De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Johanna Fortuin
| |
[pagina 25]
| |
zaak, zoals de verzetsman bij arrestatie uit angst door te zullen slaan, dan wekt dit sympathie en respect. Dus weigeren denkers over zelfmoord wel deze daden te beschouwen als zelfmoorden. Nee, dit zijn zelfopofferingen (onderliggende gedachte moet dus wel zijn: alle zelfmoorden zijn egoïstische daden). Men gaat dan maar voorbij aan het feit dat zowel bij de auto-euthanasie als bij de zelfopoffering als bij de ‘gewone’ zelfmoord een persoon, in het besef dat dit de dood ten gevolge zal hebben, een daad stelt (schieten, pil slikken, naar beneden storten) of achterwege laat (niet vluchten, geen verzet bieden, zichzelf niet meer verzorgen). We mogen dan al aardig af zijn van het idee dat een einde aan je leven maken zonde is, we voelen deze daad toch alom aan als abnormaal. Kan deze abnormaliteit niet op rekening van een zeer abnormale situatie worden geschoven, dan rest ons psychologisch niets anders dan de abnormaliteit van de daad, onder ‘normale’ omstandigheden gesteld, te zoeken in de persoon-dader. Of het nu gaat om de dood als ultieme pijnstiller bij kanker, als alle medische middelen falen, of om de dood als ontsnapping uit een leven dat een vriend of zaak benadeeld zou hebben of om enige andere reden, altijd gaat het om de keuze tussen één of andere vorm van leven en niet meer leven. Bij alle zelfdodingen.
Leven was vroeger voor een christen een plicht (die zou worden beloond) maar tegenwoordig is dat nog heel sterk zo. Men leeft vóór iets en niet zo maar voor zijn plezier. Iemand die metterdaad aangeeft geen zin meer te hebben, niet meer mee te doen, is dus een lafaard, een plichtverzaker, een mislukkeling, iemand die er niet meer tegenop kon. Hij schiet niet alleen een gat in zichzelf maar ook in ons blije hoera-voor-het-leven-geloof of de consumptieve pendant u-had-het-nog-nooit-zo-goed. Als iemand, die hetzelfde heeft als wij, het niet meer leuk vindt, wat voor reden hebben wij dan nog om door te gaan? Deze bedreiging van ons levensgeloof zelf weren we af met afwijzing van de zelfmoord en agressie tegen de zelfmoordenaar. De situatie wordt verder gecompliceerd door ons geloof dat wij elkaar gelukkig moeten maken. Wij geloven niet zozeer dat elk mens zich in het sociale water, als hij niet te zeer wordt bedreigd en redelijk wordt gevoed enzo, vanzelf tot een soort geluk (what ever that may be) zal ontplooien, maar wij geloven dat geluk als een verjaardagspresent, dat eventueel ook weer afgepakt kan worden, door de één aan de ander kan worden geschonken. Geluk is voor ons een soort folie au moins à deux. Verkiest nu iemand de dood, dan hebben wij met zijn allen hem niet gelukkig gemaakt. Als omstanders hebben wij gefaald. Vandaar die schokgolf van extra hadik-maars, van extra schuldgevoel (elk sterfgeval roept schuldgevoel op) die door de omstanders slaat. Vandaar ook dat dreigen met zelfmoord zo uiterst effectief is. Heel wat verhoudingen worden onder deze chantage niet afgebroken, zelfs ken ik een kind van elf jaar dat zijn ouders ermee terroriseert. Maar niet voor de grap natuurlijk. Alleen mensen die praktisch aan hun einde zijn, zetten deze hoge prijs op het spel. Er is een verschil tussen de dader en de dreiger waarbij soms tot daadwerkelijke dreiging wordt overgegaan in een zelfdodingspoging, echter zó opgezet - onbewust - dat ontdekking vóór de fataliteit waarschijnlijk is. De dader heeft alle hoop opgegeven, terwijl de dreiger eigenlijk hulp wil om uit een ondraaglijke situatie te worden getakeld.
In Nederland vinden momenteel op elke daad vijf pogingen plaats die hospitalisatie nodig maken en dan nog eens vijf à tien die ambulant kunnen worden verzorgd. Als mannen worden gevonden zijn ze vaker dood dan de gevonden vrouwen. Ouderen zijn ook vaker dood dan jongeren. Toevalsfactoren voorkomen nog al eens dat een gezochte dood wordt bereikt, terwijl dezelfde toevalsfactoren gezochte hulp te laat doen komen. Daden en dreigingen kunnen zeker niet naar de afloop duidelijk onderscheiden worden. Evenmin kan men een scherpe scheiding trekken tussen zelfdodingen en ongevallen of minder direct fataal verlopende vormen van zelfdestructie zoals alcoholisme, verwaarlozing, onoplettendheid. Heel wat zelfdodingen gaan jaarlijks als slachtoffers van huishoudelijke of verkeersongevallen de statistiek in. Ook al, en dit vooral in katholieke streken, door het ingrijpen van de gegeneerde familie. De laatste jaren bedraagt het aantal als zoda- | |
[pagina 26]
| |
nig geregistreerde zelfdodingen in Nederland jaarlijks ongeveer duizend. Dat is bij internationale vergelijking een laag niveau. In benarde tijden zoals crisis en oorlog stijgt dit cijfer of soms - onze laatste oorlogsjaren bij voorbeeld - daalt het. Verdeelt men de bevolking in wat voor categorieën dan ook, dan blijken er verschillen zowel in het aantal pogingen als in het aantal daadwerkelijke zelfmoorden per honderdduizend van de diverse categorieën. Mannen plegen vaker zelfmoord dan vrouwen (maar dit verschil neemt de laatste jaren af); ouderen vaker dan jongeren, maar ook hier treden wijzigingen op: nog steeds hebben we de adolescentenpiek en een sprong omhoog van de zelfmoorden onder mannen boven vijfenzestig jaar, maar de mannen tussen dertig en negenendertig jaar verdubbelden in de laatste tien jaar hun ratio. Buitenkerkelijken doen het vaker dan protestanten, die het weer vaker doen dan katholieken, en die weer vaker dan joden. Althans in ‘normale’ tijden (kan iemand mij één jaar tussen 1900 en nu noemen dat nou echt een lekker en totaal ‘normaal’ jaartje was?) want in mei veertig kende Nederland een zelfmoordpiek van honderden personen, behalve die enkeling die wanhopig werd of die weinige militairen die de schande van de nederlaag niet konden verdragen, allemaal joden. Na de oorlog was er weer een piekje, nu van rouwige N.S.B.-ers en van enkele verzetsmensen die teleurgesteld waren bij wat de bevrijding, de nieuwe tijd, bleek in te houden. Nederland kent ook regionale verschillen in zelfmoordratio en bevindt zich daarbij in een internationale uitzonderingspositie doordat bij ons de hoogste ratio niet is in de grootste steden maar in kleine steden en op bepaalde plattelandsgebieden. Werkeloos gewordenen (voordat er massale werkeloosheid ontstaat) doen het vaker dan zij die nog ‘in’ zijn. Gehuwden doen het minder dan alleenstaanden. Mensen met kinderen minder dan zij die geen kinderen hebben en zwangere vrouwen (geheel afgezien van de burgerlijke status) vaker dan niet-zwangeren. Zieken vaker dan gezonden. Geestelijk zieken vaker dan ‘doorsneeburgers’. Zij die kort geleden iemand verloren vaker dan zij bij wie dat niet gebeurde. Sommige beroepsgroepen doen het vaker dan anderen. In de Verenigde Staten bleken samenhangen te bestaan tussen enerzijds sociale status en anderzijds zelfmoordratio en indices voor geestelijke gezondheid en wel zo, dat met het afnemen van de status het aantal geestelijke ziekten toeneemt (terwijl tevens het aantal hospitalisaties om die reden afneemt) en tegelijk het aantal zelfmoorden toeneemt.
Kwam met de twijfel aan God en gebod de zelfdoding als mogelijke daad weer binnen de Europese gezichtskring, waarmee het een vooral ethisch probleem werd (is het geoorloofd), sedert 1850 met het opkomen van de empirische mens- en maatschappij-wetenschappen is onze aandacht van de beoordeling van de daad geheel overgegaan op de causaliteit daarvan. Geheel overtuigd van de abnormaliteit van de daad ging men de oplossing van de vraag ‘Waarom (met een ondertoon van “in godsnaam”) plegen mensen zelfmoord?’ zoeken in de daders. Sommigen beschouwen de daders als in zeer hoge mate bepaald door hun sociale omstandigheden van het directe moment en poogden de daad te verklaren uit sociale veranderingen die leiden tot normloosheit en houvastloosheid van individuen. Durkheim is van degenen die deze opvatting huldigden de bekendste. Het bezwaar van veel sociologische verklaringenGa naar voetnoot* is dat je toch een beetje het gevoel krijgt dat als iemand binnen een bepaalde categorie valt (werkloze boeren op het Finse platteland van 1850, weduwe van zestig jaar zonder kinderen) hij of zij ook de daad stellen zal. Dat is natuurlijk niet zo. Binnen zelfs de ‘objectief’ zwaarbelaste categorie zijn er overlevenden. Van een klasje van zeven joodse oorlogsweesjongens hebben er inmiddels drie de daad voltrokken, twee worden verpleegd in een inrichting, één werkt beneden zijn capaciteiten en één is een, lijkt het, redelijk gelukkige veearts. Het merkwaardige van al het zelfmoordenaarsonderzoek is nu dat men de daders uit alle categorieën op één hoop gooit en zoekt | |
[pagina 27]
| |
naar overeenkomsten. Een vergelijking tussen gaande en blijvende personen binnen de categorieën, die door haar contrastwerking ons directer naar de oorzaken zou voeren, blijft achterwege. Voor het begrip van waarom drie mannen van de zeven zich hebben gedood, is de blijver, die het bovendien wel gemaakt lijkt te hebben, van buitengewoon belang. Over welke reserves beschikte deze man om te boven te komen wat anderen knakte? Waarom doen van de duizend werkloze mannen, negenhonderdnegenennegentig géén zelfdoding? Dit bezwaar kleeft niet alleen aan het gangbare zelfmoordonderzoek maar aan heel veel sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar geld verslindende probleempersonen zoals drug addicts, ongehuwde moeders, criminelen, nozems, damslapers, landverhuizers, en prostituées. Dit zelfde bezwaar geldt ook voor onderzoek dat de oorzaken zoekt binnen de personen alleen, totaal losgemaakt uit hun verleden of omgeving. De patholoog-anatoom Heller bij voorbeeld meende dat de zelfmoordpatiënten door de passionerende effecten van organische afwijkingen tot hun daad gebracht waren. Zij hadden, zogezegd, van een mug een olifant gemaakt. Hij verrichtte post mortem secties en vond inderdaad, behalve bij een jonge ongetrouwde zwangere vrouw, allerlei lichamelijke afwijkingen. Zijn conclusie was dat alleen deze vrouw een rationele zelfmoord had gepleegd. Een conclusie die misschien begrijpelijk wordt als toegevoegd wordt dat Heller zijn onderzoek in 1900 deed. Noch toen noch nu wierp men echter tegen dat misschien wel bijna alle gewoon levende mensen vol zitten met allerlei afwijkingen, dat het gezonde fysiologisch normaal functionerende mensideaal van de medische boeken in werkelijkheid helemaal niet voorkomt. Controle bleef achterwege. Hoewel de onderzoekingen veel ingewikkelder geworden zijn er is echter in dit opzicht niet veel veranderd. Zelfmoord wordt tegenwoordig vooral in verband gebracht met geestelijke ziekte (nog steeds abnormaliteit), maar jaarlijks vindt er op dertienduizend personen niet meer dan één zelfdoding plaats, terwijl volgens een schatting van Trimbos (en anderen komen in dezelfde orde van grootte) vijfentwintig procent van alle mensen van wat voor categorie dan ook ‘geestelijk gestoord’ is, dat zijn er van deze dertienduizend dan tweeëndertighonderdenvijftig.
Wil een theorie over zelfdoding het heurekagevoel van begrip opwekken dan behoort hij zowel de variatie per categorie te verklaren alsook het feit dat er per categorie toch maar enkelen zijn die het doen. Noch uitsluitend psychologische, noch uitsluitend sociologische, noch situationele (paniekreactie) factoren alleen, maar een ingewikkelde combinatie van de drie leiden naar het uiteindelijke punt. Om even in vergelijkingen te spreken: zelfdoding lijkt misschien op een zich langzaam ontwikkelende kanker, waarvan het al te laat voor genezing is als je er echt last van gaat krijgen. De meesten hebben die kanker in het lijf maar gaan voor die volledig ontwikkeld is aan iets anders dood. Bij anderen groeit hij soms onder invloed van zon, chemicaliën of weet ik wat, plotseling uit en wordt fataal. Bij weer anderen stopt de groei onder invloeden. Zelfdoding zou men ook kunnen zien als een februarinacht waarin wind, maanstand en verzakkingen het water doen culmineren boven de dijkstand uit. Dat gebeurt. Hier en daar breekt die dijk dan door. Dat gebeurt. Mensen noemen dat een ramp. Of een godsoordeel. Of een verzoening tussen zee en land. Of nog iets anders. Al naar gelang.
Op een aantal manieren kunnen we zelfdodingen rubriceren. Een eerste onderscheid is in individuele of collectieve. Bij individuele gaat één persoon, meestal om een individuele reden. Allernaasten zijn misschien wel op de hoogte maar ze willen niet mee. Gaat de allernaaste wel mee dan krijgen we dubbelzelfmoorden. Geliefden die niet mogen trouwen (in Italië nogwel) storten zich, soms om hun band symbolisch uit te drukken met samengebonden lichamen, de dood in. Andere geliefden doen het om een scheiding te voorkomen (één van beiden is ongeneeslijk ziek, wordt voor de arbeidsdienst opgeroepen of moet een langdurige straf uitzitten). Soms worden twee mensen het erover eens dat het allemaal geen zin meer heeft en gaan zij samen, zoals oudere echtparen of teleurgestelde kameraden in het verzet. Samen sterven, | |
[pagina 28]
| |
uit liefde of vriendschap of overtuiging, betekent altijd solidariteit op leven en dood, maximale band - erotiek. Treft men twee doden aan dan is het in de praktijk vaak moeilijk uit te maken of het ging om een dubbelzelfmoord (in de vorm van moord met toestemming van het slachtoffer, gevolgd door zelfmoord) of om de vaak voorkomende combinatie moord-zelfmoord, waarbij ook heel vaak geliefden, echtparen of ouders en hun uitverkoren kind betrokken zijn. Een moeder doodde haar zoon omdat ze, - hij wilde gaan trouwen, - ‘het liefste wat zij bezat niet wilde delen’; een vrouw doodde haar man die ze verdacht van ontrouw. Moeder en vrouw beiden hadden het liefste verloren, hun leven had geen zin meer, zij pleegden daarna dan ook zelfmoord. Volledig possessieve ‘liefde’, geluk totaal afhankelijk van een ander, de zin van het leven slechts gelegen in deze éne ander. Onze cultuur kent ook vormen van collectieve zelfmoord waarbij meer dan twee personen zijn betrokken, meestal gaat het dan om gezinnen. Joodse gezinnen in 1940. Andere culturen zagen hele stammen die tegelijk een ondraaglijk geworden leven uitsprongen. De bekendste hiervan zijn wel de Westindische Indianen die, niet geheel ten onrechte, de Spaanse overheersing als onleefbaar ondergingen. In hun gevoel van eigenwaarde en de zingeving aan het leven betekenden onafhankelijkheid en vrijheid veel. Tot slaven gemaakt hadden zij geen zin meer in leven. Nu begon de reeks van weigering nieuw leven te geven tot het uiteindelijke nemen van het eigen leven (een reeks die ik ook wel een in een individueel leven heb menen te zien). Zij begonnen, om geen kinderen dit afschuwelijk leven in te hoeven schoppen, van hun vrouwen af te blijven. Maar ja hoe gaat dat, wat is er beter troost in de ellende dan een nabij warm lichaam... dus werden vrouwen nog wel zwanger. Deze zwangerschappen brak men af en zó dit niet lukte doodde men het kind bij de geboorte: Soms ook stortten ten slotte hele stammen van honderden personen zich in de dood. Dreigen met zelfmoord is vaak een effectief ultiem machtsmiddel. Zo ook dreigen met collectieve zelfmoord. In traditioneel China bij voorbeeld was voor jonge vrouwen het huwelijk verre van een paradijs op aarde. Een vrouw trouwde daar in bij de familie van haar man waar zij hardwerkend en onmondig een dienares voor haar schoonmoeder werd. De hoogste zelfmoordfrequentie vond men in traditioneel China dan ook onder getrouwde vrouwen tussen zeventien en vijfendertig jaar. Daarna kreeg ze zelf dienaressen... De Chinese literatuur zit vol met vrouwenfiguren die moegewerkt en machteloos (en te ver van haar eigen familie verwijderd om daarheen te vluchten) dreigen met zelfmoord of het doen. Soms sloten enkele jonge meisjes, die wel hadden bekeken wat het huwelijk hen brengen zou, zich in een zusterschap aaneen met de gelofte allen zelfmoord te plegen als één van hen door haar familie tot een huwelijk zou worden gedwongen. En dat deden ze. Eventueel. Collectieve zelfmoorden zonder machtsmiddelkarakter kennen de Jaïnisten. Evenals de christenen geloven zij in een heerlijke hiernamaalse hemel, maar anders dan de christenen keuren zij zelfmoord niet af. Hele groepen monniken kunnen soms niet wachten om zich met de godheid te verenigen en gaan alvast.
Een ander onderscheid is dat naar ‘echte’ zelfmoorden (het ontsnappen aan ondraaglijk leven; het zoeken van de dood of een hiernamaals) en wat men mislukte pogingen zou kunnen noemen. In die zin dat, zoals bij de Chinese meisjes en vrouwen, de dreiging of zelfs poging bedoeld is als machtsmiddel om een slechte situatie te voorkomen of te verbeteren. Kinderen hoort men, bij slechte of onrechtvaardige behandeling, deze dreiging uiten tegen hun ouders, vrouwen tegen hun mannen, schoonmoeders of voogden, slaven tegen hun meesters. In het algemeen dus sociaal zwakkeren tegen sterkeren. Ook onze samenleving kent, in de politiek, vormen van zelfvernietiging als machtsmiddel: de hongerstakingen. Politieke protestzelfmoorden komen behalve in Vietnam (de bonzen) de laatste tijd ook in Europa en Amerika voor. De effectiviteit van dreiging en daad zit hem in de schande, in het ‘dood door schuld’ dat op degene valt die de ander zover gebracht heeft. In China moest een familie waarin een vrouw zelfmoord had gepleegd een zware schadevergoeding betalen. Had in het Westafrikaanse koninkrijk Asjanti de dader vóór de daad uitgeroepen wie hem zover had gedreven, dan moest deze een zo | |
[pagina 29]
| |
zware vergoeding betalen dat hij wel in schuldslavernij moest gaan. Weer een andere indeling is naar acceptatie van de zelfmoord als mogelijke oplossing van een situatie. Sommige samenlevingen staan deze nooit toe, andere alleen aan bepaalde mensen in bepaalde situaties en zelfs zijn er omstandigheden waarin sommige maatschappijen zelfdoding eisen. Het lijkt er bovendien op dat de houding tegenover een zelfdoding bepaald wordt door het al of niet normovertredend karakter dat de daad heeft. Accepteert men het eigenlijk nooit, zoals bij ons, dan is het slecht, wordt het negatief beoordeeld en wordt de dader met verbanmet onthoofding en schandalisering bestraft. Het christendom wees de zelfmoord als opstand tegen God, als uit Gods handen nemen van het leven, af. In Asjanti behoorde ideologiter het leven ook niet toe aan het individu zelf, maar aan de koning. Zelfmoord plegen is dan diefstal van de koning. Het lijk van de zelfmoordenaar werd met onthoofding en schandalisering, bestraft. Vrije mensen hadden in Rome en oud-Griekenland het recht over hun leven te beslissen. Slaven ontbeerden dit recht. De mannen van de zwartvoet-Indianen hebben het, de vrouwen missen het. Doodsrecht lijkt een recht van vrije, autonome personen. Wel vonden de Grieken dat je vooraf met de achterblijvenden overleg diende te plegen. Anders gold de daad als asociaal. Niet zo gek, die Grieken. Leven doe je nooit alleen - sterven dus ook niet. Samenleving die zelfdodingen in bepaalde situaties voor bepaalde personen accepteren, staan er meestal heel neutraal tegenover: als hij dat nou wil, moet hij het zelf weten, het is zijn leven. De redenen liggen dan ook meestal buiten menselijk toedoen: een geliefde volgen in de dood, einde maken aan pijnen, niet als slaaf verkocht worden, arrestatie door blanken vermijden, impotentie, onvruchtbaarheid, armoede, in volle wapenrusting en lichaamskracht sterven om krachtig in het hiernamaals door te kunnen leven of een bereiken van de godheid. Volgzelfdodingen geven soms hoge - posthume - status en men vindt het iets moois. Zo sterk soms dat (en hier komen we bij een laatste onderverdeling, namelijk naar striktheid van de normering) men eigenlijk dwingend van vrouwen of slaven of dienaressen verwacht dat zij hun overleden man, meester of meesteres in de dood zullen volgen. In het genoemde Asjanti behoorde een gewone man getrouwd met een adellijke vrouw deze vrouw bij haar dood te volgen. Lagerstaanden horen hogerstaanden te volgen. Een keuze hebben zij eigenlijk niet. De aanzienlijke Indiase vrouw moest wel in de vlammen van de crematie van haar man springen. Elders was voor haar geen plaats. Bij bepaalde beschuldigingen kan men aan de schande alleen ontkomen door op ritueel voorgeschreven wijze zelfmoord te plegen. Bekendste voorbeeld hiervan is wel de Japanse hara-kiri, wat ‘gezichtsherstel’ betekent. Eer staat bovenaan in de Japanse waardering. Alleen een eervol leven is een waardevol leven. Alleen een man met eer kan zichzelf respecteren. Werd iemand beledigd, dan kon de eer alleen door betaling van de hoogste prijs, het eigen leven, worden hersteld. Zou de beledigde dit gezichtsherstelritueel niet uitvoeren dan zou hij totaal onmogelijk geworden zijn. Voor oud of invalide geworden Eskimo's bestaat er eigenlijk ook geen keus. Voor deze immer op de rand van een hongersnood levende groepen is de mobiliteit van de groep voor de voedselvoorziening van het grootste belang. Invaliden belemmeren deze mobiliteit. Van hen verwacht men dus dat zij zich ter wille van de groep zullen elimineren. De aard van de normen en verwachtingen bepaalt wie er in deze diverse maatschappijen in de zelfmoordenaarscategorie terecht zal komen. De weduwenverbranding gold in India alleen voor aanzienlijke vrouwen; de Japanse erecode was een verplichting onder de samoeraimannen; bij de Eskimo's ging het om gehandicapten.
Pas wanneer de normering niet stringent is, wordt de al of niet zelfdoding een kwestie van keuze. Maar waartussen eigenlijk? Tussen leven en dood? Of tussen een onhaalbaar geacht minimumniveau en het Niets? Tussen pijn en pijnstiller? De door daders of overlevenden aangegeven motieven voor zelfdodingen variëren naar culturele zingevingen aan het leven. Doordat mensen over de hele wereld ondanks alle verschillen toch ook een aantal essentiële en frappante overeenkomsten vertonen, treft men sommige motieven haast overal aan. Verlies van eer of sta- | |
[pagina 30]
| |
tus, wraak of het je onttrekken aan wereldse rechters is een veel gehoord motief. Wat de eer of de status of de overtreding inhoudt, kan natuurlijk heel sterk variëren. Voelt een man zich vooral door zijn werk of carrière belangrijk, dan kan werkloosheid of niet bereiken wat hij als doel gesteld had naar de gaskraan voeren. Ontleent een vrouw vooral aan de kinderen die zij krijgt een gevoel van eigenwaarde dan kan kinderloosheid haar naar de slaappillen doen grijpen. Is liefde de zin van dit bestaan, dan leidt een afwijzing tot zodanige zelfontwaarding dat sommigen zich ophangen. Is trouw het belangrijkste van alles dan kan begane ontrouw alles maken tot een kansloze onderneming en alle verdere lust ontnemen. Hoort een man tijdens de initiatieriten een voorspellend visioen te krijgen, dan kan uitblijven daarvan hem zo'n minderwaardig gevoel geven dat hij zich in de totale slaap stort. Behalve de levende zingevingen zijn natuurlijk ook de voorstellingen over leven, dood en hiernamaals van belang bij het snel of minder snel stellen van de daad. Meent men dat iedereen altijd weer terugkomt (reïncarnatie) of dat men lekker de hemel ingaat dan zijn de remmen tegen de dood kleiner. Ook de houding van de bewuste samenleving tegenover daad, dader en achterblijvende familie zal een remmende of bevorderende invloed uitoefenen. Verleent de daad status - het eigen totale Niet-zijn blijft onvoorstelbaar - dan wordt de kans dat men gaat groter; veroordeling is wel degelijk een rem.
Ondanks alle variaties naar culturele zingevingen, houdingen en geloofsvoorstellingen wordt er wanneer het gaat om individuele, niet vereiste zelfdodingen zelfs binnen ‘extreme’ categorieën door niet meer dan een deel, meestal maar een zeer klein deel, van de betreffende personen de daad gesteld. De typische traditionele Chinese zelfdoder was de jonge getrouwde vrouw, maar binnen die groep waren er natuurlijk ook weer niet zovelen die het deden. Lang niet alle kinderloze weduwen boven de zestig jaar doen het bij ons noch alle geruïneerde speculanten of werklozen. In het geval van collectieve zelfdodingen zouden er wel eens in snel tempo groepsnormen kunnen ontstaan, bovendien is het natuurlijk iets heel anders als enige van een gezin, groep of stam te overleven - degene die aan de uittocht niet meedoet - of als enige van een gezin, groep of stam te gaan - de keuzezelfdoder. Onze maatschappij kende traditioneel en modern alleen niet-vereiste, zelfs alleen maar afgekeurde, zelfdodingen waarop het geloof een zware straf plaatste (uit hemel en gewijde grond verbannen). Zelfs zijn er wereldse overheden die zelfdodingen (althans de overleefde pogingen daartoe) bestraffen. In Engeland kreeg men er tot voor kort gevangenisstraf voor. Resultaat: in Engeland vonden op elke zelfdoding minder zelfdodingspogingen plaats dan bijvoorbeeld bij ons. Sociaal wordt zelfdodingsdreiging niet erkend en alleen door een verandering in de publieke opinie krijgen de laatste tijd hongerstaking en protestzelfdoding een zeker effect in de politiek. In de privé-sfeer ligt de effectiviteit volledig in het psychologische vlak. Een rem op zelfdoding ligt bij ons in het vrij verbreide geloof dat elk slechts één leven heeft en bovendien in de sterk negatieve houding die wij tegenover daad en dader innemen. Waarom nu zijn er mensen die onder ‘objectief’ gunstige omstandigheden geen zin meer blijken te hebben, terwijl anderen onder ‘objectief’ veel ongunstiger omstandigheden door blijven gaan? Met andere woorden: behalve de sociale verklaringen van objectieve belasting, die variaties tussen categorieën kunnen verklaren (lage status en isolement van onze ouden van dagen; verwerping vroeger van ongehuwde moeders) welke psychologische factoren zijn verantwoordelijk voor het gaan of blijven van personen binnen één categorie - eventueel in combinatie met situationele factoren. Sommigen gaan natuurlijk door omdat ze de sprong in het totale raadsel niet aandurven of omdat ze de nodige activiteit en agressie (tegen de verafschuwde situatie) missen. Anderen echter hebben gewoon nog plezier, vinden ondanks het missen van een zinnetje hier of daar een modus vivendi, met een minimum aan direct gevoel dat het best lekker is om er te zijn, en dus een zeker geluk. Pas als voor altijd een minimumniveau van lekkerheid, van leefbaarheid, van geluk onhaalbaar lijkt, stappen sommigen kennelijk liever uit. Willen zij hierin niet meer ontwaken. | |
[pagina 31]
| |
Er zijn mensen die met mathematische zekerheid weten te berekenen dat de wereld een total loss is en hun bestaan daarin dus ook volledig zinloos, maar evengoed genieten ze van de zon op hun huid, van mooie muziek, van sluimerende landschappen en prettige personen om hen heen. Sensueel als katten hebben zij het vermogen aan een passieve, soms harde wereld al kopjes gevend het lichamelijk genot van aaien af te snoepen. Ze voelen zich lekker in het warme nest van hun lijf en blijven gezellig nog even (ze mogen van zichzelf uitstappen als ze dat mochten willen, ongehinderd door god of gebod: vrijheid). Anderen echter menen dat al dit zwoegen wel degelijk zin heeft voor Gebod of God of Toekomst, maar grijs voelen ze zich in hun ogen, vaal voelt hun huid, moe zijn hun gedachten en verweg alle anderen. Een adolescent die een poging deed schreef: ‘het is alsof over alle mensen, dieren en dingen een plastiklaag zit, die mij verhindert met hen te kommuniseren’. Is dit syndroom van leegte, koude en isolement (achter stekels teruggetrokken egels en koud geworden kikkers) eenmaal ontstaan, dan kan alleen een uitwendige zingeving of plichtsbetrachting (je vrouw, je kinderen) de gang er nog inhouden. Leven wordt een dure plicht en geen plezierig, vrijblijvend avontuur. Je moet. Stort dàn ook nog het godsbeeld in elkaar of blijkt de toekomst niet anders dan een immer wijkende horizon, dan worden moedeloze gevoelens van zinloosheid bekroond door cerebrale zinloosheidsgedachten. Een hele reeks pijnstillende middelen ligt dan nog open: alcohol, wetenschap, creatie, kicks, seks, verre reizen, drugs, sigaretten... blijken die allen ineffectief, dan rest nog, bij voldoende moed voor de sprong, bij voldoende agressie en activiteit, de dood. Of men die al of niet bereikt, hangt af van ook situationele factoren, zoals een cumulatie van deprimerende incidenten en de beschikbaarheid van middelen. Veroorzaakt een toch al moe geworden en depressieve politieagent een verkeersongeluk en heeft hij zijn dienstrevolver bij zich, dan kon hij wel eens schieten. Haalt een zich nog net voortslepende zangeres een hoge toon niet en staat zij op een zeventiende verdieping te repeteren, dan kon zij wel eens springen. Sommige mensen houden het water een leven lang net onder de lippen, sommigen worden ineens - evenwichtsverlies, golfje, windvlaag - overspoeld. Iedereen kan in het water terechtkomen, maar snelle behendige katten treft het toch minder dan egels. Mensen met een basisgevoel dat het leven goed is en dat ze zelf acceptabel zijn als mens (iets wat nogal samengaat: zelfbeeld en wereldbeeld) treft het minder snel dan mensen die een dergelijk positief basisgevoel missen. Het snelst worden zij getroffen die zichzelf eigenlijk als slecht, als waardeloos beschouwen (en daarom ook veelal deze wereld afwijzen). Hoe komen mensen nu aan basispositieve gevoelens tegenover zichzelf en wereld en hoe geraken zij in afwijzingen van alles? We weten het niet zeker, maar er zijn sterke aanwijzingen in een bepaalde richting.
Het basis-ja of basis-nee, de zelfacceptatie of zelfafwijzing, wordt ontleend aan de reacties van de omgeving. In de wereld geworpen wordt een kwetsbaar kind opgevangen door zijn moeder en eventueel door anderen. Relaties zijn op deze wereld zeer variabel gestructureerd, maar de minst variabele - door de grote mate van biologische bepaaldheid - is de relatie tussen moeders en kinderen beneden de twee jaar. Een buitengewoon belangrijke basisperiode. Voor er enige taal tot ontwikkeling komt is er overal ter wereld al veelal, en met directe lichamelijke eerlijkheid, afgecommuniceerd tussen moeder en kind. Krijgt het kind met de melk, de lichaamswarmte, de stembuiging en de geur (weet ik veel) een soort ‘gezellig dat je er bent, kom lekker bij me’-boodschap over, dan is de eerste start gelukt, een eerste basisvertrouwen gelegd, een kern van eigenwaarde om zichzelf gevormd en een tegengif tegen bedreigingen van buitenaf meegegeven. Ontmoet het kind echter iets in de trant van (onbewust, totaal onbewust zowel voor moeder als kind) een geprikkeld ‘wat doe je hier eigenlijk’, dan is er al een nee, dan moet het mensje voor zijn eigenwaarde zoeken naar uiterlijke redenen en dan ligt er het innerlijk vergif van een basis-nee. Angstig door deze oerafwijzing wordt de kans groter dat het mensje zich geschrokken terugtrekt uit zijn zenuwtoppen, zijn lichaam niet aanvoelt als een veilig nest maar als een beangstigende bunker, anderen geen mogelijke vrienden zijn maar potentiële vijanden, de wereld iets dors krijgt en | |
[pagina 32]
| |
zijn gedachten rigide en star worden. Dan krijgen zinloosheidsberekeningen het karakter van vonnissen, terwijl ze voor de sensuele genieter iets van tijdverdrijvende kruiswoordpuzzels hebben. Na die eerste basis gebeurt er in een leven natuurlijk nog heel veel. Een basis-ja kan worden gebroken, een basis-nee gecompenseerd. Culturen die meer nee zijn dan ja hebben echter ook verderop in een leven meestal geen structurele compensaties. Of een moeder een kind accepteert of niet is geen bewuste keuze, overkomt haar ook maar als gevolg van haar levensloop. In een soort pseudo-erfelijkheid worden zo ‘ja’ of ‘nee’ door de generaties heen doorgegeven. Niet in onveranderlijke proporties echter. De eeuwen van onderschikking van individuen aan het Hogere hebben in het westen een escalatie van lijfelijke afstandelijkheid, van ascetisme, impulsafweer en daardoor zelf- en wereldafwijzing op gang gebracht. Wat wij met onze kinderen uithalen is hiervan een onderdeel. Nauwelijks geboren gaan ze met hun tere lijfjes ver van het moederdier in een eenzame wieg tussen te koude of te hete kruiken. Laten huilen (= niet beantwoorden van een verzoek om hulp = machteloosheid in een situatie = angst) noemen wij gezond. Onze opvoeding is vergeleken met ‘primitieve’ samenlevingen in allerlei opzichten (zindelijkheidstraining, spenen, seksuele socialisatie) buitengewoon streng. Hummels zijn al te groot om op schoot te zitten en vooral moeten de kindertjes niet aan elkaar flikflooien, lastige vragen stellen of lawaai enzo maken. Eerste eis is dankbaarheid voor dit bestaan. De bezigheden moeten vooral ‘nuttig’ zijn. Bevordert onze alichamelijke cultuur al geen warme accepterende relaties, onze woonstructuur en schoolinrichting blokkeren compensatiemogelijkheden. Wonen er grotere aantallen mensen bij elkaar dan kunnen kinderen van een koelere moeder warmte zoeken bij een animalere buurvrouw, covrouw, grootmoeder of moederszuster. Daartoe moeten buitendeuren en bellen afgeschaft. Ook als de relatie tussen moeder en kind wel goed was, maar het kind door het verlies van de moeder in zijn levenskansen bedreigd wordt, kan het in grotere groepen beter worden opgevangen. Onze moedermonopolie gezinsstructuur kweekt van één persoon afhankelijke, mono, en dus eenzame, mensen. De gemeenschappelijke factor in alle ‘normale’, dat wil zeggen niet uit extreme onoplosbare situaties verklaarbare, zelfdodingen, wordt vaak beweerd, is de eenzaamheid. Deze stelling lijkt mij alleen houdbaar als men dit niet als een simpel wel eens opgebeld worden, niet alleen wonen en bezoek krijgen, maar als een het gehele leven infecterende oereenzaamheid opvat, die de wereld grijs en de mensen onbereikbaar maakt. Lijdt iemand daar eenmaal aan, door eerst een valse start en ondermijnende omstandigheden later, dan kan de wetenschap meestal ook weinig meer doen dan pijnstillende middelen voorschrijven. Helpen alle doodwerende drugs niet meer dan wordt het leven, wachtend op het einde, op de verlossing, een vreugdeloze tijdspassering. Twintig eeuwen hebben wij nodig gehad zoiets eenvoudigs uit te vinden als de bloedtransfusie. Voor wij zoiets ingewikkelds als de vitaliteitstransfusie zullen hebben, zal er nog wel een eeuw of wat voorbijgaan. God noch Gebod noch Mensheid noch Rode Toekomst rechtvaardigen naar mijn overtuiging een veroordeling van personen tot levenslang. Zolang wij het leven niet kunnen geven hebben wij niet het recht de dood te weigeren. De enige legitieme reden om niet te gaan lijkt mij dat door het opheffen van eigen pijn bij anderen een even grote pijn wordt geslagen. Wat gebeurt er met de echtgenoten, de kinderen, de vrienden en de collega's van zelfdoders? Hoe overleven zij dit en welke prijs moeten zij betalen? Waarom onderzoekt men niet hoe de schade hier het beste hersteld kan worden en waarom staart men zich alleen maar dood op degene die er toch al niet meer is? Voor doodsoorzaken (van kanker tot verkeersongevallen en zelfdodingen) hebben wij veel meer belangstelling dan voor levenskwaliteit. Leven blijft intussen levensgevaarlijk. Altijd. Ingewikkelde samenlopen van ingewikkelde omstandigheden slaan dan hier dan daar toe. Wie daardoor als gevangene belandt op de binnenplaatsen van de eenzaamheid en dodelijke vermoeidheid, met tussen nu en het einde weinig meer dan martelingen, heeft recht op zijn snellere, pijnlozer nooduitgang. De bewakers van de binnenplaats zijn soldaten, mensen, ook al is dat onder de pantsering soms moeilijk te zien. Bewust en uit plichtsbetrachting vermoorden mensen elkaar. Bovendien, onbewust en uit koelheid, verzelfmoorden zij elkaar ook nog eens. |
|