De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Oswaldo Salazar
| |
[pagina 29]
| |
cluderen dat de gemeenschapsorganisatie van het Inkarijk de bevolking in staat stelde zonder hongerprobleem te leven. De bevolking nam toe door een overvloed aan levensmiddelen. De gemeenschapsorganisaties hadden op voortreffelijke wijze een vanzelfsprekende gehoorzaamheid aan de maatschappelijke plicht ontwikkeld, en hadden de individuele impuls daarbij vrijwel geheel onderdrukt. In de tijd voor de overheersing trachtte de Peruaanse staat zoveel mogelijk te profiteren van deze eigenschappen van het volk. Door de aanleg van wegen, irrigatiewerken, dijken et cetera wisten ze hun uitgestrekte gebieden beter te benutten. De gezamenlijke arbeidsinspanning werd als produktie-, aanvals- en verdedigingssysteem gebruikt.Ga naar eindnoot1.
De Spaanse conquistadores op hun beurt vernietigden de totale inheemse produktiemachinerie zonder deze te kunnen vervangen. Door de verovering wordt het Inkarijk en zijn economie in wanorde gebracht en als de inheemse arbeid niet langer functioneert, valt het land uiteen in verspreide gemeenten. De conquistadores hielden zich vrijwel uitsluitend bezig met het onderling betwisten van de buit, het leeg halen van tempels en paleizen, het opslaan van de schatten, en het verdelen van de stukken grond zonder zich over de toekomst zorgen te maken. De Spaanse conquistadores hadden door hun achtergrond (vluchtelingen voor het gerecht, vertwijfelde avonturiers) geen enkel begrip van economie, noch van arbeid. In plaats van te trachten met de Indianen samen te werken en hen te begrijpen leek het erop dat ze hen wilden uitroeien. ‘De tirannie waaraan de Indianen zijn overgeleverd komt voort uit de onverzadigbare honger naar rijkdom die de nieuwe regeerders met zich meevoeren. En aangezien zij geen ander middel hebben om hun doel te bereiken dan door onderdrukking van de Indianen, laten zij geen kans onbenut om hen op alle mogelijke manieren uit te buiten. Zij bevechten hen overal op wrede wijze en verlangen meer van hen dan zij van werkelijke slaven zouden doen.’Ga naar eindnoot2. Na vijftig jaar onstuimige veroveringen dwingt Spanje zichzelf een politiek en economisch plan op te stellen voor zijn nieuwe koloniën. Zo komen de conquistadores tot de exploitatie van de goud- en zilvermijnen en de bebouwing van enkele gebieden; dit laatste op zeer kleine schaal, aangezien Spanje niet in staat was een groot aantal kolonisatoren naar zijn nieuwe gebieden te zenden. ‘De zwakheid van het Spaanse rijk was gelegen in het karakter en de structuur van de militaire en kerkelijke onderneming, meer dan in de politieke en economische. In de Spaanse koloniën gingen niet, zoals in Nieuw-Engeland, in groten getale pioniers aan land, naar Spaans-Amerika kwamen haast alleen onderkoningen, hovelingen, avonturiers, geestelijken, kerkleraren en soldaten!’Ga naar eindnoot3. Dat het Spaans koloniaal bestuur niet in staat blijkt te zijn in Peru een economie op te zetten die aangepast is aan de produktiecapaciteit van het land, is eenvoudig te verklaren. Het is onmogelijk een aangepast economisch bestel in het leven te roepen terwijl men niet op de hoogte is en zich bovendien geen rekenschap geeft van de menselijke levensbehoeften. De koloniale economie wordt op kunstmatige basis gevestigd en alleen ondergeschikt gemaakt aan het belang van de indringer. Zo hielden de Spaanse kolonisatoren zich bezig met de economische waarde van bepaalde edelmetalen, maar hadden zij geen enkel idee van de waarde van de mens. Maar de grote belangstelling voor edelmetalen had anderzijds logischerwijze tot gevolg dat de Spanjaarden zich op de mijnbouw gingen toeleggen. Hun pogingen resulteerden in de verandering van volkomen op landbouw ingestelde steden in steden voor de mijnindustrie, waarbij tegen het verzet van de Indianen om hun levenspatroon te veranderen met invoering van de slavenwet werd opgetreden. Door hen werk op te dringen werd de Indianen hun grond en hun gewoonten ontnomen. Het uitroeien van de inheemse bevolking en de vernietiging van zijn instellingen had verpaupering en vermindering van bevolkingsaantal tot gevolg. Maar de kolonisatoren werden hier niet voldoende door gealarmeerd, en toen de Indianen in enkele gebieden vrijwel geheel waren uitgeroeid, loste men dit probleem op door slaven uit Afrika aan te voeren; hiermee werd aan een feodale maatschappij het verschijnsel slavernij toegevoegd. De komst van negerslaven naar Peru duidt op het onvermogen van de Spanjaarden de Indianen te assimileren. De negers konden op hun beurt niet acclimatise- | |
[pagina 30]
| |
ren in de bergen, noch fysiek, noch geestelijk, zodat ze massaal naar de plantages aan de kust werden overgebracht.Ga naar eindnoot4. Hoewel het aantal negers in Peru relatief klein is, heeft dit ras enige zeer opvallende karaktertrekken op de mensen uit de kuststreken overgebracht. Kort geleden had ik een gesprek met een jonge Nederlandse schrijver die, terug van een reis naar Peru, niet wist hoe precies de verschillende houding, die de bewoners van respectievelijk de kust en de bergen tegenover hem aannamen, te verklaren. Zo gesloten en opstandig als de Indianen uit de bergen zijn, zo opgewekt, volgzaam en slaafs zijn de mestiezen uit de kuststreken. Misschien ligt het antwoord in het feit dat de negers naar Peru werden gehaald ten dienste van de laatste Spaanse kolonisatoren. De Spaanse maatschappij maakte van de neger een huisknecht, waardoor een mentaliteit gekweekt werd die langzaam maar zeker ondergeschikt werd aan het belang van de heer. Zo werd deze geestelijke erfenis, deze traditie van slavernij en onderworpenheid, tot op heden toe in stand gehouden. Wie Peru kent zal zeker opgemerkt hebben dat de mensen met negerbloed zich identificeren met Spanje, en met de Spaanse instellingen, tegen de autochtone bevolking, tegen het Peru van de Inka's. Ik geloof ook dat slechts het socialisme, door de negers en hun afstammelingen wakker te schudden, een eind kan maken aan deze tragische kolonialistische erfenis. De emancipatie, het losmaken van Spanje, voltrekt zich in Peru op dezelfde wijze als in de overige landen van Latijns-Amerika: Spanje oefent controle uit op de ontwikkeling van de economie en legt deze aan banden door monopoliseren van de handel en door het verbod om met enig ander land handel te drijven. Hiertegenover deden de produktiemachten van de koloniën al het mogelijke om dit monopolie, dat slechts het Spaanse hof en hun successieoorlogen in Europa bevoordeelde, te doorbreken. De motor die in Peru, evenals in de andere landen van Latijns-Amerika, tot onafhankelijkheid van Spanje aanzet, is het belang van de Spaanse kolonisten en creolen zelf hun markt te kunnen controleren en vergroten. Belangen van de grote massa, dat wil zeggen de Indianen, spelen op dit historische moment geen enkele rol. In een analyse over het probleem van de onafhankelijkheid en de republiek zegt de Peruaanse denker J. Carlos Mariátegui het volgende: ‘De vroegere feodale klasse - gecamoufleerd of vermomd als republikeinse bourgeoisie - heeft z'n positie behouden. De oude klasse heeft niets van z'n invloed verloren. De overleving van een regering van grootgrondbezitters heeft in de praktijk handhaving van het grootgrondbezit tot gevolg gehad.’ Zo is het inderdaad gegaan. Behoudens enkele formele concessies aan de democratie is er op sociaal terrein geen verandering aangebracht.
Peru 1965. De hele republikeinse geschiedenis van Peru wordt gekenmerkt door ‘politieke crises’ en militaire opstanden, alle het resultaat van de politieke onkundigheid van de oligarchische klasse. Deze klasse had veel meer belang bij handhaving van het feodale systeem dan bij politieke of economische stabiliteit van het land. De regering (bestaande uit afstammelingen van de Spaanse conquistadores) oefende zijn taak uit met geweld. Dit gebruik van geweld was enerzijds in strijd met de poging een nieuwe basis voor staat en economie te leggen, anderzijds deed het de ontevredenheid en de opstandigheid van de grote massa zo snel toenemen dat guerrilla's het onvermijdelijke resultaat waren van een botsing tussen twee extreme, niet verenigbare werelden. De Alianza Popular Revolucionaria Americana (APRA) werd opgericht door Víctor Raul Haya de la Torre. Na enige vrij vitale jaren in verschillende Latijns-Amerikaanse landen bleef hij ten slotte alleen in Peru actief. Maar door de triomf van de Cubaanse revolutie en het woord van Che Guevara worden de militante Apristas, leden van de APRA, zich bewust van het reformistische karakter van hun partij, ontstaan op marxistische grondslag in de schaduw van de Russische revolutie in 1924. Met het verloop der tijden echter zwenkt Haya de la Torre meer en meer naar rechts om zich ten slotte te ontpoppen als dienaar van de oligarchie en van de Noordamerikaanse monopolies. In 1959 vindt het derde congres van de APRA plaats. Luis de la Puente, een jonge advocata, richt zich, in een poging het marxistische principe van zijn partij te herstellen, met een kritische, analyserende motie tot de partij. Onmid- | |
[pagina 31]
| |
dellijk na zijn verwijdering uit de APRA richt De la Puente met een groep volgelingen een organisatie op die zij de naam ‘APRA Rebelde’ geven. De ‘Rebeldes’ verklaren het ‘Castrisme’ aan te hangen, veranderen de naam van hun organisatie in MIR (Movimiento de Izquierda Revolucionaria, ofwel ‘beweging van revolutionair links’) en trekken de bergen in... In februari 1964 richt De la Puente zich in een rede tot de Indiaanse bevolking en de links gerichte partijen om hen tot eenheid op te roepen; de laatste hebben het echter veel te druk met hun ‘dialectische problemen’. De belangrijkste ideeën van De la Puente op dat moment zijn: het wantrouwen tegenover de parlementaire kanalen, het met klem wijzen op de onkunde van de oligarchie en de bourgeoisie om het land vrij te maken en tot ontwikkeling te brengen, vertrouwen in de dorpen en in de rol van de Indiaanse boeren. In 1965 bereidt de MIR het systeem door zijn zes revolutionaire ‘focos’, brandpunten van revolutie, een verrassing. Belaunde, de president, weet zich met de toestand geen raad en laat de communistische leiders van de kustplaatsen gevangen zetten, hoewel deze stuk voor stuk wellicht dank zij de dialectiek, tegen de opstand waren. In Lima plaatsen jonge revolutionaire commando's explosieven in Amerikaanse bedrijven en overvallen zij banken. Maar over het algemeen opereert de guerrilla toch in de bergen; daar zal het leger dan ook heentrekken om hen te verslaan (mei tot november 1965). De guerrilleros bezetten mijnen, blazen bruggen op, leggen hinderlagen, en delen in de steden en dorpen voedsel uit dat ze doorgaans het leger afhandig hebben gemaakt. De in bezit genomen landgoederen worden aan de Indianen gegeven, die zich op hun beurt bij de guerrilla aansluiten. Maar dit zijn de eerste momenten en de guerrillaoorlog is een langdurige aangelegenheid. Zo wordt het 23 oktober, de dag waarop het leger melding maakt van de dood van Luis de la Puente en zeven van zijn kameraden. Een deserteur had de strijdgroep heimelijk in handen van het leger gespeeld, en strijdend aan de zijde van zijn kameraden vond de guerrillaleider de dood. Wie de lijsten van doden en gevangenen uit de dorpen bekijkt zal namen aantreffen als: Janco, Cupac, Suscamaita, Ripac, Tupac enzovoort, stuk voor stuk zuiver Indiaanse namen. Was het offer zinloos? Enige tijd geleden had ik in de gevangenis een gesprek met enkele boeren. Op een gegeven moment vroeg ik hen: ‘Gelooft u dat de guerrilleros zich vergist hebben?’ En een van de boeren antwoordde hierop: ‘Vóór de guerrilla verdienden mijn broer, mijn zoon en ik ieder een halve sol; nu is mijn broer dood, maar de blanken geven m'n zoon een loon van vijf dollar. Misschien dat m'n kleinkind bij een volgende guerrilla...’ Daarnaast heeft de guerrillabeweging op politiek terrein overduidelijk aangetoond dat het traditionele, orthodoxe links zodanig gecompromitteerd was met de belangen van het systeem dat zelfs de ‘dialectiek’ haar verraad niet kon verbergen.
Peru 1970. Een nieuw juridisch en economisch bestel kan nooit het werk zijn van een groep militairen, maar moet het werk van een klasse zijn. De leider, of de groep leiders heeft, indien deze klasse aanwezig is, een vertolkende functie. In Peru zijn we op dit moment getuige van de opkomst van de bourgeoisie als klasse; sterk genoeg om zich via het leger in de macht te consolideren. Door de ontwikkeling van de techniek en industrialisatie is het aantal steden sterk in aantal en omvang toegenomen. Tegelijkertijd heeft de bourgeoisie, zowel zij die in de handel als zij die in de dienstensector werkzaam zijn, sterk aan kracht gewonnen, en wel zodanig dat ze, zich bewust van hun macht, zich tegen de belangen van de aristocratische oligarchie hebben opgesteld. In tegenstelling tot vroeger kan deze oligarchie niet meer op de steun van het leger rekenen; het leger is nu geheel in handen van de bourgeoisie. Politiek is half wetenschap, half kunst. Als wetenschap vereist zij analysering van de realiteit en een methode. Als kunst vereist zij sluwheid om schommelingen in de publieke opinie en de kracht van propaganda te peilen. Tot aan de dictatuur van generaal Velasco Alvarado heeft het de regeringen in Peru aan deze beide eigenschappen ontbroken. Geweld was hun enige middel. De klasse die nu door generaal Alvarado wordt vertegenwoordigd is zich terdege bewust | |
[pagina 32]
| |
van het feit dat, indien de feodale oligarchie aan de macht was gebleven, deze de wanhopige, uitgehongerde massa niet langer in bedwang had kunnen houden. Wij hadden dan getuige kunnen zijn van een bloedige opstand, waarbij de onzichtbare aanwezigheid van De la Puente en Che Guevara in de harten van het volk werd meegedragen. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat de reformistische bourgeoisie zijn strijd de naam ‘revolutie’ heeft gegeven, hoewel deze zich slechts tegen de feodale, conservatieve oligarchie richt en zich niet om het lot van de miljoenen boeren bekommert. Deze blijven net zo arm, net zo hongerig, maar meer in de war dan ooit.
Ongetwijfeld ontbreekt het de militairen niet aan politieke doelstellingen. De invoering van een wet voor beperking van grondbezit is bij voorbeeld een van de banieren waaronder de militairen zich als revolutionairen kunnen scharen. Nemen we de situatie in Peru in ogenschouw, dan zien we dat deze wet slechts tot taak heeft de macht van de oligarchie aan banden te leggen, of teniet te doen, en niet het armzalige lot van de massa te verbeteren. Waarom? Het door de industrialisatie bereikte ontwikkelingspeil van de landbouw in de weinige valleien aan de Peruaanse kust, is een gevolg van de Noordamerikaanse belangen in de Peruaanse katoen- en suikerproduktie. De landeigenaar gebruikte z'n grond voor verbouwing van deze produkten, waarbij hij door buitenlandse monopolies gefinancierd werd. Voor de nationale economie echter is de Peruaanse katoen- en suikerproduktie van geen enkel belang. Men produceert voor de wereldmarkt zonder acht te slaan op de behoeften van het land zelf, noch op mogelijke prijsdalingen ten gevolge van crises of overproduktie. Een werkelijk revolutionaire landhervormingswet zou niet slechts beperking van grondeigendom moeten voorstaan, maar zou ook de produktie in overeenstemming moeten brengen met de behoeften van het land. Al heel lang is het van het allergrootste belang voor de Peruaanse economie dat het land tot graanproduktie overgaat om voor brood voor de bevolking te zorgen. De militaire dictatuur heeft ongetwijfeld de macht van de oligarchie ingeperkt, maar door hen zal de honger van de armen niet gestild worden. Landhervorming houdt niet alleen grondverdeling, eigendomsbeperking of het uitvaardigen van wetten in; landhervorming betekent in overeenstemming met de behoeften van het land produceren, huizen bouwen, onderwijs geven, voor voedsel zorgen, en voor machinerieën om het land te bewerken. Kortom het centraal stellen van de mens in plaats van de markt. De moeilijkheid van een geschikte oplossing ligt in de structuur van de Peruaanse economie, waarvan de ontwikkeling toch nog steeds wordt bepaald door Wall Street, ondanks het conflict met Standard Oil. Zo zien we dat de militairen en de bourgeoisie, al noemen ze zichzelf ook ‘revolutionairen’, toch niet anders zijn dan bemiddelaars of agenten van het buitenlands kapitalisme.
Ter verduidelijking wil ik hier nog aan toevoegen dat het probleem van onze generatie niet ligt in het besef wat Peru geweest is, maar in wat het nu is. Het verleden functioneert als middel ter verduidelijking van het heden, en wij zien het verleden als uitgangspunt, niet als programma. Het enige wat in Peru heeft kunnen overleven is de Indiaan. Hoewel zijn beschaving vernietigd is, en dood, leeft de Indiaan, na bijna vijfhonderd jaar uitbuiting, voort. Misschien treuriger, maar altijd mens, altijd voorzien van toekomst. |
|