De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
A.L. Constandse
| |
[pagina 21]
| |
pas kon slagen omdat het platteland in grote beroering verkeerde. Een reeks van boerenopstanden was aan de definitieve omwenteling voorafgegaan. Hetzelfde geldt voor Rusland. De massa van landarbeiders, arme pachters en kleine boertjes was reeds na de februari-omwenteling van 1917 begonnen een einde te maken aan het betalen van pacht, het vervullen van herendiensten en het betalen van schulden, terwijl op grote schaal door de dorpssowjets grond was gedistribueerd. Zou het platteland rustig en loyaal zijn gebleven, dan was er geen sprake geweest van een succesrijke revolutie in de steden. Dit was trouwens bewezen door de gebeurtenissen van 1848, toen in tal van Europese grote gemeenten barricaden werden opgeworpen en een volksmilitie het nieuwe bestuur ondersteunde, terwijl toch overal (Parijs, Wenen, Boedapest, Dresden enzovoort) de reactie zegevierde omdat de boeren en de provincie niet of onvoldoende in beweging kwamen. Het tragische lot van de Parijse Commune werd in 1871 bezegeld door het uitblijven van daadwerkelijke steun uit de gewesten en door het isolement van de hoofdstad. De lessen der historie leren dus tot nu toe, dat de opstand van landarbeiders en arme boeren een hoofdvoorwaarde is voor het slagen van een omwenteling. We spreken niet van een hoog-ontwikkelde kapitalistische maatschappij, omdat deze nog geen enkele sociale revolutie van betekenis heeft voortgebracht. Maar in de semi-feodale en economisch gekoloniseerde landen, die het toneel zijn der grote guerrilla's en der verzetsbewegingen, liggen de voorwaarden voor een drastische hervorming van het regime bij de agrarische massa's. Komen die niet in beweging (zoals in Bolivia het geval was) dan ontbreekt de voedingsbodem voor een radicale omwenteling. Zelfs de mijnwerkers in Bolivia moesten in deze omstandigheden het onderspit delven, en het is de vraag of Che Guevara daarin verandering had kunnen brengen, als hij hen had kunnen bereiken. Wel is het waar dat ‘focos’ in de steden ook steeds onmisbaar zijn, dat kernen van hulptroepen daar aanwezig moeten zijn als een ‘vijfde colonne’, die de macht overneemt zodra de provincie voor het oude regime verloren is. De meeste intellectuelen, politici en theoretici van een guerrilla zijn ook in de steden gevormd. Zelden echter hebben zij daar het nieuwe regime kunnen vestigen zonder dat het platteland daar achter stond.
De meeste handelingen voor de stedelijke guerrilla bewijzen dat de verzetsgroepen die erbij betrokken zijn in een hoogst moeilijke situatie verkeren. De rebel is niet zelden een achtervolgde ‘outlaw’, een bedreigde samenzweerder zonder veilige bases. Het is waar dat voor hem de omstandigheden gunstiger zijn als een min of meer gesloten volksgroep achter hem staat, bepaalde getto's en wijken hem zijn toegewijd. Dit kan het geval zijn in Amerikaanse negerbuurten, in de Ierse centra van Ulster, in Palestijnse vluchtelingenkampen. Dan heeft het verzet een moeilijk te liquideren voedingsbodem. Raadpleegt men echter het ‘handboek’ van de Braziliaanse revolutionair Marighela (die ten slotte zelf in een hinderlaag werd gelokt en vermoord) dan is men ver af van een greep naar de macht in grote steden. Men vindt in een Engelse tekst dit ‘Minimanual of the urban guerrilla’ in het tijdschrift Tricontinental nummer 16, waarin de naam van de auteur wordt geschreven als Marighella. Vatten we kort samen welke eisen de schrijver stelt aan de organisator van het stedelijke verzet. Hij moet een groot tacticus zijn, vindingrijk, zelfstandig kunnen optreden, gehard zijn tegen honger, dorst, vermoeidheid, hitte of kou, een getraind wandelaar, technisch bekwaam (volleerd in het schieten, het besturen van auto's, het omgaan met elektrische apparaten zoals radio- en radarmechanismen, het kunnen repareren van wapens en bommen of het vervaardigen van granaten) en hij moet een behoorlijk gevoel van superioriteit hebben. Zoveel mogelijk moet hij zijn activiteiten camoufleren door het uitoefenen van een beroep, maar hij moet deel uitmaken van een ondergrondse ‘firing group’ van vier of vijf personen, die van elkaar alleen de voornamen kennen. Zulk een groep moet autonoom handelen, geen orders afwachten, snel reageren en tot initiatieven in staat zijn. (Dit is een verschil met de guerrillastrijder van het platteland, die sterk gebonden moet zijn aan de orders van het commando.) Beweeglijkheid, kennis van het terrein, de beschikking over goede informatiediensten | |
[pagina 22]
| |
van helpers, het drastisch liquideren van spionnen binnen de eigen kring, en het voeren van een toepasselijke propaganda zijn noodzakelijk. Wat de helpers aangaat, deze zijn het waardevolst als zij contacten hebben met de boeren of zelf landarbeiders zijn (het dorp kan een toevlucht wezen!) als zij studenten, intellectuelen of priesters zijn, terwijl de bijstand van vrouwen en kinderen (om inlichtingen in te winnen, boodschappen te doen, schuilplaatsen te bewaken) van enorme betekenis kan wezen. Welke zijn nu de taken van de stedelijke guerrillastrijders? Het liquideren van chefs van het leger, de geheime diensten of de politie; het beroven van banken en rijke maatschappijen; het leggen van mijnen en het organiseren van aanslagen om de vijand te verlammen; het bevrijden van gevangenen en het ontvoeren van belangrijke personen, opdat in ruil voor hun leven politieke gevangenen kunnen worden losgekocht; het zich meester maken van vliegtuigen tijdens de vlucht, opdat ze van koers veranderen, onder andere om bedreigde rebellen naar het buitenland te brengen; het overvallen van munitiedepots, liefst met de medewerking van betrouwbare soldaten, die eventueel met hun wapens overlopen naar de revolutionairen; sabotage van allerlei aard; het telefonisch geven van valse inlichtingen aan de politie; het doen ‘uitlekken’ van bedrieglijke bijzonderheden over de guerrilla, om de vijand op een dwaalspoor te leiden; het leiden van acties tot weigering om pacht, huur, belasting of boete te betalen; het bevorderen van civiele ongehoorzaamheid op alle mogelijke terreinen. Er is in deze technische handleiding nog geen sprake van het veroveren van de macht in de steden. Het gaat erom het regime te verontrusten en te desorganiseren. Raadpleegt men andere beschouwingen (zoals opstellen in Les Temps Modernes van mei 1970) dan neemt daarin de bezetting van kantoren en bedrijven een grotere plaats in, benevens de klassenoorlog' zoals de Black Panthers in Noord-Amerika zich die voorstellen. In het bijzonder wijden de Weathermen zich aan de strategie en tactiek van de straatgevechten, de sabotage, het in brand steken van magazijnen en fabrieken van gehate monopolistische ondernemingen uit de militair-industriële sectoren, het opblazen van kazernes. Hun ideologie is overigens duidelijk communistisch: zij willen door het scheppen van bevelvoerende kaders en een generale staf, het vormen van een gecentraliseerde partij en een getrainde militie een revolutionaire oorlog voeren in de steden en die veroveren. Zij beschouwen zich als een onderdeel van de krachten die een internationale omwenteling voorbereiden tegen het Amerikaanse kapitalisme en imperialisme, in solidariteit met de derde wereld. Veel hebben zij gemeen met de Black Panthers, die geen vertrouwen meer hebben in de conventionele aan Moskou gebonden communistische partijen, maar die wel veel marxistische theorieën aanvaarden. Inderdaad corresponderen deze met de wil, de politieke macht te veroveren in de stedelijke centra, hoewel Marx en Engels in hun latere jaren de barricaden en de straatgevechten hebben afgewezen als middelen om de dictatuur van het proletariaat te verwezenlijken. Vooral Engels is toen de nadruk gaan leggen op de voorbereidende ideologische scholing en de politieke organisatie, de training in de reformistische strijd binnen het kapitalistische kader om aldus het socialistische bewustzijn te wekken, dat naar hij hoopte de proletarische meerderheid tot heersende klasse zou kunnen maken. Hij schreef na de dood van Marx in een inleiding tot diens ‘Klassenkämpfe’ onder andere: ‘De geschiedenis heeft ons ongelijk gegeven, zij heeft onze toenmalige illusie verstoord, zij heeft ook de voorwaarden waaronder het proletariaat moet strijden, omgewenteld. De strijdwijze van 1848 is thans in elk opzicht verouderd.... Maken wij ons hierover geen illusies: een werkelijke overwinning van een opstand in straatgevechten met militairen behoort tot de zeldzaamheden.... De tijd der overrompelingen, van revoluties die worden doorgevoerd door kleine bewuste minderheden aan de spits van onbewuste massa's is voorbij.’
Het is duidelijk dat wij een onderscheid moeten maken tussen de hoog-ontwikkelde kapitalistische wereld en de minder ontwikkelde semi-feodale en economisch gekoloniseerde landen. In het eerste geval levert de klasse der werknemers geen voedingsbodem voor een traditionele gewelddadige sociale revolutie. Stellig kunnen Black Panthers en Wea- | |
[pagina 23]
| |
thermen concessies afdwingen van het regime dat zij verontrusten, maar het is niet duidelijk hoe zij dit ten val zouden kunnen brengen, tenzij geweldige schokken (een oorlog met kernwapens bij voorbeeld, of een panische vrees daarvoor) blanken en gekleurden tot één internationaal front van opstandigen zouden verenigen. In de zogenaamde derde wereld echter kan de klassenstrijd samenvallen met een ‘langdurige, bevrijdende, revolutionaire volksoorlog’, zoals Mao Tse-toeng de guerrilla heeft genoemd. En deze kan niet worden gewonnen zonder actieve deelneming van het volk in de dorpen en de provincie. MaoTse-toeng en zijn aanhangers onderscheiden in de guerrilla drie fasen. In de eerste vormen de rebellen kleine gewapende groepen, die op- en onderduiken, overvallen plegen, sabotage organiseren, zich meester maken van wapens en geld, vijandige leiders liquideren, de arme arbeiders en boeren helpen bij conflicten met landheren, belastinggaarders en woekeraars, de burgerlijke ongehoorzaamheid bevorderen, door acties en propaganda een ‘alternatieve samenleving’ voorbereiden. In de tweede fase vormen de revolutionairen in de dorpen eigen bestuursorganen en rechtbanken, zij voeren grondige veranderingen door in de eigendomsverhoudingen en controleren met een uitgebreide militie en geregelde legereenheden de provincie. Pas in de derde fase worden de steden veroverd. Naar dit patroon zijn de burgeroorlogen in China, Joegoslavië, Noord-Vietnam, Algerije en Cuba gewonnen. Het opmerkelijkste is nu dit: dat in grote lijnen de stedelijke guerrilla overeenkomt met de eerste fase (en niet meer) van de revolutionaire volksoorlog. Vandaar dat Marighela in zijn handboek met instemming verwijst naar geschriften van Mao Tse-toeng en Che Guevara, zonder deze af te wijzen. De beperkingen van de strijd, in de steden alleen, zijn daarmee aangegeven: die strijd van een keurkorps kan een eerste fase zijn van een revolutie, niet de omwenteling zelf. Dit althans schijnt onze huidige kennis van de historie ons te leren. |
|