw was dit de nieuwe, geseculariseerde vorm voor de oeroude gedachte, dat de mens, als heerser van de schepping, de aarde had gekregen als een instrument om naar goeddunken mee te handelen. Nu, in het besef dat veel van de problemen van de derde wereld resultaten zijn van dat tijdperk van Vasco da Gama, dat onze eigen welzijnsproblematiek een resultante is van dat tijdperk van Galileï, rijst de vraag of aan dat meer dan tweeduizend jaar oude idee geen grenzen moeten worden gesteld, of niet de ongebreidelde exploitatie een halt moet worden toegeroepen. De heerser der schepping zal ophouden te heersen als er geen niet-menselijke schepping meer is, als hij zichzelf niet meer kan beheersen, als hij van zichzelf vervreemd raakt, niet meer weet waar hij aan toe is. Zo gezien zijn onze vragen vragen van de toekomst aan het verleden en het heden. Zo gezien is dit congres ook een stukje toekomst, misschien wel de enige toekomst die wij hebben. |
|