De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 288]
| |
Pieter A.M. Seuren
| |
[pagina 289]
| |
king tot afwijkende meningen rechtvaardigt voor hen het gebruik van geweld. Kortom, gewelddadige repressie in het belang van de traditioneel bezittende en heersende klasse lijkt een bruikbare karakteristiek van het fascisme. Als bijverschijnselen treft men steeds aan een benadrukken en verdedigen van traditionele waarden, van de godsdienst, van traditionele kunstvormen en kleding, bevordering van de sport, die een zeer hoog sociaal aanzien krijgt, afremming en tegenwerking van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Op de sociologische en psychologische oorzaken van dit syndroom van factoren kan hier niet worden ingegaan, maar het leidt onvermijdelijk tot een steeds systematischer manipuleren van de bevolking ten dienste van een paar grote belangencomplexen, economische en politieke.
Binnen deze omschrijving van fascisme is het kolonelsregime duidelijk fascistisch. De manier waarop de kolonels aan de macht zijn gekomen en waarop zij hun macht handhaven illustreert duidelijk hun voorkeur voor geweld en hun gebrek aan respect voor een redelijke gedachtenwisseling over verschillen van inzicht. Zij poseren als de redders van het vaderland, van de goede oude respectabele waarden: ‘Lang leve de vaderlandreddende revolutie’, heet het op de propagandaborden. Het spook van een op handen zijnde communistische revolutie werd opgeroepen om de staatsgreep te rechtvaardigen, maar bewijzen werden nooit geleverd, ondanks toezeggingen dat zulks zou gebeuren. Nu hun macht gevestigd is, wordt over de linkse revolutie wijselijk gezwegen. De staatsgreep wordt niet bij die naam genoemd: het was een ‘revolutie’. Premier Papadopoulos, die vóór de staatsgreep de officiële verbindingsofficier was tussen de C.I.A. en de Griekse Geheime Dienst, de K.Y.P., die in Amerika bij de C.I.A. getraind is in psychologische oorlogsvoering en wiens psychologisch inzicht ongetwijfeld is verruimd door de langdurige behandeling die hij bij een Atheense psychiater ondergingGa naar eindnoot1., deze Papadopoulos begreep dat het charisma van een door het volk gedragen revolutie, gebaseerd op een natuurlijk rechtsgevoel, beter zou aanslaan dan een brute staatsgreep. Het regime berust ook uitsluitend op militaire macht. Het is uiterst rechts in de zin dat het de belangen verdedigt van de bezittende bourgeoisie. Het probeert elke verandering in de bezitsverhoudingen ten gunste van de minder bezittenden tegen te gaan. Vakbonden en politieke partijen zijn verboden. Wel werden, met veel propaganda, een schulddelging voor de boeren en een loonsverhoging voor overheidspersoneel doorgevoerd. Maar deze maatregelen waren reeds lang door vorige regeringen aangekondigd en konden niet stopgezet worden, op straffe van massale onlusten. Bovendien gaven de kolonels aanzienlijk minder dan in de bestaande plannen voorzien was.Ga naar eindnoot2. Andere maatregelen dan die welke al aangekondigd en beloofd waren hebben de kolonels nooit getroffen. De grote onderwijshervorming van de regering Papandreou (1964-1965) werd ongedaan gemaakt.Ga naar eindnoot3. Op alle niveaus wordt het onderwijs gekortwiekt en aan banden gelegd. Verouderde schoolboeken zijn opnieuw ingevoerd. Het onderwijs in vreemde talen wordt gehandicapt (op lagere scholen mag geen vreemde taal onderwezen worden; buitenlandse diploma's worden niet meer erkend, terwijl de universitaire opleidingen in vreemde talen zeer gebrekkig zijn en gehouden worden). Het aantal uren godsdienst op de middelbare scholen is opgevoerd van twee tot drie uur per week. De benodigde nieuwe leraren worden gerekruteerd uit de gelederen van de fascistische jeugdbeweging ‘Zoí’ (oftewel ‘Leven’); zij fungeren als spionnen voor leerlingen en leraren op de scholen. Studenten worden streng geselecteerd op politieke instelling. Hoogleraren en stafleden worden ontslagen of zelfs gevangen gezet om politieke redenen. Kritisch onderzoek leidt tot zedenbederf, of dit nu de grondslagen van de wiskunde betreft, of de geschiedenis, of de sociale wetenschappen. Nieuwe wiskundeboeken voor de middelbare scholen, geschreven in opdracht van de regering Papandreou, en volgens moderne principes van verzamelingenleer opgezet, zijn afgeschaft en vervangen door oude boeken. De gehele nog voorhanden zijnde oplage van een fraai en succesvol nieuw geschiedenisboek werd tot pulp gestampt. Nationalistische gevoelens worden aangewakkerd: ‘Griekenland voor de christelijke Grie- | |
[pagina 290]
| |
ken’ ziet men overal op borden langs de wegen. Het ‘nieuwe Griekenland’, tot stand te brengen onder de ‘nationale regering’, wordt alom gepreekt. Een sterk accent wordt gelegd op de sportbeoefening: zo winnen de lichamelijk sterken, niet de intellectuele uitblinkers, sociaal respect.Ga naar eindnoot4. Premier Papadopoulos is de ‘vader’ van de natie; hij weet wat goed is voor het volk, dat verder maar moet zwijgen en doen wat hij zegt. Zijn speeches worden, fraai ingebonden, gratis verspreid. Moderne kunst is taboe. Alleen degelijke figuratieve en het vaderland verheerlijkende afen uitbeeldingen zijn toelaatbaar. De preventieve perscensuur is onlangs vervangen door een censuur achteraf, maar de straffen zijn verzwaard. De bladen die tussen de regels door iets te verstaan geven worden met economische sancties getroffen en hun verkoop wordt gehinderd door intimidatie van de zijde van de politie. De hoofdredacteur van het dagblad Ethnos zit gevangen en het blad is, vanwege de zware geldboetes, opgeheven, nadat het in maart 1970 een vraaggesprek met een exminister had opgenomen die pleitte voor een nationale regering in verband met de Cyprische kwestie en de moordaanslag op Makarios. Ook de ex-minister, Ziglis, is veroordeeld. In de zomer van 1969 werd een ontwerp-perswet gepubliceerd, die aldus aanving: ‘De pers is vrij en vervult een nationale functie’, zodat de met de ene hand gegeven vrijheid met de andere weer weggenomen werd. Verder noemde het ontwerp strenge straffen voor publikaties die, naar de mening van de autoriteiten, de gevestigde waarden aanvielen of publieke onrust konden veroorzaken. Alleen geregistreerde journalisten mochten in de kranten en bladen schrijven. (De weerstand tegen dit ontwerp was zo algemeen en sterk dat de regering de invoering van een perswet voor onbepaalde tijd heeft uitgesteld.) Deze, grotendeels bekende, feiten zijn met tal van andere te vermeerderen.Ga naar eindnoot5. Er is bijna elke dag wel nieuws over Griekenland, en het is steeds nieuws van een conservatieve gewelddadige repressie, nieuws over arrestaties, processen - met exorbitante straffen voor dingen die bij ons eerder beloond dan gestraft worden -, martelingen. Een enkele keer is er een vrijlating, zoals die van Mikis Theodorakis, de grote componist, maar zoiets is dan weer duidelijk de prijs die betaald wordt voor een verhoopt politiek succes in het buitenland.Ga naar eindnoot6. Kortom, er bestaat geen twijfel dat we in Griekenland met een fascistisch regime van doen hebben.
Wat is Amerika's rol in de Griekse situatie? Het kolonelsregime wordt niet alleen door de Amerikaanse regering getolereerd, het wordt actief gesteund, en wel voornamelijk door steeds toenemende wapenleveranties. En omdat het regime zich uitsluitend met militaire en politionele middelen in stand houdt, is militaire steun aan Griekenland tegelijk steun aan de kolonels.Ga naar eindnoot7. Hoewel, om redenen die nog ter sprake zullen komen, de levering van zware bewapening aan Griekenland voor korte tijd werd stopgezet, krijgt de Griekse regering nu meer militaire hulp dan ooit tevoren.Ga naar eindnoot8. Op 11 december 1969 publiceerde de Foreign Relations Committee van de Amerikaanse Senaat, onder voorzitterschap van senator Fulbright, een rapport waarin onder meer wordt meegedeeld dat de Amerikaanse regering het Congres om geld voor grote extra wapenleveringen aan Griekenland tijdens het lopende financiële jaar had gevraagd (The Greek Observer 10, januari 1970). Ondanks het verzet van achtendertig senatoren werd dit verzoek ingewilligd. Het regeringsstandpunt werd verdedigd door senator Dodd, die op 12 december 1969 in de Senaat het volgende zei: ‘Wij mogen de NAVO-afweerkracht niet verder ondermijnen. Beperking van militaire hulp zou niet alleen ernstig gevaar opleveren voor de hele vrije wereld, maar zou uiteindelijk waarschijnlijk ook tot nadeel strekken van het volk van Griekenland, omdat dit onze mogelijkheid om de loop van interne gebeurtenissen in dat land te beïnvloeden zou verminderen... Algehele stopzetting van hulp zou de NAVO ernstig verzwakken en onze gehele defensiepositie in het kritieke Middellandse-Zeegebied ondergraven. Een eventuele onmogelijkheid om luchten zeebases te gebruiken te Athene, op Kreta en de Egeïsche Eilanden zou onze totale verdedigingspositie in het oostelijk Middellandse-Zeegebied ontwrichten.’ (nog steeds The Greek Observer 10). Het is dus duidelijk dat de Amerikaanse re- | |
[pagina 291]
| |
gering groot strategisch belang hecht aan Griekenland en daar militaire bases wil bezitten. Om het bezit van die bases veilig te stellen, moet zij kunnen ingrijpen in ‘de interne gebeurtenissen van dat land’. Welnu, op 28 mei 1967 zouden er verkiezingen plaatsvinden in Griekenland, en opiniepeilingen hadden uitgewezen dat de partij van Papandreou met gemak de absolute meerderheid zou behalen. Papandreou was al van begin 1964 tot juli 1965 premier geweest, maar werd door de koning persoonlijk, tegen de grondwet in, afgezet. De feitelijke reden hiervoor was dat Papandreou de macht van het leger, en van de koning over het leger, wilde inperken, hetgeen noodzakelijk was voor de doorvoering van de meest urgente sociale maatregelen die op het programma stonden. Tijdens zijn regeringsperiode ondervond Papandreou grote tegenwerking van de Amerikanen.Ga naar eindnoot9. Zijn zoon Andreas merkte, als Minister van Staat, dat het onmogelijk was de Griekse geheime dienst, de K.Y.P., te beperken in het bespionneren van Griekse burgers: alleen de orders van de C.I.A. werden opgevolgd. President Johnson dreigde met Turkse bombardementen als de Griekse regering zijn Cyprus-plannen niet aanvaardde. De Standard Oil drong, via de Amerikaanse ambassade, sterk aan op faciliteiten en contracten, maar deze werden niet verleend. (De kolonels verleenden ze onmiddellijk: de rijke Griekse Amerikaan Thomas Pappas, die de verkiezingscampagne van Spiro Agnew, ook een Griekse Amerikaan, had gefinancierd, verkoopt nu Esso-benzine, dit is Standard Oil, over heel Griekenland, nog afgezien van zijn ongelimiteerde Coca Cola-rechten - waardoor de Griekse Tam Tam geheel van de markt is verdrongen -, en nog een paar van dergelijke agenturen. Pappas is huisvriend van de familie Papadopoulos.) Toen het, in februari 1967, duidelijk begon te worden dat Papandreou weer premier zou worden, sprak Walter Rostow, toen voorzitter van de Nationale Veiligheidsraad, van ‘vitale belangen’, die voor de Verenigde Staten op het spel stonden.Ga naar eindnoot10. Dit was niet omdat Papandreou de NAVO dreigde te verlaten: ‘Wel bondgenoot, geen satelliet’ was een van zijn slogans. Hij was een zeer gematigd socialist, zeker voor onze begrippen, en dacht er niet over aansluiting te zoeken bij het ‘andere kamp’. Wel wilde hij aan het aantal en de omvang van de Amerikaanse bases in zijn land beperkingen opleggen, en met name wilde hij de Amerikanen niet de raketbasis met atoomkoppen op Kreta, waar zij om verzocht hadden, toestaan. Uiteraard werd onder de kolonels de raketbasis al gauw ingericht. De Amerikaanse ‘vitale belangen’ betreffen, zoals uit de woorden van Dodd blijkt, dat ‘gehele defensiepositie in het kritieke Middellandse-Zeegebied’, en wel speciaal met het oog op de Amerikaanse oliebelangen in het Midden-Oosten en het Israëlisch-Arabische gewapende conflikt. De gedachte, in Dodds woorden tot uitdrukking gebracht, dat een Amerikaanse beïnvloeding van de ‘interne gebeurtenissen in dat land’ tot voordeel van het volk van Griekenland zou strekken, klinkt in het licht van het bovenstaande minder aanvaardbaar.
Dat de C.I.A. de hand gehad heeft in de voorbereiding van de coup van april 1967 was aanvankelijk een vermoeden, maar begint langzamerhand door steeds meer aanwijzingen bevestigd te worden. De C.I.A. was al lang zeer sterk vertegenwoordigd in Griekenland. Dit blijkt niet alleen uit de ervaringen van Andreas Papandreou als Minister van Staat, maar ook uit een mededeling van een vroegere Amerikaanse ambassadeur in Athene, E. Briggs, die in zijn memoires (Farewell to foggy bottom, 1964) schreef dat het C.I.A.-budget in Athene twee maal zo hoog was als dat van de hele Amerikaanse ambassade, en dat hij nooit wist wie de C.I.A.-agenten in Athene waren.Ga naar eindnoot11. Over de toedracht voor en tijdens de coup bestaan de volgende berichten. Mathiopoulos (zie noot 5) vertelt dat de koning, die onder geen beding de in 1965 door hem afgezette Papandreou weer als premier wilde terugzien, samen met enkele generaals een staatsgreep voorbereidde voor 13 mei, enkele weken voor de verkiezingen. Hij wilde daarbij gebruik maken van een NAVO-verdedigingsplan, Prometheus genaamd. Zowel de Amerikaanse ambassadeur Talbot als de Britse ambassadeur Murray waren van deze plannen op de hoogte (bladzijde 48 en volgende). De kolonels stalen echter de plannen en voerden de coup voortijdig uit. Dit bericht is bevestigd door het regime zelf. In de Nea Po- | |
[pagina 292]
| |
liteia, spreekbuis van Papadopoulos, van 20 augustus 1969 staat over de hele breedte van de voorpagina te lezen dat Kanellopoulos, premier tot de coup, nu openlijk heeft ‘toegegeven’ aan journalisten dat ‘sommigen der hoogste legerautoriteiten, behorend tot de kringen van het hof, en de zogenaamde rechtsgezinden, een staatsgreep voorbereidden om zich van de macht meester te maken. De staatsgreep zou plaatshebben kort voor de verkiezingen die voor 28 mei waren vastgesteld... Wij wisten dat de koningsgezinde generaals een staatsgreep voorbereidden. Maar de kolonels werden hier buiten gehouden. En hen hadden we niet verwacht.’ De krant vervolgt dan met de bewering dat de ‘revolutie’ van 21 april 1967 niet tot doel had ‘een andere dictatuur te vestigen, maar een nieuwe democratie op te bouwen op de ruïnes van die welke zichzelf ter dood veroordeeld had.’ Het verhaal van de koninklijke coup wordt bevestigd door Andreas Papandreou (zie Vrij Nederland van 21 maart 1970), die eraan toevoegt dat het plan Prometheus enkele weken van tevoren geheel was herzien door het Pentagon te Washington en in de vorm van computertapes aan de kolonels ter hand was gesteld. De Amerikaanse zesde vloot lag in de Griekse wateren tijdens de coup. Volgens Papandreou is het waarschijnlijk dat de Amerikaanse regering wel van de plannen van de koning met de generaals, maar niet van die van de kolonels op de hoogte was, terwijl de C.I.A. achter de kolonels stond. Dit zou de voornaamste verklaring zijn voor het tijdelijke opschorten van de levering van zware bewapening aan Griekenland. De Amerikaanse bemoeiingen met Griekenland dateren van 1947. In dat jaar trok Engeland, onder Labour, zich terug uit dit land, waar het sinds de overeenkomst tussen Churchill en Stalin tegen het eind van de oorlog troepen had gelegerd om alle progressieve stromingen te onderdrukken.Ga naar eindnoot12. Met economische hulp waren de Amerikanen al in 1946 begonnen. Horowitz (zie noot 12) vermeldt (bladzijde 189) dat tussen 1946 en 1958 1593 miljoen dollar aan economische hulp aan Griekenland werd verstrekt, drie maal zoveel als aan India of Latijns-Amerika over dezelfde periode, en 1238 miljoen dollar aan militaire hulp. Hij citeert verder de New Leader, die in 1958 schreef: ‘Economische stabiliteit en gunstige omstandigheden hebben niet dezelfde betekenis gehad voor alle Grieken. Tot dusver hebben alleen de geprivilegieerde klassen van de omstandigheden geprofiteerd; hun enige zorg was zelfverrijking. De belangen van de arbeiders, handwerkslieden en employés zijn voortdurend opgeofferd aan “stabilisatie”. De rechtse regimes die aan de macht waren hebben de eersten alles gegeven wat ze willen, terwijl ze van de laatsten slechts offers vragen.’
In 1953 werd een overeenkomst getekend tussen Griekenland en de Verenigde Staten, waarbij de laatsten het recht kregen militaire bases in Griekenland te vestigen. George Zis beschrijft in The Greek Observer 8/9 van november/december 1969, bladzijde 25, hoe deze overeenkomst werd geratificeerd: de koning was afwezig en het parlement met reces. In allerijl kwam de regering in noodzitting bijeen en ratificeerde de overeenkomst namens de koning en het parlement. Afgezien van de bases die de Amerikanen zelf hebben en die, zoals gezegd, sinds 1967 aanmerkelijk zijn toegenomen, is het Griekse leger zelf tot de tanden bewapend door Amerika. De officiële rechtvaardiging die hiervoor wordt gegeven is het gevaar van een Russische inval: alle militaire activiteiten in Griekenland staan in het teken van de NAVO. Deze verklaring stuit echter op moeilijkheden. Allereerst staat in de preambule tot het NAVO-verdrag dat het doel van de NAVO is de rechten van vrijheid en democratie in de NAVO-landen te verdedigen. Het is duidelijk dat de NAVO zich derhalve tegen de kolonels behoorde te keren, in plaats van hun regime te steunen. Verder is, in termen van een dreigende Russische inval, de militaire situatie in Griekenland uiterst abnormaal: driekwart van het leger is gelegerd rondom AtheneGa naar eindnoot13., mogelijke haard van onstand, in plaats van langs de grenzen. Verder heeft Rusland zich steeds, wat Griekenland betreft, keurig gehouden aan de overeenkomst met Churchill, bekrachtigd te Yalta, waarbij Griekenland aan de westerse wereld werd ‘toegewezen’. In de zogenaamde burgeroorlog, die van 1945 tot 1949 duurde en die leidde tot het neerslaan door Engeland en later door Amerika van de progressieve krachten in Griekenland, heeft | |
[pagina 293]
| |
Stalin zich voortdurend duidelijk afzijdig gehouden en met name steeds geweigerd de guerrilla's hulp te verlenen (evenals de westerse wereld nooit heeft ingegrepen in Oost-Europa).Ga naar eindnoot14. Ten slotte bestaat er bij niemand, ook niet bij de regering in Moskou, twijfel over dat een Russische inval in Griekenland onvermijdelijk tot oorlog op grote schaal zou leiden. En Rusland heeft bij verschillende gelegenheden duidelijk blijk gegeven van een onwil om een wereldoorlog te forceren. In deze situatie is het niet bijzonder belangrijk in welke mate Griekenland is bewapend. In het licht van de bekende feiten is er een veel aannemelijker verklaring voor de militaire ‘aanwezigheid’ van Amerika in Griekenland en de Amerikaanse steun aan een fascistisch regime. Die verklaring is dat Amerika bepaalde economische belangen op deze wijze veilig stelt, in dit geval met name de oliebelangen in het Midden-Oosten. In ruil voor bases steunt Amerika een impopulair regime, dat voor zijn voortbestaan van die steun afhankelijk is. Het fascistisch karakter van het kolonelsregime past bovendien voortreffelijk in Amerika's wereldwijde politiek van economische overheersingGa naar eindnoot15.: sociale vooruitgang in de ‘ondergeschikte’ landen betekent vermindering van Amerika's winst. Hetzelfde beeld treft men overal aan waar Amerika op de een of andere wijze ‘hulp’ verleent: in Zuid- en Midden Amerika, in Zuidoost-Azië, in Korea, op de Filippijnen, in Afrika.
Het valt buiten het kader van dit artikel om hier nader op in te gaan, maar waar het wel om gaat is dat de olievlek van het Amerikaanse imperialisme zich nu ook over Europa begint uit te breiden. Er is met name reden om zich over Italië zorgen te maken. Volgens berichten die begin december 1969 in de Guardian en de Observer gepubliceerd werden, heeft het kabinet van Papadopoulos geheime contacten gehad met hoge officieren van de Carabinieri. Papadopoulos zou zijn ervaring, met name op het gebied van de geheime politie, hebben aangeboden aan de Italiaanse samenzweerders. De Griekse regering verklaarde deze berichten voor leugens, maar de fotokopieën van de brieven toonden duidelijk het briefhoofd van Papadopoulos' ministerie en de handtekening van een van zijn onderministers. Hoe dan ook, er is een duidelijk toenemende fascistische tendens waar te nemen in de politieke gebeurtenissen in Italië over de afgelopen anderhalf jaar. De opeenvolgende regeringen zijn uiterst zwak, en de politie en justitie beginnen steeds meer eigenmachtig op te treden. Fascistische wetsbepalingen, die teruggaan op de wetgeving van Mussolini van 1930, maar sinds de oorlog niet meer waren toegepast, zijn weer onder het stof vandaan gehaald. De filosoof-schrijver Braibanti werd in 1969 veroordeeld wegens een mythologisch misdrijf, ‘plagio’ genaamd (‘morele en psychologische overheersing’). Francesco Tolin, hoofdredacteur van het Turijnse blad Potere Operaio, werd op 1 december 1969 veroordeeld tot zeventien maanden gevangenisstraf omdat hij in zijn blad had laten schrijven dat het gebruik van geweld door arbeiders om hun eisen kracht bij te zetten gerechtvaardigd was, hetgeen gewaarmerkt werd als een ‘opiniemisdrijf’. Hangende het beroep werd hij in arrest gehouden, hoewel de wet zulks niet voorschrijft en dit ook niet de gewoonte is bij gevallen van dit kaliber, zelfs wanneer de wet dit wèl gebiedt. Een dergelijk proces werd op 18 februari 1970 geopend tegen Piergiorgio Bellocchio, hoofdredacteur van het linkse blad Lotta Continua, en is op het moment van schrijven op handen tegen Alessandro Curzi, hoofdredacteur van het communistische partijblad L'Unità. De aanklacht is: ‘Publikatie van onware en tendentieuze berichten die de openbare orde in gevaar kunnen brengen, met criminele oogmerken’. Politieke aanklachten zijn ingediend tegen duizenden arbeiders, zoveel dat van processen geen sprake meer kan zijn. Waarschijnlijk wordt in deze gevallen een algemene amnestie verleend, hetgeen de spanning wel zal verminderen, maar niettemin het ‘recht’ op politieke repressie weer bevestigt.
Ook hier kunnen de feiten naar believen worden aangevuld. De voornaamste vraag is echter hoe het komt dat de politie en de justitie in Italië zich sterk genoeg voelen om zo eigenmachtig op te treden en waarom er alleen maar zwakke regeringen zijn die komen en gaan, afgewisseld met langdurige periodes van crisis. De kern van het probleem is dat linkse | |
[pagina 294]
| |
politieke stromingen, vooral socialistische, steeds sterker worden, maar dat zij door rechts zo veel mogelijk uit de regering worden geweerd. Dat wil zeggen, links wordt zoveel mogelijk uitgesloten van het treffen van beslissingen en sociale vooruitgang wordt aldus geblokkeerd. Het is niet alleen het Vatikaan dat dit mogelijk maakt. De herhaalde verklaringen van de Amerikaanse NAVO-admiraal in Napels, Horatio Ribera, dat hij niet zal dulden dat er communisten in de regering komen dragen niet bij tot een rechtvaardige democratische verdeling van de macht. Het is in dit verband interessant te weten dat deze admiraal ongeveer eens per maand naar Athene oversteekt en een vriendschappelijk bezoek brengt aan Papadopoulos. Foto's waarop zij elkaar de hand drukken of anderszins hun eensgezindheid uitdrukken staan dan op de voorpagina's van alle Griekse kranten. Het is bovendien niet zonder belang te weten dat de Griekenlandspecialist van de C.I.A., Daniel Brewster, onlangs als politiek adviseur aan Ribera is toegevoegd.Ga naar eindnoot16.
Een goed geïnformeerde publieke opinie is hier uiteraard van het grootste belang. De publieke opinie heeft er ongetwijfeld belangrijk toe bijgedragen dat Griekenland, op 12 december 1969, gedwongen werd zich uit de Raad van Europa terug te trekken. Ook bij de veroordeling van Griekenland door het Ministercomité van de Raad van Europa op 15 april 1970, naar aanleiding van het rapport over Griekenland van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens, zal de overweging dat de houding van de ministers in deze kwestie belangrijke binnenlandse politieke gevolgen kon hebben een rol hebben meegespeeld. De kolonels zijn ook zeer bezorgd voor hun ‘image’ in binnen- en buitenland. Uitingen van prominente buitenlanders ten gunste van het regime krijgen grote aandacht in de pers, of het nu de hoogleraar Grieks te Cambridge, Werner von Braun, of Amerikaanse senatoren betreft. Zelfs minder prominente buitenlanders worden dankbaar geciteerd als zij het regime steunen, zoals bij voorbeeld de Nederlandse regeringsambtenaar dr. S.Z. Hoek, die volgens de Nea Politeia van 28 december 1969 in een aan dit blad gezonden brief zich beklaagt over de toenemende openbare onrust in Nederland en het Griekse regime prijst.Ga naar eindnoot17. Op het punt van propaganda en het manipuleren van de openbare mening vertonen de kolonels enige kundigheid. Regelmatig wordt beloofd dat uiteindelijk de democratie hersteld zal worden, ‘als alle doeleinden bereikt zijn en de economie van het land is gesaneerd’, zoals Papadopoulos verklaarde in een toespraak eind augustus 1969 te Saloniki gehouden. Voor het uitvoeren van de ‘sprong’ naar een betere economie en een ordelijke samenleving is het parlement een hindernis, verklaarde hij. In de Akropolis van 23 november 1969 verzekerde Pipinelis, de minister van buitenlandse zaken, dat de regering een tijdslimiet had gesteld voor vrije verkiezingen (de limiet werd echter niet genoemd): ‘De Grieken zullen dan opgeroepen worden om hun mening te geven over de bereikte resultaten, om deze te consolideren of zelfs ongedaan te maken. Hoe dan ook, de huidige regeerders zullen dan het toneel verlaten...in de overtuiging dat zij iets groots verricht hebben voor het welzijn van het volk.’ De Observer van 23 november 1969 citeert echter een geheime toespraak die door dezelfde Pipinelis op 26 augustus was gehouden te Bad Schinznach in Zwitserland voor de verzamelde ambassadeurs van Griekenland in de Westeuropese landen. (De Engelse tekst van deze toespraak is via de Griekse buitenlandse verzetsbeweging verspreid.) Hij zei hierin onder meer: ‘Ik zal een indiscretie begaan: ik kan u verzekeren dat er in geen geval sprake zal zijn van verkiezingen. Om allerlei redenen staat dit punt niet ter discussie.... De theorie van de souvereiniteit van het volk is strijdig met de democratie.... Als de een of ander souverein is, de koning of het volk, hebben we geen democratie meer. Dan hebben we de regering van de heffe des volks en tirannie.’ De bedoeling van de regering is, zei hij, ‘een aantal hervormingen door te voeren, onder andere de systematische uitroeiing van het communisme.’ De kunstmatige tegenstelling tussen een communistische en een niet-communistische wereld, in het leven geroepen en in stand gehouden om een excuus te leveren voor de Amerikaanse politiek van economische expansie en dominering ten koste van de onmiddellijke en reële belan- | |
[pagina 295]
| |
gen van degenen die van deze expansie mogen genieten, wordt gelukkig steeds meer ontmaskerd. Het begint steeds duidelijker te worden dat Amerika's expansiezucht leidt tot een verwording van bestaande democratieën en tot sociale regressie. Aangezien de Amerikaanse politiek alleen maar uitvoerbaar is bij de gratie van een grootscheeps propaganda-apparaat (we worden allemaal opgevoed in het geloof dat onze maatschappij goed is en de menselijke waarden en rechten verdedigt), is publieke voorlichting het meest directe en efficiënte middel om deze politiek van haar basis te beroven. |
|