De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
W.G. Wolters
| |
[pagina 80]
| |
van regering, werkgevers en vakbonden. De arbeiders namen geen genoegen met loonsverhoging. Met overweldigende meerderheid besloten ze door te staken. Er kwamen politieke eisen naar voren: democratisering van de bedrijven, omverwerping van het gaullistisch regime. Andere fabrieken volgden het voorbeeld van de Renault-arbeiders. De spanning steeg die maandag in de loop van de dag. Wat zou er gaan gebeuren? Ik herinner me een gesprek dat ik die maandagavond voerde met een journalist uit Amsterdam, ergens in een kroegje bij de Hallen. We probeerden de situatie te overzien. ‘Dit zou best eens een revolutie kunnen worden’, was zijn oordeel, ‘een beweging van deze omvang is niet meer te stuiten. Vanmiddag zag ik groepen arbeiders in vrachtauto's de stad intrekken. De communistische partij heeft geen greep meer op haar achterban. Dit is nog nooit vertoond.’ We stelden vast dat de sociologen, die altijd gezegd hadden dat de arbeiders niet revolutionair meer waren, ongelijk hadden gekregen. Vijf dagen later kwamen we elkaar weer tegen. De revolutie was niet doorgegaan. De beweging verliep, de contramobilisatie van de gaullistische bourgeoisie was in volle gang. Opnieuw probeerden we de situatie te analyseren met spijt over de gang van zaken, met ergernis over onze optimistische verwachtingen aan het begin van de week. We hadden ons laten meeslepen door de sfeer van opgetogenheid, we hadden de kansen van de linkse beweging overschat. Mijn gesprekspartner, doorgaans een sceptisch en rationeel politiek commentator, nam het zichzelf kwalijk dat hij de situatie verkeerd beoordeeld had. We liepen over de boulevard Saint-Michel en staken onze vuist op tegen automobilisten die, gaullistische leuzen claxonnerend, voorbij reden. Men kan achteraf uit de meirevolte twee tegengestelde conclusies trekken. De eerste is een pleidooi voor de onbegrensde mogelijkheden van een revolutionair voluntarisme. De sociologen hebben met hun rationele analyses de gebeurtenissen niet voorzien. Welnu, dan moet er veel meer mogelijk zijn dan uit sociologische beschrijvingen van de status-quo wel blijkt. De tweede conclusie is precies het tegenovergestelde: eens te meer is een revolutie onmogelijk gebleken. Een revolte van anarchisten is nog geen omwenteling van de bestaande orde. Die orde is kennelijk hechter dan de revolutionairen meenden. De pessimistische visie dat werkelijk ingrijpende veranderingen weinig kans van slagen hebben blijkt toch juist. | |
IIDe sfeer van revoltes wordt door degenen die deel hebben aan het gebeuren, ervaren als bevrijdend. De crisissituatie doorbreekt de dagelijkse routine. Men is even uit de sleur van het sociale rollenspel. Men krijgt het gevoel dat alles mogelijk wordt nu de directe dwang wegvalt. Men knoopt nieuwe relaties aan. De hele omgeving verandert ingrijpend. De bestaande orde is op losse schroeven gezet. Het gemak waarmee die orde opzij geschoven wordt doet de revolutionaire overmoed van de radicalen toenemen. Actie heeft kennelijk succes. Er is een parallellie tussen de maatschappelijke flux en de eigen persoonlijke radicalisering. Het activisme is een doorbreking van de persoonlijke en politieke passiviteit. Het actief zijn is de centrale waarde van de beweging. Men is actief in dienst van de doeleinden van de beweging. Maar het actief zijn vervult ook een psychologische functie. ‘Drie weken revolutie hebben me meer geholpen dan een jaar psychoanalyse’, zei iemand na afloop van de meibeweging. De studie van de Amerikaanse psycholoog Kenneth Keniston over de jonge radicalen van de Amerikaanse studentenbeweging, Young RadicalsGa naar eindnoot1., maakt de betekenis van de radicale commitment voor het persoonlijke leven duidelijk. De toetreding tot de beweging helpt de jonge radicaal ‘persoonlijk weer in beweging te komen’. Men engageert zich na een periode van twijfel, onzekerheid over de eigen identiteit, eenzaamheid en afschuw van de kilte en hardheid van de maatschappij. Met een schok wordt men zich bewust van wat dit maatschappelijk systeem in de wereld uitricht. Keniston zegt over de activist: ‘Naarmate zijn activering als radicaal voortgaat, wordt zijn vervreemding van de hoofdstroom van het Amerikaanse leven tegengegaan door zijn gevoel van engagement met de bewe- | |
[pagina 81]
| |
ging. Zijn vroegere gevoel van stagnatie wordt vervangen door een sterker gevoel in beweging te zijn, zijn gevoel van zinloosheid door een nieuw besef van richting en wat misschien nog belangrijker is, zijn gevoel van eenzaam isolement door een nieuwe solidariteit met anderen die zich bewegen in dezelfde richting. Beetje bij beetje ontwikkelt zich het gevoel deel uit te maken van iets dat groter is dan iemand zelf, iets dat niet alleen verbonden is met iemands individuele leven, maar ook met het wijdere sociale en historische toneel.’Ga naar eindnoot2. Keniston stelt vast dat iemand niet een radicaal activist wordt alleen op grond van zijn waarden en zijn protesthouding. Hij moet zich ook verantwoordelijk voelen voor het veranderen van de situatie, hij moet de beschikking hebben over modellen van actie, hij moet zich enigszins een beeld gevormd hebben van de werkelijkheid die hij wil aantasten en van zijn effectiviteit als politiek activist.Ga naar eindnoot3. De activist komt tot de conclusie dat de problemen die hij eerst als louter persoonlijk had beschouwd, bepaald worden door de maatschapschouwd, bepaald worden door de maatschappelijke orde. Hij definieert zijn psychologische moeilijkheden als vervreemding en schrijft ze toe aan het systeem. De revolte tegen het systeem is de weg tot zelfbevrijding, actie is een wijze van zelfverwezenlijking. De directe actie heeft een therapeutisch effect op de persoonlijkheid. De radicaal houdt er een deterministische zienswijze op na ten aanzien van zijn persoonlijke problemen aan de vooravond van de revolutie: het kapitalistisch systeem is de oorzaak. Ten aanzien van zijn eigen revolutionaire actie is hij echter voluntaristisch: zijn bewustwording en radicalisering en vooral zijn politieke actie beschouwt hij als autonoom, als een zich onttrekken aan de determinerende invloed van het systeem. Politieke actie ziet hij als een bezigheid van autonome individuen. De persoon staat centraal in het activisme. Personen worden gezien als de oorsprong van het handelen. Met deze zienswijze knopen de activisten aan bij de ongereflecteerde opvatting van het gezond verstand, dat het individu centraal stelt. Dat het menselijk handelen (niet alleen het passieve rollenspel, maar ook het actieve verzet) mede bepaald wordt door de situatie en door de sociale factoren die daarin werkzaam zijn, laten zij buiten beschouwing. De activist neigt, zoals we konstateerden, naar een voluntaristische visie: hij meent dat hij de wereld naar eigen ontwerp kan veranderen. De activist is zich aanvankelijk maar nauwelijks bewust van maatschappelijke beperkingen bij het handelen. De leuze van de Cubaanse revolutionairen, die in alle Westeuropese universiteiten op de muren stond geschreven, is veelzeggend: ‘Het is de plicht van iedere revolutionair revolutie te maken’. Aan dergelijke aanmaningen ligt een sterk geloof in de eigen almacht en in de principiële veranderbaarheid van de wereld ten grondslag. | |
IIIDe studentenbewegingen van de jaren zestig vertonen een breed gamma van radicale ideeën en theorieën: denkbeelden van Marx, strategische opvattingen van Lenin, de leer van Mao, leuzen van Che Guevara, trotskistische theorieën, ideeën uit de culturele revolutie, elementen van de popcultuur, theorieen van Reich over seksuele vrijheid, anti-autoritaire impulsen van anarchistische herkomst. Het anarchistische element is sterk: afkeer van hiërarchie en centralisatie, eis van directe democratie, nadruk op spontaneïteit in de actie, afwijzen van formalisme. Het wantrouwen jegens de bestaande politieke partijen had een algemene afkeer doen ontstaan van het verschijnsel organisatie, dat op zichzelf volgens velen al leidt tot rigiditeit, politieke apathie van de volgelingen en conservatisme. Het is opmerkelijk dat er ook in de marxistische theorie ter linkerzijde een accentverschuiving heeft plaatsgevonden. Er is minder sprake van ‘onvermijdelijke historische objectieve wetten’ die de revolutie naderbij zullen brengen. Men gelooft eerder dat het revolutionaire elan van de mensen en hun vastbeslotenheid zal leiden tot een omwenteling. Het revolutionair gezinde individu, meer dan de maatschappelijke ontwikkelingswetten, wordt de motor van de verandering. De deterministische Marx-interpretatie maakt plaats voor de voluntaristische. Men gelooft dat de mens zelf | |
[pagina 82]
| |
de werkelijkheid naar eigen ontwerp kan veranderen. De anarchistische inslag van de meirevolte was zowel de kracht als de zwakte ervan. De kracht: het anarchistisch voluntarisme ontketende een enorme energie. De zwakte: een anarchistische beweging is niet bij machte een bestaande machtsstructuur omver te werpen. De strijd is gericht tegen het systeem. Bijgevolg moet de confrontatie plaatsvinden op macrosociaal of staatsniveau. De meibeweging kwam echter met actie- en strijdvormen die op microniveau liggen: radicalisering van personen, de omgang binnen de kleine groep, de vorming van raden en comité's. Deze strategie was erop gericht massa's te mobiliseren. Er werd echter geen concreet doel aangegeven voor de mobilisatie. Een omverwerping van het bestaande systeem zou een heel andere strategie vereist hebben: de machtsovername op verschillende punten in het land, de opbouw van een politieke strijdorganisatie, het uitvoeren van doordachte strategie, gedisciplineerd optreden van de partijleden. De anarchistische basis waarop de beweging werd gemobiliseerd (vrijheidsidee, protest tegen de autoriteiten, ontwrichten van bestaande organisaties) maakte een dergelijke strategie onmogelijk. De maatschappijbeelden waar men in de meirevolte mee werkte waren Marcusiaans en neo-anarchistisch. De maatschappij wordt in navolging van Marcuse gezien als een betrekkelijk gesloten en conflictvrij apparaat, dat een totale repressie uitoefent op het individu. Oppositie wordt nog slechts mogelijk geacht van randgroepen, en kan alleen de vorm aannemen van provocatie en protest. Een duidelijke tegenstander binnen het systeem kan niet worden aangewezen, en er is evenmin een coalitiepartner, er zijn geen duidelijke groepen die de dragers zijn van het maatschappelijk protest.Ga naar eindnoot4. Dat de neo-anarchistische theoriën zo sterk bij de studentenoppositie hebben aangeslagen, komt voort uit de emotionele en psychische gesteldheid van de radicale studenten. Velen van hen ervaren in hun dagelijks leven een sterke emotionele druk, die zij toeschrijven aan en identiek stellen met de onderdrukking door het systeem. De revolutionaire strategie van het neo-anarchisme komt neer op een olievlekachtige uitbreiding van de individuele zelfbevrijding. De desintegratie van het systeem schrijdt voort met ieder individu dat zich aan de dwang onttrekt. Er bestaat een opvallend contrast tussen het maatschappijbeeld van de repressie (dat monolitisch en gesloten is) vóór de revolutie en de desintegratie die men aanwezig acht tijdens een revolutionaire periode, zoals men in Frankrijk aanwezig achtte. In die periode zien de anarchisten de maatschappij als een verzameling losse individuen. Dat er structuren, organisaties en geledingen bestaan die de kans van politieke acties beïnvloeden, wenst men niet te aanvaarden. Er is thans een verschuiving gaande naar een meer marxistische theorie. Op het anarchisme wordt thans in de studentenbeweging scherpe kritiek uitgeoefend.Ga naar eindnoot5. Theorieën als die van Marcuse worden gekritiseerd. Er is een tendens tot terugkeer naar het marxisme.Ga naar eindnoot6. De radicale beweging tracht met behulp van de marxistische methoden een analyse te geven van de neokapitalistische maatschappij. Men kan vaststellen dat de studentenbeweging tot dusver wel een aantal belangrijke vraagstukken aan de orde heeft gesteld, maar nog geen nieuwe maatschappijtheorie heeft opgeleverd. | |
IVVan de kant van de sociologen is tot dusver geen werkelijke analyse gegeven van de radicale bewegingen van de afgelopen tijd. Herhaaldelijk is geconstateerd dat de meibeweging niet voorzien is door sociologen.Ga naar eindnoot7. Maar ook achteraf is er geen bruikbare sociologische analyse tot stand gekomen van de meirevolte. De sociologische literatuur over studentenbewegingen is in het algemeen karig te noemen. Tussen activisten en sociologen bestaat een kloof, om het voorzichtig uit te drukken. Activisten stellen het politieke karakter van hun beweging voorop, zij willen beoordeeld worden naar hun politieke intenties en doelstellingen. Zij willen begrepen worden op hun eigen termen en in hun eigen terminologie. Sociologen schrikken vaak terug voor het politieke radicalisme. Zij hebben een afkeer van fanatisme, van ideologie en zijn geneigd tot een onpathetische nuchterheid, politieke apathie, tot een | |
[pagina 83]
| |
zich terugtrekken in de privé-sfeer, tot neutraliteit en afzijdigheid. Sociologen vinden dat zij distantie moeten nemen tot hun onderwerp (waardevrijheid staat hoog aangeschreven) en zij geloven ook dat zij dat kunnen. Zij laten zich het referentiekader van de activisten niet opdringen. Zij kiezen een objectief standpunt van waaruit zij de beweging bekijken. Dat behoedt hen tevens voor een confrontatie met de politieke theorieën van de beweging. Zij beschouwen de theorie als ideologie, als een afspiegeling van de maatschappelijke positie van de radicalen, niet als een ware weergave van de werkelijkheid. Maar de discussie over de theorie ontwijken ze. Sociologen zijn geneigd sociale verschijnselen te verklaren uit bredere meeromvattende verschijnselen. Een sociologische verklaring van de studentenoppositie ziet de beweging meestal als een passieve exponent van wijdere sociale verschijnselen. Het studentenradicalisme wordt dan verklaard uit het generatieconflict, uit de jeugdcultuur, uit maatschappelijk onbehagen. De Duitse socioloog Jürgen Habermas, die overigens de politieke discussie met de studentenbeweging niet uit de weg is gegaan, formuleert deze verklaringswijze aldus: ‘De studenten- en scholierenbeweging spruit voort uit een potentieel dat geen economische, maar een sociaal-psychologische verklaring vereist.’Ga naar eindnoot8. Dezelfde zienswijze treft men aan bij de Amerikaanse socioloog Peter Berger die de studentenbeweging beschouwt als een exponent van de jeugdcultuur. Hij constateert een kloof tussen de normen en waarden van de jeugdcultuur en die van de maatschappij als geheel, en speciaal die van de moderne bureaucratie. De moderne opvoedingspatronen produceren ‘zachte’ individuen die minder tolerantie hebben voor frustratie en sneller in verzet komen tegen als onmenselijk ervaren situaties. De jongeren zijn op zoek naar een eigen identiteit. Peter Berger ziet de jeugdcultuur als de breedste matrix van een aantal radicale bewegingen in de industriële maatschappijen. Het verschijnsel van het studentenradicalisme interpreteert hij als een invasie van de universiteiten door de jeugdcultuur. Hij acht, gezien vanuit dit perspectief, de politieke kenmerken van de beweging toevallig en kortstondig. De beweging mag dan nu ‘links’ zijn, morgen kan ze ‘rechts’ zijn of politiek kleurloos.Ga naar eindnoot9. De hoofdstroom van de naoorlogse sociologie is sterk geneigd geweest sociale verschijnselen te beschrijven en te analyseren in passieve collectivistische termen: processen voltrekken zich alsof er geen actieve sturing plaatsvindt door individuen of groepen; sociale factoren zijn werkzaam; invloeden worden uitgeoefend. Sociologen konstateren dat sociale ontwikkelingen vaak plaatsvinden buiten toedoen van de deelnemers en zelfs tegen hun wil. De ontwikkeling van een actieve spontane sociale beweging bijvoorbeeld tot een starre bureaucratische structuur, is niet gewild door de leden van de beweging. Niettemin gebeurt het. Sociologen beschrijven het gedrag van mensen met behulp van het rol-begrip. De mens speelt rollen die als het ware reeds zijn voorgevormd. In deze visie heeft de actieve scheppende mens geen plaats. Met de mens die in staat is actief in te grijpen in de werkelijkheid, de sociale orde te overstijgen, weet de socioloog geen raad.Ga naar eindnoot10. Het past in een dergelijke zienswijze bewegingen te interpreteren als passieve exponenten van bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Het zijn de trager verlopende veranderingen in de economie, in de machtsverhoudingen en in de waardenstructuur die de context vormen waarbinnen zich de bewegingen afspelen. Het falen of het succes van een politieke beweging is in deze zienswijze geen onafhankelijk gebeuren, niet het loutere gevolg van wilskracht, maar een uitvloeisel van structurele veranderingen en sociale processen. Extreem opgevat reduceert deze zienswijze politiek en ideologie tot zwakke elementen, tot afhankelijke variabelen die bepaald worden door andere sociale factoren. Activisten verzetten zich krachtig tegen deze neiging de politieke beweging te verklaren door haar te herleiden tot andere verschijnselen. De interpretatie van de studentenopstand als een jeugdrebellie of een generatieconflict, beschouwen zij als een versluiering van het ware karakter van de beweging. Dergelijke analyses leiden de aandacht af van het politieke karakter van de beweging, van de revolutionaire intentie. Wat ook de achtergronden mo- | |
[pagina 84]
| |
gen zijn van de opstand, aldus de activisten, het feit dat de beweging radicale doeleinden nastreeft maakt haar tot een maatschappelijke factor. Wie, zoals ik, een dubbele commitment heeft, aan de sociologie en aan de radicale beweging, heeft soms het gevoel dat hij beurtelings in twee denkwerelden verkeert. Maar het is natuurlijk niet juist de twee contrasterende zienswijzen aan twee verschillende groepen op te hangen. Het contrast tussen de actieve en de passieve visie, tussen voluntarisme en determinisme, doet zich bij iedere maatschappijtheorie voor. Ieder die zich een beeld van de werkelijkheid vormt, wordt met dit dilemma geconfronteerd: de relatie tussen het handelend subject en de factoren die de situatie bepalen waarin het subject optreedt. De vraag is door historici gesteld: maakte Napoleon zijn keizerrijk, of werd Napoleon gemaakt door de omstandigheden? In de sociale wetenschappen duikt het probleem voortdurend op. Het is veelzeggend dat Marx zowel deterministisch als voluntaristisch kan worden geïnterpreteerd. De revolutie komt wanneer de omstandigheden rijp zijn, maar het proletariaat moet de revolutie verwezenlijken. In de sociologie heeft Talcott Parsons eens getracht een sociologie van het handelen te formuleren, uitgaande van dit actiefpassief contrast. Het heeft daarom geen zin bij voorbaat stelling te nemen in deze controverse. Het gaat hier om een probleemstelling. | |
VDe Franse socioloog Alain Touraine heeft getracht een actiesociologie op te bouwen. Deze sociologie is gebaseerd op de marxistische traditie en gaat uit van de ‘praxis’-gedachte, de notie van de mens als handelend en scheppend actief. Touraine heeft een groot aantal studies gemaakt van vakbonden en van de arbeidersbeweging. De actiesociologie bestudeert de veranderingen zoals deze door handelende individuen en groepen systematisch en zinvol worden nagestreefd. Touraine kant zich tegen deterministische verklaringen waarbij de waarden die de individuele gedragingen richten worden afgeleid uit institutionele bindingen. Hij wil niet aanvaarden dat bepaalde structurele elementen (technologische, economische, organisatorische) de houding van de arbeider zouden kunnen bepalen. Centraal staat bij hem de mens die zich als actief ervaart door zijn werken, door het constituerend bewustzijn. Touraine spreekt in dit verband ook van het ‘fier bewustzijn’ dat aan het handelen ten grondslag ligt. Deze theorie is dus in sterke mate voluntaristisch.Ga naar eindnoot11. Touraine heeft direct na de meirevolte een boek geschreven over de ontwikkelingen die hijzelf van zo nabij en als deelnemer heeft meegemaakt: Le Mouvement de mai, ou le communisme utopique.Ga naar eindnoot12. Ook deze studie is geheel geschreven vanuit zijn voluntaristische creativiteitsoptiek. Touraine meent dat de betekenis van de meibeweging ligt in het onthullen van de contradicties en de nieuwe sociale conflicten van de zich moderniserende kapitalistische maatschappij.Ga naar eindnoot13. De meibeweging is gekomen als een donderslag, als een aankondiging van de sociale strijd in de toekomst. Touraine constateert een nieuwe klassenstrijd. Het gaat echter thans niet meer om een strijd van het volk tegen een bepaalde machtsgroep, maar om het verzet tegen een onpersoonlijk geworden economisch-politiek machtsapparaat, kortom tegen de sociale orde.Ga naar eindnoot14. Hij stelt vast dat de studentenbeweging slechts in beperkte mate gesteund is door de arbeiders. De arbeiders stelden voor een deel louter eisen tot positieverbetering. Politieke eisen zijn vooral gesteld door het technisch kader van de bedrijven dat zelfbestuur verlangde en democratisering van het staatsbestel. Touraine gaat geheel uit van de politieke doelstellingen die door de meibewegingen zijn geformuleerd. Hij vat de beweging dus op in haar eigen terminologie. Hij aanvaardt tevens het beeld over de Franse maatschappij zoals dit globaal in de meirevolte bij de betrokkenen en vooral bij de beweging van de tweeëntwintigste maart, bestond. Hij gaat ervan uit dat de meibeweging de sluimerende conflicten van de maatschappelijke orde aan het licht heeft gebracht. De twee belangrijkste contradicties die hij noemt zijn a. de tegenstelling tussen technocraten en werknemers/consumenten; en b. de tegenstelling tussen technische realiteiten en verouderde organisatievormen.Ga naar eindnoot15. | |
[pagina 85]
| |
Hij doet geen poging de beweging te verklaren uit oorzaken of specifieke achtergronden. De contradicties die de beweging aan het licht heeft gebracht, moeten impliciet haar ontstaan verklaren. Men komt in opstand omdat men protesteert tegen de bestaande orde. Touraine kan niet verklaren waarom de meibeweging juist op dat moment losbrak, waarom de studentenrevolte plotseling oversloeg op de arbeidersklasse. Hij zoekt niet naar de maatschappelijke voorwaarden die een dergelijke beweging mogelijk maken. De geest van de revolte, de revolutionaire gezindheid zijn gegevenheden. Het fier bewustzijn dat in opstand komt heeft geen verklaring nodig. Touraine schetst de beweging in de termen waarmee de activisten van diverse pluimage hun actie hebben gemotiveerd en omschreven. Hij beschrijft de crisis van de universiteit, het falen van de verouderde onderwijssituatie, de repressie van het systeem en het verloop van de beweging. Hij legt een sterke nadruk op het utopische element: het scheppend bewustzijn, de anti-autoritaire acties, de culturele revolutie. Hij noemt de utopie de uitdrukking van een politieke actie die creatief is. De grote weigering leidt tot de formulering van een antimaatschappij als antwoord op de maatschappij-ordening die de technocraten voorstaan. De revolte was niet louter gericht tegen de bestaande orde, maar creatief gericht op een nieuwe maatschappij. De meibeweging geeft een bonte veelheid van vaak tegenstrijdige stromingen te zien. Touraine ontleent aan bijna alle bewegingen bouwstenen voor zijn betoog. Hij geeft echter onvoldoende aan dat er tegenstrijdigheden ontstaan in het aldus opgebouwde maatschappijbeeld. Een deel van de studenten zag de maatschappij in Marcusiaanse termen als een monolitisch geïntegreerd geheel, anderen gingen uit van een oud anarchistisch geloof in actiemogelijkheden. Touraine beschrijft in feite slechts de belofte van de meibeweging: de verscheidenheid van ideeën en opvattingen die vreedzaam en broederlijk naast elkaar konden bestaan. De snelle uitbreiding van de beweging, de koortsachtige sfeer en de solidariteit verhulden de fundamenteler tegenstellingen. Toen het hoogtepunt voorbij was (na maandag 27 mei) ontstonden duidelijk meningsverschillen over de beoordeling van de situatie en over de te volgen strategie. Later, toen de beweging verliep, ontstond een felle factiestrijd tussen de radicale groeperingen. Daarover zegt Touraine niets. Zijn voluntaristische optiek verhindert hem een analyse te geven van de nederlaag. De opkomst van de beweging kan, zoals Touraine ook doet, geschetst worden als een grandioze ontplooiing van revolutionaire wilskracht en utopisch verlangen. Maar nederlagen ontstaan altijd uit confrontaties en krachtmetingen met tegenstanders. En de uitslag is niet louter meer afhankelijk van de wilskracht van één der strijdende partijen. Sociale processen gaan een rol spelen. En daar komt Touraine, gepreoccupeerd als hij is met activistische intenties, niet aan toe. De kracht van een actiesociologie ligt in de beginfase van een beweging. Een socioloog die oog heeft voor utopische impulsen, emancipatiestrevingen, radicale doelstellingen, kan nieuwe politieke bewegingen herkennen. Hij weet dat utopische ideeën een geweldige kracht kunnen uitoefenen. Maar dat betekent niet dat een socioloog ook stil moet blijven staan bij deze ideeen. Hij moet die ideeën in hun maatschappelijke werking bestuderen. Eerbied voor utopische visioenen mag hem niet beletten het politieke effect van die gedachten te analyseren. Ideeën bestaan niet in een vacuüm, ze worden gehanteerd binnen bepaalde structuren. Er is tegenkanting, er zijn communicatieproblemen, er zijn gevolgen. Activisten zijn bij voorbaat overtuigd van de werkzaamheid van hun ideeën. Het past de geëngageerde socioloog, die daarvan ook overtuigd is, die werkzaamheid heel nauwkeurig te bestuderen. Het boek van Touraine is het voorbeeld van een gemiste kans. Touraine was te sterk overtuigd van de juistheid van de theorieën van de neo-anarchistische beweging van de tweeëntwintigste maart, waarvan Cohn-Bendit een van de voormannen was. De radicale beweging is er echter niet mee gebaat wanneer een socioloog herhaalt wat de voormannen van die beweging ook reeds naar voren brengen. Radicalen zijn gebaat bij een eigen maatschappij-analyse door die socioloog, en bij een kritische analyse van het politieke proces waarin de beweging verwikkeld is. | |
[pagina 86]
| |
VIHet dilemma blijft bestaan. De twee visies zijn in veel opzichten moeilijk met elkaar te verbinden. Men kan politieke bewegingen beschouwen als de exponent van een wijdere ontwikkeling, of als de resultante van bepaalde sociale factoren. Men kan anderzijds ook uitgaan van de politieke actie en de aandacht richten op het effect, of een beschrijving geven van de gebeurtenissen. Het is een fundamentele vraag binnen de sociale wetenschappen of bewegingsverschijnselen verklaard moeten worden uit het intentionele handelen dan wel uit de situationele bepaaldheid. Wat de analyticus moet vermijden is, dat hij zich bij voorbaat op grond van persoonlijke belangen vastlegt op één van beide zienswijzen. Wie meegesleept wordt door een beweging zal geneigd zijn de actie als een autonome revolte van het ‘fier bewustzijn’ te beschouwen, die geen nadere verklaring van node heeft. Men loopt dan het risico geen aandacht te hebben voor de machtsverhoudingen, en de revolutionaire wilskracht te overschatten. Wie anderzijds tot elke prijs afstand wil houden tot het gebeuren, met al zijn pathetiek en emotionele opwinding, zal geneigd zijn het politieke karakter van de beweging te miskennen, omdat de ideologie hemlouter een symptoom van frustraties lijkt. Overigens is de rol van gedistantieerd socioloog noggeenszins een garantie voor een adequate analyse van de politieke beweging. Tenslotte hebben sociologen tot dusverre nauwelijks een bijdrage geleverd tot het beter begrijpen van activistische bewegingen. De sociologenwereld reageert traag op de gebeurtenissen in de maatschappij om haar heen. Maar geleidelijk dringen er toch impulsen uit die roerige buitenwereld door in de studeerkamers. Er is een zekere heroriëntatie op gang gekomen.Ga naar eindnoot16. Het passieve sociologische spraakgebruik (processen, krachten en invloeden) maakt plaats voor een actievere taal. De Amerikaanse socioloog Amitai Etzioni baseert zijn sociologie van The active society17 uitdrukkelijk op een actief mensbeeld: het vermogen van de mens tot handelen is het fundament van zijn sociologie. Hij kiest voor een wijze van analyse waarin zowel de actieve component (het maatschappelijk handelen) als de passieve component (deel uitmaken van wijdere processen) opgenomen zijn. Ook Etzioni slaagt er niet in het dilemma geheel op te lossen. Zijn analyses, met name die van machtsuitoefening en mobilisatie, zijn echter verhelderend voor politieke bewegingen. Etzioni is niet de enige socioloog die een nieuwe wending tracht te geven aan de sociologie. Andere sociologen staan een emancipatiesociologie voor die uitdrukkelijk geëngageerd is met emancipatiebewegingen. Sociologen hoeven, daar zijn we het over eens, niet per se de nadruk te leggen op de menselijke machteloosheid. Maar anderzijds wordt het duidelijk dat men om actief te zijn, niet beslist hoeft te geloven dat men ook almachtig is. | |
[nummer 6, achterplat]
| |
|
|