De Gids. Jaargang 133
(1970)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
A. de Swaan
| |
[pagina 10]
| |
's avonds treffen ze elkander humeurig en verveeld in de hotelbar om ergernissen uit te wisselen over de halsstarrigheid en het onbegrip van Peruaanse taxichauffeurs, zakenrelaties, hoeren en hotelbediendes. Lima is een knusse stad, aangenaam maar wel triest: zelfs op het plein van paleis en kathedraal is aan het eind van de straten ook het eind van de stad zichtbaar, de berghellingen waar de krotwijken tegen opklimmen. Achter elke poort ligt een hof waarop armzalige woonkazernes uitkomen. Overal kijkt de armoe door de kieren. Naar zee toe liggen de rijke wijken haastig opgetrokken langs zesbaans uitvalswegen die van gestolen geld zijn aangelegd met vliegende spoed, nog voordat het opdrachtgevend regime van de corruptie uit elkaar zou knallen. In panische geldingsdrang rost de middenstand er rond met Volkswagens en Fiats gekocht van deviezen die bedoeld waren voor scholen, wegen, ziekenhuizen en landbouwmachines. Zelfs de Indianen, barrevoets en in vaal geverfde doeken, geven de bezoeker geen soelaas; als ze niet met hun ogen naar de grond voorbij schuifelen is het om met fluisterende aandrang Bic ballpoints en Cutex nagellak aan te bieden, spullen waarvan elke buitenlander toch al te veel heeft. De echte folklore (geroosterd hart, muziek op plastic fluitjes) blieft de bezoeker niet en de commerciële volkskunst heeft hij elders al eens beter gezien. Zo'n stad en zulke mensen wekken na een paar weken een onweerstaanbare en hulpeloze liefde op. Peru probeert modern te zijn en het wil niet lukken, uit armoede, uit onmacht en door een slecht geweten. Zoveel te beter.
Wat iemand die van Peruanen iets gedaan moet zien te krijgen nog het meeste opvalt is hun onbekwaamheid, het stugge onvermogen om de dingen zakelijk af te doen. Chauffeurs kennen in eigen stad de weg niet, verkopers weten niet wat ze in voorraad hebben, ambtenaren houden zich aan geen afspraak of regel, telefonistes geven de boodschappen niet door, dienstroosters gelden niet, wegenkaarten kloppen niet. De vertrouwde klachten van de oude koloniaal. En het is een nieuwe koloniaal die ze hier herhaalt en bevestigt. Want wie naar Peru komt met een voornemen dat hij vervullen zal, ongeacht wat de Peruanen er ook van vinden mogen, die komt om te koloniseren. En dan blijkt dat de kolonialen van weleer gelijk hadden met hun bezwaren: zij zijn er immers in eeuwen van overmacht in geslaagd een volk naar hun vooroordeel om te vormen. Wij - de filmer en ik - waren in Peru om maagdelijke film met boeiende beelden te belichtenGa naar eindnoot1. en daarbij stond wie niet op de kiek moest in de weg. ‘Hola chef wij zijn van de internationale pers weet u wel regering televisie haha loop eens door politievergunning alles is dik in orde geen fooien u wordt bedankt het is keurig voor elkaar als je zien wil hoe je erop staat kom je maar naar Holland in Europa het Kanaal door en dan rechtsaf heer dokter majoor professor wij danken u allerhartelijkst.’ Zo ongeveer klinkt de introductie waarmee een filmploeg zich in de kortste keren ergens naar binnen radouwt. Het kan ook anders, natuurlijk, met een begeleidend schrijven en een beleefdheidsbezoek in pak en das bij de plaatselijke commandante waarbij streektraditie, schone letteren, vrouwen en Amerikaanse investeringen in die volgorde van stijgende intimiteit aangenaam worden doorgesproken. Maar de tijd dringt en rabouwen werken sneller; ze laten alleen een zog van gekwetste Peruanen achter en stuiten telkens weer op onwil en achterdocht, die ze dan bruskeren; de filmers, de zakenliden, diplomaten, adviseurs.
In Peru, als in alle arme landen, worden die onwil en achterdocht telkens weer gemaskeerd als onvermogen. Want dat is het geheim van de Peruaanse onbekwaamheid: mensen die er niet voor voelen om te doen wat een ander van ze verlangt, maar die niet in de machtspositie zijn om het te weigeren, doen nog het beste om voor te wenden dat ze het niet kunnen. Na vier eeuwen intense oefening in machteloosheid kunnen ze het inderdaad niet meer. Machtelozen maskeren hun onwil als onvermogen (bis, ter, ad infinitum). Het geldt voor bokkige leerlingen, voor ongeschoolde arbeiders, voor minderheden in de witte welvaartswereld van het westen en voor de gekoloniseerde volkeren erbuiten. Het verklaart waarom de koloniaal zijn ondergeschikten nooit anders gezien | |
[pagina 11]
| |
heeft dan als lapswansen en luiwammesen en waarom nu de buitenlandse ondernemer in Peru zijn knecht niet alleen durft te laten en zijn vennoot voor geen dubbeltje vertrouwt, waarom de landbouwadviseur zijn boerse cliëntele er niet toe kan bewegen de tabak naar zijn aanwijzingen te planten en waarom de medische vrijwilligsters de Indianen maar geen wasgewoonten kunnen aanleren. Achter die blijken van onbetrouwbaarheid en domheid gaan achterdocht en onwil schuil. Hoezeer vele Peruanen het modernisme ook met de mond belijden, van binnen willen ze er niet werkelijk aan. Zelfs de moderne middenklasse kan zijn gestroomlijnd leven alleen leiden door het te koppelen aan een sentimentele versie van het ‘indigenismo’, verheerlijking van de traditionele volkscultuur. Peruanen zien alle modernismen uit het westen tegelijk als begeerlijk machtssymbool en als instrument voor hun overweldiging. De kinderen riepen ons na: ‘Hola, coca cola-brengers, pief paf poef, koyboy!’ In de machtsmaatschappij is alle beschaving overheersingscultuur (La cultura de la dominacion heet een essaybundel over de Peruaanse volksaard). Van begin af aan had het Spaans beschavingswerk geen ander doel dan onderwerping: De eerste gereedschappen waren de geweren waarmee de Indianen werden doodgeschoten, de eerste leraren waren de priesters die zich op de ruggen der Indianen lieten ronddragen (zoals vandaag de dag nog in Columbia), de eerste geschreven wetten dienden om het land aan de ayllu's (dorpsgemeenschappen) te ontfutselen. Ook toen al heetten al die nieuwigheden weldaden van weldoeners. En wat nu wordt ingebracht heet net zo en komt de Indianen nauwelijks meer ten voordeel. De wapens zijn nog steeds niet in handen van de boeren, de kennis die nu als zaligmakend geldt, wordt niet voor hen uitgedacht, de wetten van de boerengemeenschappen gelden ook nu niet voor hun land. Er is in alle geschiedenis een constante: de ontstellende ellende van de Indiaanse bevolking, doffe grondtoon omspeeld door het flierefluiten van de missie, het republikeinse vrijheidsethos, de alliantie voor de vooruitgang, de revolutionaire generaalsregimes voor en van het volk. De buitenlandse invloed in Peru, (Spaans, later Engels en nu Amerikaans), werd als overweldiging ervaren en fascineerde tegelijk omdat hij stond voor macht. Zijn weerstand tegen die bedreigende civilisatie moest de enkeling in zijn situatie van machteloosheid uit zelfbescherming maskeren als onvermogen. Was dat indertijd een begrijpelijke en zelfs verstandige reactie van een onderworpen volk, nu is Peru toch zelfstandig en wordt de Peruaan geconfronteerd, niet met conquistadores en jezuïeten, maar met zakenlieden die tot gemeenschappelijke winst een onderneming willen drijven, of met adviseurs die tegen vàst salaris het rationeel belang van de Peruanen zelf behartigen. Dat is zonder twijfel de zienswijze van de welwillende westerling en ook van de moderne Peruaanse employé die het traditionalisme en de achterlijkheid van zijn landslieden schokschouderend, zij het gegeneerd, afdoet. Maar die visie is niet juist.
Als sterkste voorbeeld van de weldadige werking van het westen geldt de medische hulp waarmee over heel de wereld mensen van hun ziekte worden genezen. Zo ook in Peru. Op het lieflijk meer van Titicaca, dat het Peruaanse hoogland scheidt van Boliviaans berggebied, wonen de laatsten der Uro's op zelfgemaakte eilanden van riet en slib. Ze eten de vis die ze in hun van riet gevlochten bootjes vangen, slapen in hutten van totora-riet en kauwen de jonge totora-stengel. Zo hebben zij zich, sinds ze door de Inka-legioenen werden onderworpen, in leven weten te houden. Onze aankomst op het eerste eiland valt toevallig samen met het bezoek van een medisch team van de zending der Zevendedags Adventisten uit Amerika. De dokter, een potige zendeling, geeft de stamvader een handvol zuurtjes, waarmee de oude man narrig bij een hut knielt en toeziet hoe zijn nakomelingen door de twee kittige verpleegsters uit de hutten worden gehaald om te worden onderzocht. De dominee geeft ons een geïllustreerd tijdschrift waarin zijn pionierswerk blij beschreven wordt. De volwassen Uro's blijven bij hun hutten en kijken nors toe. Tot verontwaardiging van de zendelingen verlangden de vissers geld voor ze zich laten filmen. ‘En dat terwijl we ze toch een vak geleerd hebben, om | |
[pagina 12]
| |
ze van bedelarij en leegloop af te houden - ze vlechten modelletjes van hun schepen om aan toeristen te verkopen.’ Op de terugweg vertelt de schipper ons dat de Uro's geld vroegen om er aan de wal kaarsen mee te kopen waarmee ze hun aan de camera verloren ziel terug bidden. Pas zeven jaar doet deze groep zijn zegenrijke werk onder de vissers. In die korte tijd hebben zij de inboorlingen het geloof gebracht, deze naaktlopers geleerd zich te bedekken en er de kinderziekten vrijwel bedwongen. Het eiland wemelt nu dan ook van klagelijke kinderen, die jammeren om voedsel en als de filmer een sinaasappel verdeelt hem de schillen uit de hand rukken. Over een paar jaar kunnen zij aan de wal gaan bedelen, sjouwen of de hoer spelen.
Over heel het Peruaanse bergland woedt een kinderplaag. Nergens is voldoende werk, overal heerst ondervoeding. De bevolking groeit met drie procent per jaar, de voedselproduktie stagneert, de werkgelegenheid blijft constant. Het Uro-eiland is dank zij de komst van de zending een schaalmodel van de samenleving in de rest van het hoogland. Ook elders zien de Indianen hun nakomelingschap niet langer als waarborg voor hun levensavond, maar als een ondraaglijke en beschamende last, want zij kunnen hun kinderen niet te eten geven, geen werk voor ze vinden en ze geen land nalaten. Het kan ze niet ontgaan dat de blanke weldoeners die dit hebben aangericht ze niet het hele verhaal van welvaart en vooruitgang hebben verteld. Het natuurlijk bevolkingsevenwicht dat door hoge sterfte in de allereerste levensperiode de aanwas beperkt, is een in afzonderlijke gevallen wreedaardig mechanisme, maar in zijn uitwerking op de gehele samenleving een reddende genade. De medische ingreep waardoor deze harde balans verstoord wordt, zonder dat tegelijkertijd kunstmatige geboortebeperking het evenwicht herstelt, veroordeelt miljoenen en nog eens miljoenen mensen tot een uitzichtloos en beestachtig leven waarin geen andere strevingen, geen andere gedachten kunnen bestaan dan de zorg om de volgende hap eten. Misschien is van alle wandaden van het westen de medische hulp wel de wreedste en de gemeenste, veroorzaakt hij het meeste leed. Dit onverantwoord en gewetenloos optreden stuit op weerstand bij de Indianen, achterdocht die zich uit in volgehouden domheid en koppigheid. Dat verzet is ingegeven door overgeleverde en magische motieven, maar het is ook rationeel volkomen gerechtvaardigd. Ook als het modernisme zich van zijn mooiste kant laat zien, dokters en verpleegsters, het puik van zoete weelde, blijkt het in zijn uitwerking verwoestend. Nog steeds, ook hier, is het beschavingswerk deel van de onderwerpingscultuur.
Maar de medische zorg is alleen vriendelijke franje in het verkeer van de witte welvaartswereld van het westen met de arme landen. De gehele uitwisseling wordt beheerst door welvaartsverschil en machtsongelijkheid. Door de eeuwen heen heeft die verhouding in de mensen de trekken achter gelaten die samenvattend de onderwerpingscultuur uitmaken. Maar die beschaving blijft voortbestaan omdat ook de machtsmaatschappij waarvan hij weerspiegeling is niet wezenlijk verandert. Het revolutionair regime der Peruaanse strijdkrachten pretendeert - en op dit ogenblik nog met enig recht - de wil des volks te belichamen, maar doet geen poging om die pretentie door verkiezingen te laten legitimeren. Gekozen regimes als dat van Belaunde lieten zich op hun uitverkiezing wèl voorstaan. Dat zulke stemmingen een vermakelijk apenspel waren is eenvoudig aan te tonen, als blijkt dat om te mogen kiezen de burger moet kunnen lezen en schrijven en dat twee derde van de Peruanen die kunst niet machtig is. Waar de laagste inkomensklasse althans toegang heeft tot het stemlokaal, in de armenwijken rondom Lima, is met zorgvuldig cijfermateriaal aangetoond dat de stemmen er weinig toe doen.Ga naar eindnoot2. Maar ongeacht de verkiezingen, een gekozen regering wordt meestal gezwind afgezet door het leger.Ga naar eindnoot3.
De politieke ontvoogding van het Peruaanse landvolk en van de stedelijke armen duurt onveranderd voort. Naast leger, kerk en grootgrondbezit hebben in de laatste decennia | |
[pagina 13]
| |
ondernemers, ambtenaren, employés en industriearbeiders door geld en organisatie aan invloed gewonnen. Samenvattend kunnen die groepen ‘de stad’ genoemd worden, waartegenover dan ‘het land’ staat: al wie leeft buiten een op moderne industrie en ambtenarij gebaseerde economie. Zoals overal in de derde wereld waar geen revolutie de verhouding heeft omgekeerd, overweegt het belang van de stad boven dat van het land. Peru als natie staat tot de Verenigde Staten en Europa, zoals ‘het land’ tegenover ‘de stad’; als producent van grondstoffen met gebrek aan kapitaal en moderne organisatie heeft het weinig invloed op de wereldprijs van zijn produkten en kan het ook niet zelf beslissen wat het wel of niet zal voortbrengen. Deze dubbele verhouding van machtsongelijkheid, van Peru tot het westen en van de Indiaanse boeren tegenover de blanke middenstand en aristocratie, wordt duidelijk aan de hand van twee voorbeelden: de opkomst van de Peruaanse visserij licht de internationale verhoudingen toe, een bespreking van de nu gaande landhervorming verduidelijkt gelijkvormige binnenlandse verhoudingen.
De groei van de Peruaanse visserij is een wel heel spectaculair voorbeeld van industrialisering, maar de grondtrekken van het verhaal zijn terug te vinden in de geschiedenis van de olie- en koperwinning in Peru en van zoveel andere ondernemingen met westers kapitaal in onderontwikkelde landen. In de jaren veertig was de visvangst in Peru het werk van kleine, meest primitieve vissers, vaak nog met balsas, uit riet gevlochten drijvers in de vorm van een halve maan. Nu is Peru de grootste producent en exporteur van vismeel ter wereld, en heeft zelfs Japan en Rusland overvleugeld. De grote pionier van de Peruaanse visserij was Luis Banchero Rossi. Hij realiseerde zich als eerste ten volle de geweldige mogelijkheden die de visrijkdom in de koude golfstroom voor de kusten van Peru bood. Het verhaal gaat dat hij er niet in slaagde de Peruaanse regering voor zijn projecten te interesseren en toen maar in arren moede contact opnam met Duitse en Franse bankiers. Alweer afgaande op zegsliedenGa naar eindnoot4. ontving hij in de afgelopen twintig jaar bijna honderd vijfenzeventig miljoen dollar aan kredieten, waarmee hij een gemotoriseerde vloot uitrustte en in de oude vissersplaatsen Chimbote en Callao vismeelfabrieken opzette. Zijn houdstermaatschappij, de OYSSA, beheerst nu vijfenveertig procent van de Peruaanse vismeelfabricage. Pas wat later raakten Amerikaanse ondernemingen geïnteresseerd en een klein dozijn firma's met domicilie in de Verenigde Staten bezit nu belangen in de vismeelindustrie.Ga naar eindnoot5. Belangrijk is Star-Kist, eigendom van de ook elders in zevenenvijftig variëteiten bekende firma Heinz. Ook Van Camp, een Amerikaans conservenconcern, en Grace, een onderneming met enorme plantages in Peru, bezitten grote visfabrieken. Zevenentwintig ondernemingen verwerken samen zeventig procent van de vis. In 1964 voegde de visserij en verwerkings-industrie voor ongeveer honderd vijfentwintig miljoen dollar toe aan het nationaal inkomen der Peruanen. Zo te zien een aanmerkelijk bedrag: ruim tien dollar voor elke Peruaan bij een gemiddeld inkomen per hoofd van ongeveer honderd vijfentachtig dollar. Vooral door de stormachtige groei van de visindustrie groeide de Peruaanse economie in de jaren vijftig met bijna vijf procent per jaar, een groei die helaas door bevolkingsgroei teruggebracht werd tot iets meer dan twee procent.Ga naar eindnoot6.
Vierennegentig procent van de produktie in de nieuwe industrie werd uitgevoerdGa naar eindnoot7.. Alweer een belangrijk voordeel voor Peru, want zo kon het tussen 1955 en 1965 een actieve handelsbalans bereiken, dat wil zeggen dat in die jaren de ontvangsten voor uitgevoerde goederen de uitgaven aan ingevoerde overtroffen. In 1965 sloeg de handelsbalans echter alweer naar het passief uit. Maar al die tijd bleef de betalingsbalans een tekort aanwijzen; de rekening van aan het buitenland gedane betalingen overtrof toch die van de binnengekomen overschrijvingen. Het verschil steekt in de naar het buitenland overgemaakte winsten, rentes en aflossingen. De groei van de Peruaanse visserij begon met leningen uit het buitenland, juist zoals de olieindustrie en de kopermijnen met buitenlands kapitaal gefinancierd zijn. Zijn die ondernemingen | |
[pagina 14]
| |
direct Amerikaans bezit en gaat het inkomensoverschot Peru uit als ondernemingswinst, over buitenlandse leningen als opgenomen door Banchero Rossi wordt interest betaald. Zo zwaar is de schuldenlast van Peru dat aan aflossing en rente alleen in 1965 honderd zesenvijftig miljoen dollar naar het buitenland werd overgemaakt, veel meer dan de grootste exportindustrie, de visserij, aan buitenlandse deviezen opbracht.Ga naar eindnoot8. Veel Peruaanse ondernemers zetten hun winst ook al op buitenlandse banken omdat zij het risico van investering in eigen land voor de kleine kapitalist te groot achten. Buitenlandse employés van de grote ondernemingen maken een belangrijk deel van hun verhoudingsgewijs hoge inkomens over naar het land van herkomst.
Zo blijft Peru door de jaren heen meer aan de buitenwereld betalen dan het ontvangt. Het verschil wordt opgevangen met leningen, die als ze tegen lage rente of zelfs rentevrij worden uitgezet ‘financiële hulp’ heten. Op die manier raakt Peru niet uit de schulden en het is er ook nooit uitgeraakt. Als de schuldenlast te zwaar raakt en faillissement dreigt komen de schuldeisende staten en bankiers bijeen en besluiten tot een herfinanciering: vaak wordt met een grote, nieuwe lening de oude schuld afbetaald, een deel wordt kwijtgescholden en de crediteuren ontvangen concessies van de staat. Zo werden in de vorige eeuw de guano (een meststof die toen een ‘boom’ veroorzaakte als nu de ansjovis), de spoorwegen en de koper- en zinkwinning aan buitenlanders afgestaan. Zo bereiken Europese en Amerikaanse financiers nu dat het Peruaans regime een beleid voert dat met hun belangen rekening houdt. Hoe anders is het te begrijpen dat een armlastig land vier televisiestations inricht, waarvoor het instrumentarium, de films en vooral de toestellen uit de Verenigde Staten moeten komen. Op die manier lukt het de Amerikaanse telefoonmaatschappij I.T.T. het monopolie van de telefonie te krijgen, gaat de telegrafie naar Western Union, kunnen Coca Cola en Sears Roebuck zich vestigen, kan de Peruaanse regering ervan worden afgehouden mijnconcessies te gunnen aan sowjetondernemingen. Zo wordt Peru bij stukjes en beetjes naar het westen uitverkocht. Maar in de westerse zienswijze zou deze uitverkoop de Peruanen juist tot voordeel strekken. De economische activiteit neemt toe, nieuwe banen komen beschikbaar, moderne goederen en diensten komen ter beschikking van het publiek. In de visserij, zoals in de mijnbouw, zijn de lonen inderdaad hoog, in vergelijking met de armoede van de omringende boerenbevolking. Een visser kan drie tot vierduizend gulden per jaar verdienen. Maar de visserij geeft werk aan een paar duizend man, meest afkomstig uit de oude vissersfamilies. Buiten Callao en Chimbote is van de nieuwe industrie weinig te merken. De grotendeels gemechaniseerde visfabrieken hebben maar weinig mankracht nodig. En net zo is het bij de olieraffinaderijen van Talara of de kopermijnen van Cerro de Pasco. De Peruanen hebben steeds aangedrongen op de vestiging van industrieën die het vismeel konden verwerken tot veevoer en farmaceutica. Dergelijke ondernemingen geven meer werkgelegenheid en behouden bovendien een groter deel van de waarde van het eindprodukt voor de Peruaanse economie. Maar de buitenlandse financiers van de visserij zijn tot zulke investeringen nooit bereid gebleken, ook niet toen omstreeks 1960 de wereldprijs van het vismeel scherp daalde en de uitbreiding van de visindustrie het verzadigingspunt bereikt had. De toegenomen koopkracht van de weinige werknemers in de nieuwe industrieën komt voor een goed deel buitenlandse ondernemingen ten goede. Van de produkten van een primitieve landbouw hebben zij niet meer nodig dan voorheen en het assortiment van de Peruaanse industrie is te beperkt en te pover van kwaliteit om een moderne middenstander tot aankoop te bewegen. Dus gaat de vraag van de nieuwe consumenten naar buitenlandse artikelen: auto's, televisietoestellen, kortom alles wat ook een Hollands hart begeert.
De groei die de Peruaanse economie heeft doorgemaakt en die voor het grootste deel is opgeslokt door de bevolkingsaanwas, is te danken aan de toegenomen export. Aldus Thorbecke en Condos, twee Amerikaanse eco- | |
[pagina 15]
| |
nometristen, die concluderen: ‘The main impact of exports has been on aggregate income. The contribution of exports to a more equal income distribution has been either marginal or negative and the contribution to employment creation is small because of the high capital-intensive nature of the major export commodities. For instance, the total labor force employed in the mining, fish meal, and sugar industries is relatively very small. A substantial share of the export-earnings in the above industries is reinvested and, thus, spent abroad to import the necessary capital goods.’Ga naar eindnoot9. Zijn al deze gegevens triest, de volgende zijn macaber. Vismeel is de belangrijkste bron van ruwe eiwitten in de huidige wereldeconomie. Peru is er de grootste producent van. Toch lijdt een derde van de Peruaanse bevolking een ernstig eiwitgebrek. Omtrent de gevolgen van tekort aan eiwit voor het menselijk lichaam raadplege men zijn huisarts. Om dezelfde redenen dat op de vruchtbaarste gronden van Peru suiker, katoen, rijst en koffie voor de export worden verbouwd, komt ook slechts vijf procent van de gevangen vis op de plaatselijke markt. Maar vijfentachtig procent van de eigen bevolking is op enigerlei wijze ondervoed.Ga naar eindnoot10. Het succesverhaal van Peru's vismeelindustrie is omgeslagen in een horror story. Gruwelijk is dat de voordelen van industrialisering zich niet over het volk verspreiden, zich niet door de economie verbreiden om steeds nieuwe initiatieven op te wekken, zoals de liberale ontwikkelingstheoretici de wereld hebben voorgespiegeld, maar dat de opbrengsten naar de geldgevende landen terugvloeien, terwijl in het ontvangende land kleine factorijen ontstaan, geïsoleerde welvaartseconomietjes die het omringende gebied slechts gebruiken om er goedkope arbeidskrachten weg te zuigen. Dat vonnist de ontwikkelingsideologie van het westen en maakt op lange termijn ook de mislukking ervan uit, omdat geen nieuwe afzetmarkten ontstaan en omdat een toenemende inkomensongelijkheid de arbeidsvrede en de wereldvrede verstoort.
Het is interessant om te zien welke maatregelen tot zelfverdediging het revolutionair bewind der Peruaanse strijdkrachten, dat straks als binnenlands landhervormer zal worden opgevoerd, neemt tegen de buitenlandse ondernemers. Een eeuwige schuldenaar als Peru heeft slechts een smalle marge om het buitenlands beleid in te passen, kent maar weinig vrijheidsgraden voor zijn politiek. De belangrijkste spelkansen liggen in de samenwerking met andere landen die dezelfde grondstoffen leveren, in het doorbreken van de kongsi der kapitaalverschaffende naties en in het versterken van de staatsinvloed op buitenlandse ondernemingen. Daarmee is het arsenaal van een regering die blokkade of invasie wil ontlopen ongeveer uitgeput. Wat de eerste strategie betreft is het nieuwe regime ijverig geweest: in de afgelopen maanden heeft het gewerkt aan een samengaan met de koperproducenten Zambia en Chili in CIPPEC, een organisatie die op lange termijn tot prijsbeheersing van de kopererts wil geraken. Zo hebben Ecuador en Chili met Peru vergaderd over de mogelijkheden om Californische tonijnvissers buiten hun tweehonderdmijlszone te houden. Zulk samengaan wordt telkens weer bemoeilijkt doordat de betrokken landen weinig reserves hebben en bij het eerste verleidelijk aanbod van buiten, of bij de eerste dreiging van economische pressie, de samenwerking alweer opgeven. De andere werkwijze, een wig te drijven in het gesloten front der internationale grondstoffenkopers, de ambitie van zovele leiders in de derde wereld, is nog maar nauwelijks ter hand genomen. Er zijn enkele maanden na de machtsovername handelsovereenkomsten gesloten met een half dozijn Oosteuropese landen, er bestaan contacten met Japanse mijnbouwers, maar veel meer dan een voorzichtig dreigement aan de Verenigde Staten vormen deze initiatieven toch niet. Ten derde kan een regime rechtstreeks optreden tegen de ondernemingen die met buitenlands kapitaal en meestal onder buitenlands beheer in eigen land werken. Al in de eerste week na de machtsgreep bezetten de militairen de installaties en olievelden van International Petroleum Company, eigendom van Standard Oil of New Jersey. Het bedrijf had door de jaren heen op schimmige, maar naar de letter van de overeenkomst misschien legale, gronden geweigerd om rechten te betalen over de ingepompte olie. Juist vóór de staatsgreep had Be- | |
[pagina 16]
| |
launde een vergelijk tot stand gebracht, waarbij Standard Oil ter vergoeding van een belastingschuld olievelden en installaties zou opgeven, maar het snel groeiende distributienet in Peru mocht behouden. De generaals berekenden zeshonderd negentig miljoen dollar aan achterstallige rechten en andere posten en verklaarden ook het verkoopnet verbeurd. De Standard Oildirecteuren in New York en Miami lieten blijken dat juist dat verlies hen nog het meeste griefde. Want nu zich in Peru een middenklasse begint af te tekenen, ook al is dat een kleine minderheid. komt een tweede generatie van buitenlandse ondernemingen zich aanmelden: de leveranciers van consumptiegoederen. Standard Oil zag zich reeds in die tweede rol.
De belangrijkste ontwikkelingen spelen zich af in de koperwinning. Het nieuwe regime heeft van alle concessionarissen geëist dat zij per 31 december een schema voorleggen van hun werkzaamheden en dreigt ze, als zij niet voor 1 april 1970 metterdaad begonnen zijn met de ontginning van alle gegunde mijnen, de concessie te ontnemen en zelf de exploitatie ter hand te zullen nemen of nieuwe gegadigden toe te laten. Dit dreigement is vooral gericht aan maatschappijen die grote terreinen in concessie houden zonder er veel mee te doen, in afwachting van ontwikkeling op de wereldmarkt voor koper. De regering is er blijkbaar in geslaagd deze stoere eisen over te leggen zonder nieuwe investeerders af te schrikken, want blijkens berichten in Peruaanse kranten heeft zich de Andean Mining Corporation aangemeld om naast Cerro de Pasco en American Smelting de exploitatie van het Peruaanse koper aan te vatten, die zo voor het overgrote deelGa naar eindnoot11. in Amerikaanse handen blijft. Zelfs van een ‘Peruanisering’ van de mijnen, naar de lijnen van de ‘Chilenisering’ van de kopermijnen in Chili, waarbij de staat zich aandelen verwerft, is in Peru nog geen sprake. Curieus genoeg is het eerstvolgende terrein voor staatsbemoeienis waarschijnlijk de visserij en, opmerkelijk alweer, op initiatief van de ondernemers, de middelgrote reders en fabrikanten die zich door Banchero Rossi en de Amerikaanse giganten verdrukt achten. De mare gaat dat Peru in Duitsland een lening af wil sluiten voor vierhonderd tachtig miljoen dollar om zelf de verwerking van vismeel tot medicijnen, farmaceutica en veevoer ter hand te kunnen nemen. Tegelijk zal de bedrijfstak geregeld worden ten gunste van de kleine ondernemers en ten behoeve van de binnenlandse consumptie: maximale vang- en verwerkingsquota te ener zijde, minimale verplichte afzetquota voor binnenlandse verkoop aan de andere kant.Ga naar eindnoot12. Dat zijn nu net de ‘verstandige’ en ‘haalbare’ maatregelen die iedere welgezinde waarnemer zou nemen als hij op de plaats van de generaals zat. Ze veronderstellen echter meer medewerking van Duitse financiers en van Amerikaanse en Peruaanse grootindustriëlen dan in die kringen over het algemeen beschikbaar is. Zo zijn de generaals aan de slag gegaan, met wat meer energie, misschien ook wat meer bekwaamheid, dan hun voorgangers aan de dag gelegd hadden, maar niet met andere middelen en ook niet uit een sterkere machtspositie. Zij zijn jegens het buitenland niet revolutionair, zelfs niet radicaal, alleen doortastend.
De revolutionaire daad van de Peruaanse militairen is de landhervorming; revolutionair, omdat een klasse vernietigd wordt en een andere aan de macht komt: het feodaal grootgrondbezit wordt opgeheven en herrijst als ondernemersklasse. Wat de Indiaanse landarbeiders en boeren erbij winnen, in wier naam de hervorming wordt doorgezet, dat weten alleen hun vermoeide goden. Op papier is de landhervorming een perfect en simpel plan: Alle grondbezit dat de behoeften van de eigenaar en zijn gezin te boven gaat wordt onteigend en verdeeld over de dagloners, keuterboeren en dorpsgemeenschappen. Ter vergoeding krijgen de bezitters schuldpromessen van de staat die ooit zullen worden omgezet in aandelen in nog op te richten Peruaanse industrieën, òf die al dadelijk worden uitbetaald aan wie zelf een bedrijf begint en een gelijk bedrag aan geld inbrengt dat dan meestal van een buitenlandse bankrekening wordt opgenomen. Zo moet het ondernemende deel van de grondbezittende stand overgaan in een klasse van industriëlen. De nieuwe nijverheid moet zijn afzet gaan vinden bij de Peruaanse boerenstand die dan op eigen grond voldoende kan verbouwen om de | |
[pagina 17]
| |
waren van die industrie te kunnen kopen. Wanneer de nieuwe boerenbedrijven eenmaal op gang gekomen zijn, moeten ze pacht betalen aan de staat, die daarmee dan de schuld aan de onteigende grootgrondbezitters af kan lossen. Alle cirkels sluiten - in theorie. Wat de generaals metterdaad uitrichten onttrekt zich voor een goed deel aan de waarneming. Allereerst omdat het hier gaat om een landhervorming met compensatie voor de onteigende grond: veel hangt er vanaf hoe de staatsadministrateurs - veelal oude plantagebeheerders - de vergoeding vaststellen en hoe de landhervormingstribunalen zich zullen opstellen. Als leidraad voor de taxatie is met fijnzinnig sarcasme de waarde gekozen die de eigenaars zelf opgaven voor de vermogensbelasting over 1968, een handgreep die teruggaat op de Atheense wetgeving en die door Fidel Castro werd toegepast op de Amerikaanse suikerplantages. Van belang is ook dat een deel van de vergoeding contant wordt uitgekeerd, niemand bouwt graag op de schuldpromessen van de Peruaanse staat. Voor landerijen wordt ten hoogste honderdduizend sol vergoed, (volgens het Decreet 17716, de wet op de landhervorming), dat is ongeveer negenduizend gulden; voor bedrijfsinstallaties (suikerfabrieken!) kan ten hoogste een miljoen soles contant vergoed worden. Maar al het vee wordt direct betaald en dat is een belangrijke begunstiging van de eigenaars van de uitgestrekte weidegebieden in het hoogland, wier landerijen voor een miniem bedrag te boek staan maar die vele tienduizenden stuks vee bezitten: de Cerro de Pasco onderneming heeft behalve de kopermijnen ook driehonderdduizend hectare weidegrond in eigendom (één tiende van het oppervlak van Nederland), en daarop grazen honderd vijfentwintigduizend schapen. Er zijn in de sierra bezittingen tot vierhonderdduizend hectare (bij voorbeeld het gebied van de Peruvian Corporation) en families als Irigoyen von der Heyden die op hun honderdduizend hectare vijfentachtigduizend stuks vee laten grazen, of Ricardo Barreda y Laos met driehonderd twintigduizend hectares en bijna tweehonderdduizend stuks vee die allemaal contant betaald worden.Ga naar eindnoot13. De tweede bevoordeelde categorie is die van de moderne agrarische ondernemer met industriële mentaliteit: de eigenaars van de suiker-, rijst- en katoenplantages zijn moderne kapitalisten die aan hun exportactiviteiten relaties en banksaldi in het buitenland hebben overgehouden. Families als De la Piedra, Berckemeyer, Aspillaga, Mujica Gallo zijn al sinds jaar en dag betrokken bij banken, verzekeringsmaatschappijen, woningbouw en meer recentelijk ook bij industriële ondernemingen.Ga naar eindnoot14. Zij zullen weinig moeite hebben om de contacten en de contanten te vinden voor de stichting van nieuwe industrieën, waarvoor de staat hen dan tot vijftig procent van het stichtingskapitaal op hun schuldpromessen uitbetaalt. Bij het bedenken van nieuwe industriële initiatieven om aldus de promessen te kunnen incasseren doet zich een hele fauna van corruptie en malversatie voor als mogelijk en ook waarschijnlijk, gegeven de Peruaanse ambtelijke traditie. Bij ontstentenis van enige democratische controle, terwijl de pers goed is ingehaakt op de belangen van ondernemers en grondbezitters, waar, eigenlijk ten overvloede, het parlement geschorst is, daar zullen zich vele uitwegen aan de benarde landheer voordoen. Bij nadere overweging blijken de zwaarst gedupeerden van decreet 17716 de middelgrote en kleine grondbezitters te zijn, die niet over de saldi, noch over de gaven en evenmin over de relaties beschikken om een eigen industrie op te zetten, als daar al plaats voor zou zijn in het bergland of in het landelijk kustgebied. Op hun traditioneel bedrijf ontbreken de installaties die de vergoeding zouden kunnen opschroeven en als zij geen vee ter vergoeding kunnen aanbieden zullen zij een langlopend vertrouwen in de Peruaanse staat moeten hebben. Voor hen zijn er obligaties met een looptijd van twintig tot dertig jaar en een rente van vier tot zes procent. Met hun paar duizend gulden compensatie en hun gedecimeerde landerijen zullen zij hard moeten opboksen tegen hun buren, vroegere werknemers op hun vroegere grond, die nu vervuld van vijandschap en werklust, misschien verenigd in coöperaties, eigen baas geworden zijn. Arme koelakken. De wet houdt de keuterboeren (minifundistas), pachters, landarbeiders, coöperativisten en | |
[pagina 18]
| |
communeros (leden van de traditionele dorpsgemeenschappen) de grootste voordelen voor: ieder krijgt een stuk grond, genoeg voor hem en de zijnen, op alle werknemers in de landbouw wordt het algemeen arbeidsrecht van toepassing, de lapjes en brokjes grond worden in een grootscheepse verkaveling omgevormd tot doelmatige bedrijfspercelen van drie hectaren minstens en die nieuwe gronden kunnen niet meer verkocht of vererfd worden; er zullen kredietregelingen komen, landbouwadviesbureaus, coöperatieve diensten. Maar vooralsnog blijven de onteigende plantages onder staatsbeheer. ‘Welke garantie hebben de werkers dat zij ooit het feitelijk beheer over de bedrijven zullen krijgen?’ - ‘Daarvoor hebben ze mijn woord en ik sta daar persoonlijk voor in’, was het antwoord van de generaal van landbouw in een gesprek voor de camera. Het is niet twijfel aan zijn goede trouw, maar aan zijn vermogen de dingen door te zetten naar zijn wil, waardoor niet alle achterdocht verdween.
Op de historische dag van de overdracht werd op de plantages rond Chiclayo aan de kust gewoon doorgewerkt. De rietsnijders wisten nauwelijks dat er iets aan de hand was. ‘Don de la Piedra gaat naar Lima en een andere meneer uit Lima komt hier.’ Dat was de indruk die de landarbeiders van het gebeuren hadden en het lijkt een tamelijk correcte samenvatting. Want voorlopig zijn de feiten van de landhervorming niet tastbaar, niet zichtbaar, niet eetbaar, dus onbestaanbaar voor een volk van analfabeten en hongerlijders. ‘Ach meneertje, wilt u mijn huisje niet zien’, zei het Indianenmeisje in het rietsnijderskwartier. Ze was al haar tanden kwijt en had niet eens een potje om te koken. Haar vader was een oude vakbondsman en dus al jaren zonder werk en haar broer kon ook geen werk krijgen. De la Piedra had een eigen bond opgericht en dus werkten haar andere broers de ganse dag voor één dollar op het veld. Zeven jaar eerder was een muiterij onder de rietkappers uitgebroken, de Guardia was uit Lima aangerukt en had samen met de ranchpolitie zeven man neergeschoten. Wie het woonkwartier in of uit ging sloeg een kruis bij het kleine, zwarte hondehok dat als gedenkteken dienst deed. Alles bleef bij het oude, het ellendige, die dag van de overdracht, behalve dat die ochtend twintig man extra op de politiepost waren ingezet’. In Cuzco, aan de andere kant van Peru, was de landhervorming nog niet doorgevoerd. Maar op de kleine haciendas hadden de horige Indianen het land bezet en staakten. De eigenaars gaven hun colons niet te eten en hadden dagloners gehuurd om het bedrijf gaande te houden. Het lokaal gezag, beducht voor een boerenopstand, mengde zich er niet in, want dit was de streek waar Hugo Blanco de Indianen was voorgegaan in de bezettingen van de haciendas, waar De la Puente een guerrilla had opgezet en met zijn strijdmakkers was vermoord door de generaals die nu het land hervormen. In de valleien van La Convención en Lares bestonden nog steeds de gemeenschappen die een jaar of zes eerder onder leiding van de boerenbonden het land bezet hadden dat hen naar Inkatraditie toebehoorde. Nog dieper het land in, in Ayacucho, waren in de lente opnieuw bloedige onlusten uitgebroken en door de Guardia met vijftig doden neergeslagen. Twee weken later werd de landhervorming afgekondigd onder de druk van dergelijke boerenopstanden. Nu lag over Cuzco de gespannen afwachting van de colons die zich inhielden tot de regering hun bezettingen zou bekrachtigen.
De aanstichter van de boerenrebellie uit de vroege jaren zestig, Hugo Blanco, zit gevangen op Fronton, het duivelseiland voor de kust van Lima en zegt tot zijn bezoekersGa naar eindnoot15.: ‘Zolang de boeren pacht moeten betalen voor de grond die zij onder de landhervorming krijgen, wordt kapitaal onttrokken aan de boerenstand, dat doorstroomt naar de vroegere eigenaars als rentebetaling over hun obligaties. De hele landhervorming is overbodig als de vonnissen van de boerengemeenschappen tegen de gamonales (de vreemdelingen die met schijnprocessen en wapengeweld het land aan de Indianen ontnomen hebben) bekrachtigd en ten uitvoer gelegd worden. Een landhervorming laat zich niet van bovenaf opleggen, de boeren zelf moeten over de bezitsverdeling beslissen. Het is niet aan de blanke om de Indianen te komen helpen. Technische adviseurs kunnen de boeren zelf wel inhuren. Te geloven dat de gamonales | |
[pagina 19]
| |
zullen toelaten dat de boeren zich organiseren en ontwikkelen is utopisme. Het succes van de collectieve bedrijven zal vanzelf ook de anderen tot samenwerking bewegen.’ Ricardo Letts, leider van de Vanguardia Revolucionaria, de organisatie van Maoïsten en Castristen, omschrijft de vereisten voor een waarachtige landhervorming: ‘Overdracht van toezicht en beheer aan de boerenbonden, geen verdeling van de collectieve eigendom van het overgedragen grootgrondbezit, geen vergoeding van onteigende gronden, volledige medezeggenschap van arbeiders- en boerenbonden in het landbouwbeleid.’ En als Blanco meent hij: ‘Alle vooruitgang in de nieuwe wet is afgedwongen door de strijd der boeren in het begin der jaren zestig.’
Deze meningen worden in Peru nu vrij gedrukt en verspreid. Dit zijn de maanden geweest van melk en honing, van eenheid en illusie. Het generaalsbewind kreeg de steun van bijna heel de natie, Maoïsten en landheren uitgezonderd. Maar dat nationaal krediet raakt snel uitgeput. Zolang het gaat tegen de voze privileges van een yankeemaatschappij die in veertig jaren procederen geen Peruaan heeft kunnen overtuigen van haar goede recht tot wanbetaling, of als wordt opgetrokken tegen een vermolmd grootgrondbezit dat als het van hartrot niet verschrompeld is, zijn vermogen kan behouden voor de vestiging van industrieën, dan blijft de oppositie klein en machteloos. Maar het revolutionair regime der Peruaanse strijdkrachten heeft het voornemen te kennen gegeven van een algehele omwenteling, een nieuwe orde, Peruanidad. Als daarmee ernst gemaakt wordt, komt alras het moment dat andere gevestigde belangen moeten worden aangetast, dat niet langer bijna iedereen tevreden kan worden gesteld, maar dat de een geschaad moet worden ten behoeve van de ander. Dan blijkt dat het belang van de steedse middenklasse niet gelijk oploopt met dat van het haveloze landvolk. De arbeiders en employés in de moderne industrie, ambtenarij en handel zijn gebaat bij snelle industrialisering, als het moet dan maar met buitenlands kapitaal en onder vreemd beheer. De belangrijkste veronderstelling van de liberale ontwikkelingstheoretici is dat buitenlandse investeringen in een ontwikkelingsland een moderne middenklasse helpen vormen die geleidelijk aan steeds meer bevolkingsgroepen gaat omvatten en dat die investeringen in alle delen van de volkshuishouding tot vernieuwende initiatieven zullen prikkelen. Zo breidt zich de moderne ondernemingswijze en daarmee de moderne democratische gezindheid van de middenklasse over heel de natie uit; het feodaal grootgrondbezit sterft geleidelijk af of wordt door een moderniserend regime zachtjes aan weggekocht, de boerenbevolking begint voor de markt te produceren, krijgt geld ter beschikking en consumeert zich daarmee de twintigste eeuw in. Daarop speculeren ook de landhervormende Peruaanse generaals. Waar het in deze zienswijze op aankomt is dat de moderne economie, met meer of minder planning, zich door alle bevolkingslagen spreidt; weliswaar niet zonder hulp van staatswege, maar die politieke stimulans komt juist het boerenvolk ten goede, dat, als het stemrecht heeft, een agrarisch gezind bewind kan kiezen om de modernisering ook het land op te helpen stuwen. Moderne produktieverhoudingen bevorderen dan weer de democratie en in een krachtige democratie kunnen ook de laagste klassen hun stem gebruiken om zich via de staat economische voordelen toe te eigenen, waarmee ook zij gelijke kansen tot vooruitgang krijgen. Dit is de drieledige visie van de westerse ontwikkelingsideologie: modernisering is een proces dat natuurlijkerwijs steeds verder om zich heen grijpt, economische ongelijkheid wordt gecorrigeerd door politieke gelijkberechtiging voor de wet en modernisering bevordert democratisering. Maar deze ‘diffusionistische’Ga naar eindnoot16. grondstelling gaat in Peru, zoals gebleken is, niet op en is sinds de tweede wereldoorlog in tal van ontwikkelingslanden weerlegd. Het tegendeel blijkt waar: nog steeds wordt kapitaal als pacht en winst van het land weggezogen. Even duidelijk is het dat pachters, keuterboeren en dagloners niet met het stemrecht de politieke macht kunnen veroveren. Ook al zijn ze naar getal in de meerderheid, gebrek aan inzicht en organisatie, manipulatie en intimidatie door de landheren blokkeren hun invloed op de verkiezingsuitslag. Maar ook de verkiezingen bepalen in Peru niet het beleid van de gekozen regering, als die er al in slaagt om enige tijd aan de macht | |
[pagina 20]
| |
te blijven. Ten laatste, modernisering gaat helemaal niet noodzakelijk samen met versterking van de democratie: Brazilië, Spanje, Griekenland... Dit fiasco van de liberale ontwikkelingsideologie betekent ook een crisis voor de theorie van de vrije-markteconomie en voor de pluralistische opvatting van de democratie, die immers volhoudt dat ‘van zelf’ alle maatschappelijke groepen in de besluitvorming betrokken raken en die niet ingaat op de voorwaarden waaronder een democratie überhaupt kans van bestaan heeft. De liberale ontwikkelaars blijken conservatieve fixeerders. De belangrijkste functie van hun werk is dat het de feiten maskeert: de witte welvaartswereld van het westen kan geen politiek voeren die tegelijk het belang van eigen ondernemers beschermt en toch de haveloze massa's van de derde wereld ten goede komt. De belangentegenstelling laat zich door ontwikkelingshulp niet corrigeren, schaadt vaak, gewild of ongewild, juist de allerarmsten. Peru is onveranderd machtsmaatschappij, uitgeleverd aan het winststreven van westerse ondernemingen, beheerst door een onderwerpingscultuur die het boerenvolk verlamt en vasthoudt in de greep van de grootgrondbezitters en de nieuwe staatsadministrateurs.
De generaals hebben hun bekwaamheid en hun bewogen inzet mee. In de eerste fase telt dat zwaar, maar daarna, nu al, stuit hun hervormingswil op de onveranderde machtsstructuur van de Peruaanse samenleving. Om de boerenmassa's op te heffen zijn investeringen nodig, die om de moderne sector heen naar het land geleid moeten worden. Buitenlandse financiers voelen daar vanwege de lage winstkansen niets voor, de middenklasse en de ondernemers zullen zich verzetten tegen de belastingen waarvan de fondsen dan komen moeten. Zolang Peru hopeloos in de schulden steekt, kunnen buitenlandse crediteuren hun verlangens doorzetten en zolang de boeren politiek onmondig zijn, zullen de ondernemers, landeigenaars en employés die wel het geld en de relaties hebben, gehoor weten te krijgen voor hun wensen. Ook een revolutionair bewind van nationale strijdkrachten opereert nu eenmaal niet in een vacuüm, maar bestaat bij de gratie van een clientèle: en dat is in Peru niet het landvolk, maar allereerst het leger zelf en daarnaast de moderne, steedse burgerklasse. De generaals zijn Nasseristen genoemd, zij zouden zelfs een ‘tweede Cuba’ willen doorzetten. In waarheid zijn de meest vooruitstrevende officieren katholieke radicalen die uitgaan van de verzoenlijkheid van alle maatschappelijk belang, van alle economische tegenstelling. Eenheid van geloof en historie zal het Peruaanse volk ondanks alle verdeeldheid bijeenhouden. Als moderne militairen hebben zij een heilig vertrouwen in organisatie en rationalisme. De nieuwe heersers hebben het Peruaanse land bovendien leren kennen in de strijd tegen de guerrilla's. Zij zijn voor alles anticommunist, bevreesd voor de ontbinding van het beroepsleger en voor de ondergang van de burgerklasse, milieu ook van de officieren. In de methode van de guerrilla is militaire strijd onverbrekelijk verbonden met politieke vorming, sociale en economische verheffing van de plaatselijke boeren om wier steun alles begonnen is. Deze innige verstrengeling van oorlog, propaganda en hervorming is door de contrarevolutie overgenomen, voor het eerst door de Franse officieren die in Algerije lering trokken uit de strijd tegen het Vietnamees bevrijdingsfront. Daar ligt de oorsprong van het denken dat nu de Peruaanse militairen inspireert, een katholieke editie van het C.I.A.-ethos, sympathieker, maar even wereldvreemd en even rampzalig. Want de antiguerrilla, hoe hervormingsgezind ook, dient niet het belang van dagloners en boeren, maar dringt zich in opdracht van de machthebbers op aan de bevolking van het land, en als de bekering niet goedschiks gaat, dan maar met napalm, terreur en Amerikaanse adviseurs.Ga naar eindnoot17. De guerrilla daarentegen kan alleen bestaan door de verzetswil van de boeren zelf.
De Peruaanse generaals verwaarlozen de propaganda, bouwen geen massabeweging op, hebben geen georganiseerde steun dan binnen het leger zelf. Zo is hun clientèle dezelfde als die van voorgaande regimes en hun eindbestemming ook: uit abstracte liefde voor de ‘vergeten Indianen’ kondigen zij wetten af en houden toespraken, maar zij zijn niet in staat | |
[pagina 21]
| |
om het reusachtige kapitaal dat nodig is, inderdaad aan de boeren ter beschikking te stellen. Daartegen verzet zich de invloed van buitenlandse financiers en binnenlandse middenstand en ondernemers. Het alternatief is voor hen ook niet weggelegd: waar voor de bouw van wegen, scholen, kanalen, huizen weinig machines beschikbaar zijn, kunnen vele handen het werk doen. Zo worden de werkeloosheid op het land en het gebrek aan kapitaal, die elkaar in stand houden, tegelijk opgeheven. Maar om het boerenvolk voor grootse projecten te mobiliseren is indoctrinatie nodig, organisatie en ook pressie. Dat gaat niet zonder een massabeweging die heel de bevolking van het land omvat. Zo een beweging op te bouwen is aan generaals niet gegeven, aan steedse politici al evenmin. De onderwerpingscultuur van eeuwen laat zich niet met een doorleefde speech en een papieren overdracht doorbreken: de dagloners op de grote plantages kunnen met een wet en een pennestreek niet worden vrijgemaakt. De staat zal de verleiding niet kunnen weerstaan om als opvolger van de landheren gebruik te maken van de hulpeloze horigheid der landarbeiders. Zoals geschreven staat:Ga naar eindnoot18. ‘Without using the greatest force, the peasants cannot possibly overthrow the deep-rooted authority of the landlords which has lasted for thousands of years. The rural areas need a mighty revolutionary upsurge, for it alone can rouse the people in their millions to become a powerful force.’ |
|