De Gids. Jaargang 132
(1969)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
J. Bernlef
| |
[pagina 212]
| |
Als er werkelijk door de meerderheid geregeerd zou worden, zouden er dan ook allang geen kunstenaars meer bestaan. Dan zouden zij pas werkelijk ‘geïntegreerd’ zijn. Maar we worden geregeerd door groepen bij wie het woord kunst of cultuur iets wakker roept, zoals de bel bij Pavlovs hond. Als men maar lang genoeg gehoord heeft dat kunst bij het leven hoort, zoals het zout bij de pap, en dat het leven zonder kunst een barre woestijn zou zijn, zoals minister Klompé onlangs in Vrij Nederland tegen Bibeb heeft gezegd, dan wordt dat vanzelf waar. De kunst heeft eeuwenlang gediend om het principe ‘ieder voor zich, God voor ons allen’ te rechtvaardigen en te verfraaien. Niet door het te huldigen, maar juist door het aan te vallen, te ridiculiseren. De kunst was en is slechts een bewijs te meer van de tolerantie van een samenleving die zelfs zo ver gaat die aanvallen te honoreren met prijzen. Maar sinds enige tijd klopt er plotseling niets meer van. Niet alleen kunstenaars, maar alle groepen die nog niet met huid en haar aan het marktmechanisme verkocht zijn, zijn zich bewuster geworden van de manieren waarop men met hen manipuleert. En zij houden het niet langer binnenskamers. Overal wordt inspraak en medebeslissingsrecht geëist. Bestaat er gerede aanleiding om aan te nemen dat de maatschappij op deze eisen zal ingaan? Dat zij de hand in eigen boezem zal steken? Voor de studenten ligt die zaak aanmerkelijk moeilijker dan voor de kunstenaars. De studenten nemen in de voornamelijk economisch georiënteerde samenleving een belangrijke plaats in. Zij moeten die samenleving straks gaan leiden. De antwoorden van de autoriteiten op studenteneisen en acties zijn dan ook autoritair en intolerant. Tegen de kunstenaars treedt men aanmerkelijk coulanter op. Natuurlijk in de eerste plaats omdat zij voor de maatschappij een geringe economische waarde vertegenwoordigen, eerder het tegendeel. Maar er is nog een reden.
De steeds toenemende vertechnologisering van onze maatschappij brengt nieuwe problemen met zich mee maar ook nieuwe toekomstfilosofieën die soms de vorm van mythen aannemen. Het probleem met toekomstfilosofieën is dat zij niet meer zijn dan schaalvergrotingen van de huidige toestand. Zij zijn logisch en daarom geloven veel mensen erin. Dat ze vaak later niet waar blijken te zijn bewijst Malthus. De nieuwe toekomstfilosofieën bereiden ons voor op een wereld waarin de arbeid aan belangrijkheid zal verliezen. Machines en computers zullen het werk van arbeiders overnemen. Dat betekent dat wij de leus die jarenlang boven onze concentratiekampen maar ook boven onze scholen heeft gehangen, zullen moeten weghalen. Arbeid maakt niet langer vrij. In Den Haag hebben ze er al woorden voor bedacht. Het gaat in de toekomst om ons ‘leefmilieu’, om een ‘welzijnsbeleid’, om ‘welbevinden’. De vrije tijd als probleem. Daarbij zouden de kunstenaars prachtig van pas komen (want zijn kunstenaars niet mensen die van hun hobby hun beroep hebben gemaakt). Ik zie het al voor me. Een geweldige zoethouderscultuur waarin de kunstenaar prachtig functioneert omdat de tweehonderd van Mertens (tegen die tijd teruggelopen tot vijftig) wel brood in dat zoet houden zien. Of je nu met mensen of machines produceert, geld blijft geld. Dat dit geen speculaties van mijn kant zijn, bewijst de oorsprong van de eind mei begonnen B.B.K.-actie, die niet - zoals veelal wordt aangenomen - ging om een verbetering van de contraprestatie-regeling, maar om een plan uitgebroed in Rijswijk waarin de beeldende kunstenaars zouden worden ‘ingezet’ als een soort vrijetijdsbestedingsambtenaren in ruil voor een salaris. Dat men hiervoor bedankte spreekt vanzelf. De reactie van de overheid op de actie van de B.B.K. bewijst hoe onzeker men is. Plotseling bleken allerlei zaken mogelijk waarop na jaren van praten en overleg nooit meer dan met stilte of met een afwijzing was gereageerd. Er komt een reorganisatie van de Raad voor de Kunst, meer geld voor de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars, ja de minister heeft zelfs een kunstnota toegezegd.
Het verloop van de actie heeft een duidelijke tweespalt tot gevolg gehad in de kunstenaarswereld. In tegenstelling tot de studenten, die zich altijd op een concreet voor- | |
[pagina 213]
| |
beeld: het wel of niet functioneren van de universiteit, konden beroepen, konden de activisten van de actiegroep-B.B.K. dat niet. Kunst is geen begrip maar wat iedere individuele kunstenaar denkt dat kunst is. Dit individualisme staat activiteiten als deze voortdurend in de weg. Daar komt dan nog bij dat in een land als het onze de kunstenaars allemaal op elkaars lip zitten en elkaar beloeren als kleuters op een verjaardagspartijtje. De activist zal zijn collega-kunstenaar die ‘alleen maar een goed schilderij, boek of muziekstuk wil maken’ onder het oog brengen dat dat zinloos is als de maatschappij niet eerst verandert. Daar heeft de activist groot gelijk in, alleen vergeet hij dat hij spreekt als een gelovige tegen iemand die toevallig hetzelfde ambacht als hij uitoefent. De activist is niet in de eerste plaats schilder, schrijver enzovoort, maar activist. Hij zal zich in de eerste plaats tot zijn gelóófsgenoten en niet tot zijn beroepsgenoten moeten wenden. Dan zal hij ook zijn betrekkelijk eenzame positie accepteren. Hij moet zich troosten met het idee dat geloof een kwestie van innerlijke overtuiging is dat niet met dwang aan anderen kan worden opgelegd. De activist kent geen compromis. Hij vindt dat eerst alles tegen de vlakte moet voordat er gepraat kan worden. Het gevaar van deze houding heeft zich de afgelopen maanden bij de B.B.K. gemanifesteerd. Het weigeren om concreet te worden, met alternatieven te komen, onder het motto ‘leve de verwarring’, heeft een aantal warhoofden naar boven doen drijven die met een zekere demagogie het anderen onmogelijk maakten het minder spectaculaire, maar broodnodige contact te leggen waarin de vruchten van de acties geplukt zouden kunnen worden. Ik geloof dat de kansen nu groter zijn dan ooit om de kunstenaars een beter bestaan te garanderen. Overheid en bedrijfsleven geloven in dat arbeidsloze toekomstbeeld. Of dat beeld juist is laat ik maar in het midden. Maar er is een reële kans dat zij bereid zijn een groter deel van het nationaal inkomen voor cultuur te besteden. De maatschappijverandering die de activisten voorstaan - en waar ik het van harte mee eens ben - kan nog wel wat jaartjes op zich doen wachten. In de tussentijd moeten de kunstenaars niet de kans laten liggen om hun onafhankelijkheid te vergroten. Ik wens mij niet te laten integreren in de huidige maatschappij, maar ik wil wel geld van de overheid aannemen om als ik daar behoefte aan heb kritiek op die maatschappij uit te oefenen. En laten we bedenken dat iedere kunstenaar die zonder oog-, oor- en andere kleppen op zijn werk doet die kritiek levert. De activist zal roepen dat dat paradoxaal en karakterloos is. Vanuit zijn geloof heeft hij misschien gelijk, vanuit de realiteit gezien niet. Nederland is geen ideale democratie, maar er zijn op het ogenblik voldoende garanties om voor een dergelijke subsidiëring op grote schaal niet al te bang te zijn. Over die beloofde kunstnota maak ik me geen illusies. Zolang onze maatschappij doorgaat het economische belang te laten prevaleren boven woon- en recreatiegelegenheid, zolang zij een onderwijssysteem in stand houdt dat kinderen op de lagere school creatief ontmantelt, kan de inhoud niet veel meer zijn dan het smeren van steeds dikkere lagen cultuur over een passieve bevolking. Intussen kan het belang van een dergelijke nota en het daarbij behorende geld zijn dat zij de kunstenaars voorlopig onttrekt aan een marktmechanisme waarin voor hen op dit moment geen plaats is. In plaats van integratie een gesubsidieerd, en laten we hopen voorlopig, isolement. |
|